ECLI:NL:RBBRE:2010:BO9251

Rechtbank Breda

Datum uitspraak
28 december 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
801017-09 [P]
Instantie
Rechtbank Breda
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Openlijke geweldpleging en bedreiging met een vuurwapen gelijkend voorwerp in parkeergarage De Barones te Breda

In de nacht van 4 oktober 2009 vond er een geweldsincident plaats in de parkeergarage De Barones in Breda, waarbij de verdachte samen met anderen openlijk geweld heeft gepleegd tegen de slachtoffers [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2]. De verdachte, die in een Opel Corsa zat, heeft met een mes zwaaiende bewegingen gemaakt, waardoor [slachtoffer 1] een steekwond in zijn arm opliep. Daarnaast heeft de verdachte [slachtoffer 2] bedreigd met een bolletjespistool, waarbij hij dreigend de woorden "Hier kan ik je mee omleggen" heeft toegevoegd. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verklaringen van de slachtoffers en getuigen, ondanks het alcoholgebruik van de aangevers, voldoende bewijs bieden voor de bewezenverklaring van de feiten. De rechtbank oordeelde dat de verdachte medeverantwoordelijk was voor het ontstaan van het geweld, maar hield rekening met zijn blanco strafblad en de omstandigheden van de zaak. De verdachte is veroordeeld tot een werkstraf van 240 uur en moet een schadevergoeding van € 2.130,91 betalen aan [slachtoffer 1]. De rechtbank heeft de vordering van de officier van justitie voor een gevangenisstraf afgewezen, omdat de verdachte een eigen bedrijf heeft en geen eerdere veroordelingen.

Uitspraak

RECHTBANK BREDA
Sector strafrecht
parketnummer: 801017-09 [P]
vonnis van de meervoudige kamer d.d. 28 december 2010
in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren op [datum en plaats]
wonende te [adres]
raadsman mr. L.M. Dragtenstein, advocaat te Utrecht
1 Onderzoek van de zaak
De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 14 december 2010, waarbij de officier van justitie, Mr. Koning, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.
2 De tenlastelegging
De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
1. samen met anderen openlijk geweld heeft gepleegd tegen [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2], waarbij verdachte met een mes heeft gestoken, waardoor die [slachtoffer 1] letsel heeft opgelopen;
2. dat hij [slachtoffer 2] heeft bedreigd met een pistool;
3. dat hij een bolletjespistool voorhanden heeft gehad.
3 De voorvragen
De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.
4 De beoordeling van het bewijs
4.1 Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de feiten 1, 2 en 3 heeft gepleegd.
Ten aanzien van feit 3 baseert hij zich daarbij op de bekennende verklaring van verdachte dat hij het bolletjespistool voorhanden had.
Ten aanzien van de feiten 1 en 2 stelt de officier van justitie op basis van de inhoud van de afgelegde verklaringen vast dat verdachte ten tijde van het gebeuren in de parkeergarage een BB-gun (bolletjespistool) en een mes in zijn bezit had en dat hij het bolletjespistool heeft getoond op een bedreigende manier (feit 2). Dat verdachte zich eerder bedreigd had gevoeld doordat [slachtoffer 2] had gedaan alsof hij een vuurwapen achter zijn rug hield, acht de officier van justitie niet geloofwaardig.
Voorts leidt de officier van justitie uit die verklaringen af dat verdachte nadat hij [slachtoffer 2] had bedreigd met het bolletjespistool en nadat een klap op de auto was gegeven in gevecht is geraakt. Daarbij is geslagen en geschopt en een stekende beweging gemaakt door verdachte. Het letsel dat door deze stekende beweging is veroorzaakt komt voor rekening van verdachte. Het mes dat in de auto van verdachte is aangetroffen, waarvan verdachte zelf heeft verklaard dat hij het in zijn handen heeft gehad en daarna terug in de auto heeft gelegd, bevat volgens de politie bloedsporen. Nu verder geen ander mes in het spel is geweest, kan het niet anders zijn dan dat deze verdachte [slachtoffer 1] met dit mes heeft verwond. Daarmee acht hij ook feit 3 wettig en overtuigend bewezen.
