ECLI:NL:RBBRE:2010:BO9134

Rechtbank Breda

Datum uitspraak
7 december 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
226178 JE RK 10-1855
Instantie
Rechtbank Breda
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • mr. Janssen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing machtiging tot uithuisplaatsing van minderjarige in het kader van ondertoezichtstelling

In deze zaak heeft de Rechtbank Breda op 7 december 2010 uitspraak gedaan in een verzoek tot machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige, ingediend door de Stichting Bureau Jeugdzorg Noord-Brabant. De stichting verzocht om de ondertoezichtstelling van de minderjarige te verlengen met een jaar en om de minderjarige uit huis te plaatsen in een pleeggezin. De kinderrechter heeft de situatie van de moeder en de minderjarige beoordeeld, waarbij werd vastgesteld dat er geen concrete aanwijzingen waren dat de minderjarige in gevaar verkeerde in de gezinssituatie van de moeder. De kinderrechter erkende de zorgen van de stichting over de opvoedcapaciteiten van de moeder, maar oordeelde dat de huidige omstandigheden geen uithuisplaatsing rechtvaardigden. De moeder had recht op een kans om te bewijzen dat zij met de juiste hulpverlening een veilige omgeving voor de minderjarige kon bieden. De kinderrechter heeft het verzoek tot machtiging tot uithuisplaatsing afgewezen, maar de ondertoezichtstelling van de minderjarige werd wel verlengd. De beschikking werd uitvoerbaar bij voorraad verklaard, en de moeder werd aangemoedigd om mee te werken aan de geboden hulpverlening.

