ECLI:NL:RBBRE:2010:BO8167

Rechtbank Breda

Datum uitspraak
1 december 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
10/584
Instantie
Rechtbank Breda
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid voor onbetaald gebleven belastingaanslagen van een schoonmaakbedrijf

In deze zaak heeft de Rechtbank Breda op 1 december 2010 uitspraak gedaan in een geschil over de aansprakelijkheid van een B.V. voor onbetaald gebleven belastingaanslagen van een door haar ingehuurd schoonmaakbedrijf. De belanghebbende, een B.V. gevestigd te [plaats], was aansprakelijk gesteld op grond van artikel 34 van de Invorderingswet 1990 voor de belastingschuld van het schoonmaakbedrijf. De rechtbank diende te beoordelen of de belanghebbende toezicht of leiding had uitgeoefend op het personeel van het schoonmaakbedrijf dat in haar kantoorpand werkzaam was.

De rechtbank oordeelde dat er geen sprake was van toezicht of leiding van de zijde van de belanghebbende. De schoonmaakwerkzaamheden vonden plaats buiten kantoortijden, waardoor het personeel en de leiding van de belanghebbende niet aanwezig waren. Er was bovendien geen directe communicatie tussen de schoonmakers en het personeel van de belanghebbende. De rechtbank concludeerde dat de vereisten voor toepassing van artikel 34 van de Wet niet waren vervuld, en vernietigde de beschikking tot aansprakelijkstelling.

De rechtbank verklaarde het beroep gegrond en vernietigde de uitspraak op bezwaar van de ontvanger van de Belastingdienst/Oost-Brabant. Tevens werd gelast dat de ontvanger het door de belanghebbende betaalde griffierecht van € 297 vergoedt. De uitspraak is openbaar gedaan en partijen kunnen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch.

Uitspraak

RECHTBANK BREDA
Sector bestuursrecht, enkelvoudige belastingkamer
Procedurenummer: AWB 10/584
Uitspraakdatum: 1 december 2010
Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) juncto artikel 27d van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) in het geding tussen
[belanghebbende] B.V., gevestigd te [plaats],
eiseres,
en
de ontvanger van de Belastingdienst/Oost-Brabant, kantoor Tilburg,
verweerder.
Eiseres wordt hierna belanghebbende genoemd en verweerder ontvanger.
De bestreden uitspraak op bezwaar
De uitspraak van de ontvanger van 24 december 2009 op het bezwaar van belanghebbende tegen de beschikking aansprakelijkstelling van 6 maart 2009 (beschikkingnummer [nummer]AS.18.047).
Zitting
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 17 november 2010 te Breda.
Aldaar zijn verschenen en gehoord, namens de ontvanger, [gemachtigde].
Belanghebbende is, met kennisgeving aan de rechtbank, niet verschenen.
1.Beslissing
De rechtbank:
-verklaart het beroep gegrond;
-vernietigt de uitspraak op bezwaar;
-vernietigt de beschikking aansprakelijkstelling;
-gelast dat de ontvanger het door belanghebbende betaalde griffierecht van € 297 aan deze vergoedt.
2.Gronden
2.1.Belanghebbende verricht haar werkzaamheden vanuit een kantoorpand. Voor de schoonmaak van het kantoorpand heeft belanghebbende gebruik gemaakt van de diensten van [schoonmaakbedrijf] B.V. voorheen [schoonmaakbedrijf] B.V. (hierna: [schoonmaakbedrijf]). De schoonmaakwerkzaamheden werden buiten kantoortijd verricht. Eventuele klachten omtrent de verrichte schoonmaakwerkzaamheden, werden door belanghebbende telefonisch aan [schoonmaakbedrijf] doorgegeven of in een logboek genoteerd.
2.2.[schoonmaakbedrijf] heeft aanslagen loonheffing en omzetbelasting over de jaren 2007 en 2008 (deels) onbetaald gelaten. Belanghebbende is bij beschikking van 6 maart 2009 aansprakelijk gesteld voor (een gedeelte van) voormelde belastingschuld van [schoonmaakbedrijf].
2.3.In geschil is of belanghebbende terecht aansprakelijk is gesteld op grond van artikel 34 Invorderingswet 1990 (hierna: de Wet) voor de onbetaald gebleven aanslagen van [schoonmaakbedrijf]. Meer specifiek is in geschil of belanghebbende toezicht of leiding heeft uitgeoefend op het in haar kantoorpand werkzame schoonmaakpersoneel van [schoonmaakbedrijf].
2.4.In artikel 34 van de Wet is bepaald dat ingeval een werknemer met instandhouding van de dienstbetrekking tot zijn inhoudingsplichtige, de uitlener, door deze ter beschikking is gesteld aan een derde, de inlener, om onder diens toezicht of leiding werkzaam te zijn, de inlener hoofdelijk aansprakelijk is voor de onbetaald gebleven loon- en omzetbelasting die verschuldigd is ter zake van de werkzaamheden die voor de inlener worden verricht.
2.5.Naar het oordeel van de rechtbank kan niet worden gesproken van toezicht of leiding van de zijde van belanghebbende op de schoonmaakwerkzaamheden van de werknemers van [schoonmaakbedrijf]. Immers, de schoonmaakwerkzaamheden vonden plaats buiten kantoortijden, derhalve buiten aanwezigheid van het personeel en de leiding van belanghebbende. Niet is gesteld of gebleken dat het personeel of de leiding van belanghebbende rechtstreeks met de werknemers van [schoonmaakbedrijf] communiceerde over de schoonmaakwerkzaamheden. Het enkele feit dat belanghebbende haar eventuele klachten over verrichte werkzaamheden door het personeel van [schoonmaakbedrijf] telefonisch of via een logboek aan [schoonmaakbedrijf] doorgaf, maakt niet dat sprake is van werkzaamheden die onder toezicht of leiding van belanghebbende hebben plaatsgevonden. Veeleer geeft dit aan dat er tussen belanghebbende en de personen die de schoonmaakwerkzaamheden verrichtten geen rechtstreeks contact was, maar dat contacten werden onderhouden met (het hoofdkantoor van) [schoonmaakbedrijf]. Nu de rechtbank van oordeel is dat geen sprake is van toezicht of leiding, is niet voldaan aan de vereisten voor toepassing van artikel 34 van de Wet. De beschikking aansprakelijkstelling is dan ook vernietigd.
2.6.Gelet op het vorenoverwogene is het beroep gegrond verklaard.
2.7.De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling, omdat niet is gesteld of gebleken dat belanghebbende kosten heeft gemaakt die op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor vergoeding in aanmerking komen.
Aldus gedaan door mr. A.F.M.Q. Beukers-van Dooren, rechter, en door deze en
mr.drs. M.H. van Schaik, griffier, ondertekend.
De griffier, De rechter,
Uitgesproken in het openbaar op 1 december 2010.
Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op: 16 december 2010
Aan deze uitspraak hoeft eerst uitvoering te worden gegeven als de uitspraak onherroepelijk is geworden. De uitspraak is onherroepelijk als niet binnen zes weken na verzending van de uitspraak een rechtsmiddel is aangewend of onherroepelijk op het aangewende rechtmiddel is beslist (artikel 27h, vijfde lid en artikel 28, zevende lid AWR).
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583,
5201 CZ ’s-Hertogenbosch.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.