4.2 Het standpunt van de verdediging
De raadsman is van mening dat de rechtbank wel tot een bewezenverklaring van feit 3 maar niet tot een bewezenverklaring van de feiten 1 en 2 kan komen.
De raadsman wijst erop dat veel van de verklaringen die belastend voor verdachte kunnen worden uitgelegd, zijn afgelegd geruime tijd na het gebeuren op 4 oktober 2009, waarbij nog komt dat de tegenpartij bestond uit personen die ten tijde van het gebeuren dronken waren. Verdachte heeft ontkend [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 1] te hebben geslagen of geschopt en [slachtoffer 1] te hebben gestoken met een mes. Hij stelt niemand te hebben aangeraakt.
Aan de verklaringen van de aangevers en personen uit de groep van aangevers, voor zover die belastend zijn voor verdachte, dient geen waarde te worden gehecht, gelet op het drankgebruik van die personen in de bewuste nacht en gelet op de omstandigheid dat ze door het late horen tussentijds informatie hebben verkregen en de mogelijkheid hebben gehad om de zaak te bespreken. Dit laatste geldt volgens de raadsman ook voor de beheerder van de parkeergarage, de heer [naam behheerd[naam beheeder garage]] die immers ook pas ruim een maand na het gebeuren is gehoord, zodat die verklaring niet als objectief kan worden bestempeld. Bovendien stelt de raadsman vast dat [naam beheeder garage] weliswaar over een stekende beweging spreekt, maar hij stond op een afstand van 25 meter in een donkere garage, dus kan dat niet goed gezien hebben.
Ook de personen uit de groep van verdachte hebben verdachte niet zien slaan of schoppen.
Voor wat betreft het aantreffen van een mes met bloed in de auto van verdachte, heeft de raadsman opgemerkt dat er, ondanks een toezegging van de politie, geen technisch onderzoek heeft plaats gevonden naar het vermeende bloed op dat mes. Uit de inhoud van het dossier valt niet vast te stellen dat er daadwerkelijk bloed op het mes zat en zo ja, of dat bloed van aangever [slachtoffer 1] afkomstig was. Het relaas van de politie over het aantreffen van het bloed op het mes mag dan ook volgens de raadsman niet meewerken aan het bewijs.
De raadsman stelt vast dat twee groepen van personen tegen elkaar tekeer zijn gegaan en dat er vanuit de groep waar verdachte toe behoorde is geslagen, maar het gaat hem te ver om te stellen dat verdachte door een bolletjespistool te tonen voor een kettingreactie heeft gezorgd en dat de feiten 1 en 2 hem kunnen worden toegerekend.
4.3 Het oordeel van de rechtbank
Op 4 oktober 2009 heeft zich tijdens de nachtelijke uren een geweldsincident voorgedaan in de parkeergarage De Barones in Breda.
Bij dat incident waren twee groepen betrokken, de groep waar verdachte toe behoorde, welke groep in de garage was om met twee auto’s naar huis te gaan, en de groep waar aangevers [slachtoffer 1] en [initialen]. [slachtoffer 2] toe behoorden, welke groep zojuist in de garage was aangekomen om in de binnenstad van Breda om te gaan stappen.
Uit de hierna te noemen verklaringen die over het incident door de betrokkenen en de getuigen zijn afgelegd, valt af te leiden dat aangever [slachtoffer 2] in een woordenwisseling terecht kwam met verdachte, die als bestuurder in een Opel Corsa zat. In deze auto zaten verder nog [naam inzittende 1] (naast verdachte) en [naam inzittende 2] (achterin). In de tweede auto die tot deze groep behoorde, een Fiat Stilo, die achter de Opel Corsa stond, zaten [inzittende 1 Opel] (als bestuurder), [inzittende[inzittende 3 Opel] en [inzittende 3 Opel]
Voor wat betreft het gebruik van verklaringen van aangevers en personen uit de groep van aangevers voor het bewijs volgt de rechtbank de raadsman niet in zijn stelling dat de personen van de groep van de aangevers zodanig veel alcohol hadden gedronken en dat hun verklaringen in een zo laat stadium zijn afgelegd dat deze niet voor het bewijs kunnen meetellen. Weliswaar is door een aantal personen van de groep van de aangevers [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] verklaard dat zij alcohol hadden gedronken en dat een aantal van hen aangeschoten was, maar dat impliceert nog niet dat hun waarneming van geen waarde is. Daarnaast stelt de rechtbank vast dat aangevers [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] en nog een aantal personen uit de groep van aangevers hun verklaringen nog op de dag van het gebeuren hebben afgelegd.
Aange[initialen]voo[voornaam]) [slachtoffer 2] heeft verklaard dat er in die nacht in de parkeergarage in Breda vanuit een Opel Corsa door de bestuurder van die auto een pistool op hem werd gericht terwijl hij, aangever, ter hoogte van die auto was, waarbij door deze bestuurder werd gezegd: “Hier kan ik je mee omleggen.” [slachtoffer 2] voelde toen angst en hij voelde zich ernstig bedreigd. De verklaring van [slachtoffer 2] wordt bevestigd door [slachtoffer 1], die verklaart dat hij heeft gezien dat de bestuurder van de eerste auto een vuurwapen in de richting van het hoofd van [voornaam] [slachtoffer 2] hield, terwijl [slachtoffer 2] bukte om dichter bij het raam van die auto te komen. Ook Stephanie [naam], die op 4 oktober 2009 is gehoord, zag dat de bestuurder van de eerste auto een pistool in de richting van het hoofd van [voornaam] [slachtoffer 2] hield terwijl [slachtoffer 2] bukte om dichter bij het raam van de eerste auto te komen. [slachtoffer 2] zou toen volgens [naam] op een afstand van ongeveer een halve meter hebben gestaan en hebben geroepen: “Hij heeft een wapen.”.
Verdachte heeft weliswaar bekend dat hij een zogenaamd bolletjespistool in zijn bezit had dat hij in de parkeergarage aan de persoon die aan de bestuurderszijde van de Opel Corsa kwam staan, heeft getoond toen het raam aan die zijde open was, maar hij ontkent het pistool op die persoon te hebben gericht en heeft bovendien verklaard dat hij liet zien dat het een nepwapen was. Dat verdachte het pistool niet gericht heeft gehouden op [slachtoffer 2], acht de rechtbank, gelet op de zojuist genoemde verklaringen van [slachtoffer 2], [slachtoffer 1] en [naam] ongeloofwaardig, evenals zijn bewering dat hij heeft laten zien dat het een nepwapen was. Dit laatste wordt immers door niemand van de betrokkenen bevestigd. Verdachte heeft daarnaast ook verklaard4 dat de persoon naar zijn vrienden riep: “Ze willen mij dood schieten”, hetgeen er niet op duidt dat [slachtoffer 2] wist dat het om een neppistool ging. Deze woorden bieden bovendien steun aan de verklaringen dat het wapen wel op [slachtoffer 2] is gericht gehouden.
Het “pistool” dat door verdachte is gebruikt is onderzocht door de politie. Daarbij is bevonden dat het een nabootsing van een pistool is, dat voor wat betreft vorm en afmetingen een sprekende gelijkenis vertoont met een bestaand vuurwapen, namelijk van het merk Glock. Het voorwerp betreft een zogenaamd bolletjespistool en is een wapen als bedoeld in artikel 2 lid 1 categorie I onder 7 van de Wet wapens en munitie.
Gelet op de bekennende verklaring van verdachte voor wat betreft het voorhanden hebben van het bolletjespistool en de resultaten van het onderzoek van de politie, acht de rechtbank feit 3 wettig en overtuigend bewezen.
Voorts acht de rechtbank, gelet op de zojuist genoemde feiten en omstandigheden, feit 2 wettig en overtuigend bewezen, namelijk dat verdachte opzettelijk dreigend een op een vuurwapen gelijkend voorwerp op korte afstand op [initialen]. [slachtoffer 2] heeft gericht en daarbij dreigend heeft gezegd: “Hier kan ik je mee omleggen.”, hetgeen als bedreiging met enig misdrijf tegen het leven kan worden aangemerkt.
Uit de verklaringen die door de betrokkenen zijn afgelegd, valt voorts af te leiden dat [slachtoffer 2] na de bedreiging met het “pistool” een klap tegen de Opel Corsa gaf toen deze weg wilde rijden. De inzittenden van de Opel Corsa zijn vervolgens uit de auto gestapt. Ook uit de tweede auto, een Fiat Stilo, zijn personen gestapt. Vervolgens zijn een paar personen in gevecht geraakt met [slachtoffer 2].
Aangever [slachtoffer 2] heeft hierover verklaard dat hij na de bedreiging met het wapen met zijn vuist tegen de auto heeft gestompt toen de auto weg wilde rijden, waarna de auto stopte en de inzittenden van de auto en ook nog andere personen uit de tweede auto uitstapten. [slachtoffer 2] is toen door meerdere personen met kracht geslagen met tot vuist gebalde handen en geschopt, onder meer door een jongen uit de Fiat Stilo. [voornaam slachtoffer 1] stond volgens [slachtoffer 2] erbij om hem te helpen. Hij hoorde even later van [voornaam slachtoffer 1] dat deze was gestoken.
[voornaam slachtoffer 1] [slachtoffer 1] bevestigt het verhaal van [slachtoffer 2]. [slachtoffer 1] zag dat [slachtoffer 2] op de auto van verdachte sloeg toen de auto begon te rijden en dat vervolgens uit deze auto en uit de tweede auto personen stapten. Hij zag toen dat 3 à 4 personen [slachtoffer 2] sloegen en schopten. [slachtoffer 1] wilde [slachtoffer 2] helpen en heeft toen een klein persoon van mogelijk Turkse afkomst, zijnde volgens hem de bestuurder van de eerste auto, die bezig was met het schoppen en slaan van [slachtoffer 2], weggeduwd. Deze persoon pakte volgens [slachtoffer 1] vervolgens iets en [slachtoffer 1] zag toen dat deze persoon met kracht een beweging maakte in de richting van zijn bovenlichaam terwijl hij iets in zijn handen had. Vervolgens voelde hij een felle, stekende pijn in zijn rechteronderarm. Getuige [getuige 1] heeft gezien dat de bestuurder van de auto uitstapte en daarbij in zijn ene hand een mes en in zijn andere hand een pistool had. Ook de onafhankelijke getuige [naam behheerd[naam beheeder garage]] zijnde de beheerder van de parkeergarage, zegt dat hij een donkere jongen een beweging zag maken in de richting van die man die later gewond bleek te zijn aan zijn onderarm. Die donkere jongen stapte volgens [naam beheeder garage] daarna weer aan de bestuurderskant in de auto.
Voor zover [slachtoffer 1] en [naam beheeder garage] hebben verklaard dat de beweging van deze persoon een stekende beweging was, gaat de rechtbank daaraan voorbij. Met de raadsman is de rechtbank van oordeel dat aannemelijk is dat [naam beheeder garage] niet goed heeft kunnen zien hoe die beweging was, nu hij pas ruim een maand later zijn verklaring heeft afgelegd en zelf heeft verklaard dat hij op 30 meter afstand stond en de verlichting ook niet goed was. Daar komt bij dat de verwonding die [slachtoffer 1] heeft opgelopen, welke verwonding te zien is op foto’s die in het dossier zijn gevoegd, een golvende structuur heeft , en dus meer duidt op een wond veroorzaakt door een zwaaiende beweging dan door een stekende beweging. Verdachte heeft zelf verklaard dat hij zwaaiende bewegingen heeft gemaakt met het mes, hoewel hij daaraan heeft toegevoegd dat hij het mes, samen met het bolletjespistool, boven zijn hoofd hield en dat hij niemand heeft geraakt met het mes. Aan dat laatste hecht de rechtbank geen geloof. In zijn 3e verklaring bij de politie rept verdachte er niet over dat hij het mes boven zijn hoofd heeft gehouden en sluit hij niet uit dat hij iemand met het mes heeft geraakt. Uit het dossier komt naar voren dat niemand anders dan verdachte een mes in zijn handen heeft gehad en voorts staat in het dossier vermeld dat de politie in de Opel Corsa waarin verdachte als bestuurder had gereden in het vak van het linker voorportier een knipmes met op het lemmet bloedsporen had aangetroffen. Uit de verklaring van verdachte dat hij het mes dat hij in zijn handen had, met welk mes hij zwaaiende bewegingen heeft gemaakt, nadien weer heeft teruggelegd in het vakje van het linker voorportier , leidt de rechtbank af dat het aangetroffen mes het mes moet zijn geweest dat door verdachte is gebruikt en dat dit mes de verwonding bij [slachtoffer 1] moet hebben veroorzaakt. Aan de raadsman kan worden toegegeven dat het bloed dat op het mes zou zitten niet is onderzocht, maar de rechtbank ziet de constatering dat bloed op het mes is aangetroffen slechts als een ten overvloede extra aanwijzing dat verdachte [slachtoffer 1] wel degelijk met het mes heeft geraakt.
De verklaring van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] met betrekking tot het slaan wordt ook bevestigd door personen van de groep van verdachte. Zo verklaart [naam inzittende 2], die achter in de Opel Corsa zat, dat hij samen met verdachte en [naam inzittende 1] is uitgestapt en een persoon meermalen heeft geslagen met zijn vuisten. [inzittende 1 Opel] heeft gezien dat verdachte in worsteling was met een van de jongens van de andere groep en dat [naam inzittende 2] met die jongen op de vuist wilde gaan. Ook [inzittende 2 Opel] zag dat [naam inzittende 2] een paar klappen gaf. [inzittende 3 Opel] heeft zelf ook bekend toen iemand een schop onder zijn kont te hebben gegeven.
Uit vorenstaande verklaringen leidt de rechtbank af dat verdachte in de parkeergarage De Barones in de nacht van 4 oktober 2009 samen met [naam inzittende 2] en [inzittende[inzittende 3 Opel] openlijk geweld heeft gepleegd tegen [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1]. Verdachte heeft niet alleen deelgenomen aan het geweld tegen [slachtoffer 2], maar heeft ook met een mes in de arm van die [slachtoffer 1] gestoken, waardoor [slachtoffer 1] een steekwond heeft opgelopen. Weliswaar acht de rechtbank slechts bewezen dat verdachte [slachtoffer 1] heeft geraakt doordat hij zwaaiende bewegingen heeft gemaakt met het mes in zijn hand, maar deze bewegingen vallen naar het oordeel van de rechtbank onder de strekking van de woorden “heeft gestoken” zoals in de tenlastelegging opgenomen. Er is ter zake ook geen verweer gevoerd.
De rechtbank acht derhalve feit 1 wettig en overtuigend bewezen.
4.4 De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
1.
op 4 oktober 2009 te Breda met anderen, op een voor het publiek toegankelijke plaats of in een voor het publiek toegankelijke ruimte, te weten in parkeergarage De Barones, openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [slachtoffer 1] en [initialen]. [slachtoffer 2], welk geweld bestond uit:
- het slaan/stompen en/of schoppen/trappen van die [slachtoffer 2], en
- het met een mes steken in de arm van die [slachtoffer 1], waarbij hij, verdachte, met een mes in de arm van die [slachtoffer 1] heeft gestoken, welk door hem gepleegd geweld enig
lichamelijk letsel te weten een steekwond voor die [slachtoffer 1] ten gevolge heeft gehad;
2.
op 4 oktober 2009 te Breda [initialen]. [slachtoffer 2] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, immers heeft verdachte opzettelijk dreigend een op een vuurwapen
gelijkend voorwerp op korte afstand op die [slachtoffer 2] gericht, en daarbij deze dreigend de woorden toegevoegd : "Hier kan ik je mee omleggen";
3.
op 4 oktober 2009 te Breda een wapen van categorie I
onder 7°, te weten een zogenaamd bolletjespistool, zijnde een voorwerp
dat voor wat betreft zijn vorm en afmetingen een sprekende gelijkenis
vertoonde met een vuurwapen voorhanden heeft gehad.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
5 De strafbaarheid
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Dit levert de in de beslissing genoemde strafbare feiten op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.
6 De strafoplegging
6.1 De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf van 6 maanden. Hij stelt verdachte verantwoordelijk voor al het geweld dat bewezen is verklaard, stellende dat als verdachte het wapen niet had getoond er geen confrontatie had plaatsgevonden en dat wanneer verdachte geen mes in zijn handen had gehad, er geen ernstige steekwond was geweest. Bij zijn eis houdt de officier van justitie rekening met de ernst van de gevolgen voor [slachtoffer 1].
6.2 Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft, uitgaande van een bewezenverklaring van slechts feit 3, gepleit voor een geldboete of taakstraf.
6.3 Het oordeel van de rechtbank
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan bedreiging van [slachtoffer 2] door een wapen, dat overigens een nepwapen bleek te zijn, op deze [slachtoffer 2] te richten. Aannemelijk is dat verdachte hiertoe is gekomen door het vervelende gedrag van deze [slachtoffer 2]. De bedreiging met het wapen was de aanleiding tot een ernstige vorm van openlijke geweldpleging.
De ernst van laatstgenoemd feit is met name gelegen in de gevolgen die de zwaaiende bewegingen met het mes hebben gehad voor het slachtoffer [slachtoffer 1]. Uit het voegingsformulier dat [slachtoffer 1] als benadeelde partij heeft ingediend blijkt dat er drie pezen in zijn arm zijn doorgesneden, die gehecht moesten worden. Hij heeft vier weken met een spalk om zijn hand en onderarm moeten lopen en is daarna 11 keer behandeld door een fysiotherapeut. [slachtoffer 1] had voorts ten tijde van het indienen van het voegingsformulier (2 maanden na het gebeuren) een groot litteken op zijn onderarm en nog steeds geen gevoel in zijn middelvinger.
De rechtbank hanteert bij de strafoplegging voor de bewezen verklaarde feiten oriëntatiepunten die zij in de loop der tijd heeft ontwikkeld op basis van de landelijke oriëntatiepunten, de richtlijnen van het Openbaar Ministerie en haar eigen ervaringen.
De rechtbank zoekt bij de onderhavige openlijk geweldpleging aansluiting bij “conflicten tussen meer personen, waarbij doorgaans sprake is van enige aanleiding (klein incident)” en waarbij als gevolg sprake is van “middelzwaar lichamelijk letsel”. Bij een dergelijk feit hoort als oriëntatiepunt een straf van 240 uur taakstraf.
De rechtbank houdt bij de strafoplegging ten voordele van verdachte rekening met de omstandigheid dat [slachtoffer 2] door zijn vervelende gedrag medeverantwoordelijk is voor het ontstaan van het geweld. Ten nadele van verdachte neemt de rechtbank in aanmerking dat verdachte degene is geweest die het mes heeft gebruikt, dat hij naast deze openlijke geweldpleging ook nog [slachtoffer 2] heeft bedreigd met een op een vuurwapen gelijkend voorwerp en dat hij dat wapen voorhanden had liggen in zijn auto.
Alles tegen elkaar afwegende, acht de rechtbank de eerder genoemde taakstraf van 240 uur een passende en noodzakelijke straf. Anders dan de officier van justitie legt de rechtbank geen onvoorwaardelijke gevangenisstraf op, omdat verdachte een blanco strafblad en een eigen bedrijf, namelijk een autohandel, heeft.
7 De benadeelde partij
De benadeelde partij [slachtoffer 1] vordert een schadevergoeding van € 2.588,31 voor het tenlaste gelegde feit, bestaande uit een bedrag van € 1.750,= ter zake van immateriële schade en een bedrag van € 838,31 ter zake van materiële schade.
De rechtbank is van oordeel dat de schade tot een bedrag van € 2.130,91 een rechtstreeks gevolg is van dit bewezen verklaarde feit, waarvan € 380,91 ter zake van materiële schade en € 1.750,= ter zake van immateriële schade, en acht verdachte aansprakelijk voor die schade. Verdachte is immers degene geweest die door het zwaaien met het mes de verwonding van [slachtoffer 1] heeft veroorzaakt met alle gevolgen vandien.
Het gevorderde acht zij tot het bedrag van € 2.130,91 voldoende aannemelijk gemaakt en zij zal de vordering tot dat bedrag toewijzen. Ten aanzien van de materiële schade acht de rechtbank met name de opgevoerde bedragen ten aanzien van reiskosten en medische kosten voldoende aannemelijk gemaakt. Daarnaast acht zij de schade aan kleding en schoenen tot een bedrag van € 200,= voldoende aannemelijk gemaakt.
Voor het overige acht de rechtbank het gevorderde bedrag onvoldoende aannemelijk gemaakt en zij zal de benadeelde partij daarom voor dat deel niet-ontvankelijk verklaren in haar vordering.
De rechtbank overweegt hierbij dat sommige van de bij de vordering gevoegde facturen van kleding en schoenen op naam staan van een ander persoon dan de benadeelde [slachtoffer 1] en voor het overige onvoldoende duidelijkheid bieden over de opgevoerde schade, mede gelet op de gebruikelijke afschrijvingskosten. Ook de opgevoerde ziekenhuisdaggeldvergoeding acht de rechtbank niet voor toewijzing vatbaar.
Voor dat deel kan de benadeelde partij haar vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Met betrekking tot de toegekende vordering benadeelde partij zal de rechtbank tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen.
8 De wettelijke voorschriften
De beslissing berust op de artikelen 9, 22c, 22d, 24c, 27, 36f, 57, 91, 141 en 285 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen de artikelen 13, 55, 56 en 60 van de Wet wapens en munitie, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.
9 De beslissing
De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het ten laste gelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezen verklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
feit 1: Openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen, terwijl het door hem gepleegde geweld enig lichamelijk letsel ten gevolge heeft;
feit 2: Bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht;
feit 3: Handelen in strijd met artikel 13, eerste lid, van de Wet wapens en munitie;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot een werkstraf van 240 uren;
- beveelt dat indien verdachte de werkstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis zal worden toegepast van 120 dagen;
- bepaalt dat de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de uitvoering van de werkstraf naar rato van twee uur per dag;
Benadeelde partijen
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer 1] van € 2.130,91, waarvan € 1.750,= ter zake van materiële schade en € 380,91 ter zake van immateriële schade;
- veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
- verklaart de benadeelde partij in het overige gedeelte van de vordering niet-ontvankelijk en bepaalt dat die vordering bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht;(BP.09)
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer 1], € 2.130,91 te betalen, bij niet betaling te vervangen door 31 dagen hechtenis, met dien verstande dat toepassing van de vervangende hechtenis de betalingsverplichting niet opheft;
- bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd (BP.04).
Dit vonnis is gewezen door mr. Kooijman, voorzitter, mr. Volkers en mr. Visser, rechters, in tegenwoordigheid van De Roos, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op
28 december 2010.
Mr. Volkers en mr. Visser zijn niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.
BIJLAGE I: De tenlastelegging
1.
hij op of omstreeks 04 oktober 2009 te Breda met een ander of anderen, op een
voor het publiek toegankelijke plaats of in een voor het publiek toegankelijke
ruimte, te weten in parkeergarage De Barones, openlijk in vereniging geweld
heeft gepleegd tegen [slachtoffer 1] en/of [initialen]. [slachtoffer 2], welk geweld bestond uit:
- het slaan/stompen en/of schoppen/trappen van die [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2], en/of
- het met een mes (meermalen) steken in de arm, althans het lichaam van die
[slachtoffer 1],
waarbij hij, verdachte, met een mes (meermalen) in de arm, althans het lichaam
van die [slachtoffer 1] heeft gestoken, welk door hem gepleegd geweld, enig
lichamelijk letsel (te weten (een) steekwond(en)) voor die [slachtoffer 1] ten
gevolge