Uitspraak

RECHTBANK BREDA
Team jeugdrecht
Enkelvoudige Kamer
Zaaknummer: 226178 JE RK 10-1855
beschikking betreffende verlenging ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing,
in de zaak van
de Stichting Bureau Jeugdzorg Noord-Brabant,
gevestigd te Eindhoven, mede kantoorhoudende
Erasmusweg 34, 4834 AA Breda,
hierna te noemen de stichting,
en
de minderjarige [naam, geboortedatum en plaats]
1. Het verloop van het geding
Dit blijkt uit de volgende stukken:
- het op 25 oktober 2010 ingekomen verzoekschrift met bijlagen;
- het op 22 oktober 2010 door de stichting genomen indicatiebesluit;
- de beschikking van de kinderrechter in deze rechtbank van 18 maart 2010 (212536 JE RK 09-2277);
- de beschikking van het Gerechtshof ’s-Hertogenbosch van 13 oktober 2010
(HV 200.067.593/01);
- de processen-verbaal van de terechtzittingen van 19 en 30 november 2010.
Als belanghebbende in deze zaak is aangemerkt:
mevrouw [naam moeder] moeder van de minderjarige en gezagdragende ouder.
2. Het verzoek
De stichting verzoekt de ondertoezichtstelling van de minderjarige te verlengen met een periode van één jaar en haar te machtigen de minderjarige uit huis te plaatsen in een verblijf pleegouder 24 uurs voor de duur van de ondertoezichtstelling.
3. De beoordeling
3.1 Bij voormelde beschikking van 18 maart 2010 is de minderjarige tot 9 december 2010
onder toezicht gesteld van de stichting.
3.2 De moeder heeft ter zitting - samengevat - verklaard dat zij zich als gevolg van
gebrekkige communicatie aan de kant van de stichting en het niet nakomen door haar van afspraken in een positie gedreven voelt waarin zij haar gezin noodgedwongen moet verdedigen. Zij wijst in dat licht op een gesprek met de stichting, dat heeft plaatsgevonden op 23 november 2010 in aanwezigheid van haar vertrouwenspersoon en haar meerderjarige zoon [voornaam zoon]. Reeds uit dit gesprek blijkt van de onbetrouwbaarheid van de stichting, nu de stichting vooraf had aangekondigd dat dit gesprek mede gericht zou zijn op het vinden van alternatieven voor een gezinsopname - zoals een observatieperiode op ambulante basis - en zij daaraan geen gevolg heeft gegeven. Het huidige verzoek van de stichting - met name waar het de verzochte machtiging tot uithuisplaatsing betreft - heeft haar als verzorgende ouder dan ook onaangenaam verrast. Voor een observatie - mits ambulant, nu een gezinsopname in haar optiek veel te belastend is - staat de moeder open, waarbij zij nadrukkelijk opmerkt dat er bij haar in pedagogisch opzicht van noodzakelijke leer- dan wel ontwikkelpunten geen sprake is. In de gegeven omstandigheden ziet zij zich
onder een ontoelaatbaar hoge druk geplaatst, nu zij zich voortdurend gedwongen voelt zaken te weerleggen die haar met betrekking tot haar gezinssituatie ten laste worden gelegd. Zelf wil zij graag communicatie met de stichting aangaan, maar laatstgenoemde bevindt zich in deze in een monopoliepositie, aldus de moeder.
3.3 Reagerend op het standpunt van de moeder is namens de stichting ter zitting het
navolgende aangevoerd. De grond voor het verzoek is in hoofdzaak gelegen in de omstandigheid dat [minderjarige] weliswaar oogt als een gezonde en vrolijk baby, maar dat door de afwijzende houding van de moeder ten aanzien van de hulpverlening er geen inzicht is of zij adequaat reageert op de ontwikkelingsbehoeften van [de minder[minderjarige]] in hoeverre zij emotioneel beschikbaar is voor [de minder[minderjarige]] hoe responsief/sensitief de moeder is en of de moeder pedagogisch voldoende vaardig is om aan te sluiten bij [minderjarige] en haar in die zin te bieden wat zij nodig heeft. Daarbij neemt de stichting aan dat - gezien de chaotische persoonlijkheid en de wisselende stemmingen van de moeder - zij emotioneel onvoldoende in balans is om in dat opzicht voor [minderjarige] veilig c.q. beschikbaar te zijn. Dit laatste baart zorgen voor een goede hechtingsontwikkeling. Een gezinsopname bij het RMPI wordt noodzakelijk geacht om zicht te krijgen op de mogelijkheden van moeder, de invloed van de persoonlijkheids-problemen van de moeder op haar functioneren en of [minderjarige] zich bij haar voldoende veilig kan ontwikkelen. Wegens de wantrouwende houding van de moeder en haar frequent wisselende houding waar het de bereidheid betreft om aan hulpverlening mee te werken lijkt een gezinsopname echter een gepasseerd station. De stichting rest dan ook niets anders dan de kinderrechter te verzoeken een machtiging te verlenen tot uithuisplaatsing van [minderjarige]. Bezien vanuit die opvatting handhaaft de stichting dan ook haar oorspronkelijke verzoek.
3.4 In de beschikking van 18 maart 2010 - welke is bekrachtigd door het gerechtshof - werd overwogen dat het goed gaat met moeder en [minderjarige] omdat ambulante (spoed)hulp is ingezet. Gelet op de persoonlijke problematiek van moeder is er begeleiding nodig om een veilige en stabiele opvoedingssituatie van [minderjarige] bij moeder te kunnen waarborgen. Dit bij elkaar maakt dat er nog onvoldoende vertrouwen bestaat dat de moeder zelf de noodzakelijke hulpverlening voor haar en [minderjarige] kan organiseren en kan volhouden. De inhoud van de gedingstukken en het verhandelde ter zitting strekt naar het oordeel van de kinderrechter tot de overtuiging dat de aldus beschreven situatie nog onverminderd van toepassing is, in die zin, dat er ernstige zorgen zijn ten aanzien van de moeder, waar het haar algehele functioneren in persoonlijk opzicht betreft. De houding van de moeder kenmerkt zich door wisselende stemmingen en door wantrouwen jegens hulpverlenende instanties - waaronder de stichting. Aldus acht de kinderrechter nog steeds voldaan aan de voorwaarden voor een ondertoezichtstelling. Voor het verzoek tot machtiging tot uithuisplaatsing ligt dit anders, nu er geen concrete aanwijzingen zijn dat [minderjarige] in de gezinssituatie van de moeder op dit moment dusdanig gevaar loopt, dat een maatregel die erop is gericht om haar uit die situatie te halen thans gerechtvaardigd is. Gelet op de beperkingen van de moeder wil de kinderrechter de door de stichting geuite zorgen beslist niet bagatelliseren of passeren: de stichting wil zich terecht uit oogpunt van [minderjarige]’s zwaarwegende belangen inzicht verschaffen in de capaciteiten van de moeder bezien in het licht van haar persoonlijke problematiek. Bezien vanuit die optiek lijkt een gezinsopname een goede insteek, omdat minder vergaande vormen niet het vereiste inzicht hebben verschaft. Onduidelijk blijft of moeder daar nu wel of niet aan wil meewerken. Zo lang er een ondertoezichtstelling van kracht is beschikt de stichting over de mogelijkheid aan de moeder een schriftelijke aanwijzing te geven om die vorm van hulpverlening te laten plaatsvinden. Van die mogelijkheid heeft de stichting nog geen gebruik gemaakt. Dit maakt dat de kinderrechter van oordeel is dat een uithuisplaatsing op dit moment een te ingrijpende maatregel is. De kinderrechter zal dan ook het verzoek, voor zover strekkende tot machtiging tot uithuisplaatsing, afwijzen. Nadrukkelijk wordt opgemerkt dat de moeder hiermee een ultieme kans wordt geboden om aan te tonen dat zij met ambulante hulpverlening een voor [minderjarige] uit oogpunt van haar verzorging, opvoeding en (verdere) ontwikkeling verantwoorde situatie kan (blijven) waarborgen. De kinderrechter geeft haar dan ook sterk in overweging aan een dergelijke aanwijzing mee te werken.
4. De beslissing
De rechtbank
verlengt de ondertoezichtstelling van de minderjarige met ingang van 9 december 2010 tot
9 december 2011;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
wijst het meer dan wel anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mr Janssen, kinderrechter, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
in tegenwoordigheid van Baremans, griffier.
Mededeling van de griffier:
Tegen deze beschikking kan voor zover het een eindbeschikking betreft hoger beroep worden ingesteld
a. door de verzoeker en degene aan wie een afschrift van deze beschikking is verstrekt: binnen drie maanden na de dag van de uitspraak.
b. door andere belanghebbenden: binnen drie maanden na de betekening van de beschikking of nadat deze hun op andere wijze bekend is geworden.
Het beroepschrift moet door tussenkomst van een advocaat worden ingediend bij het gerechtshof te
's-Hertogenbosch.
verzonden op: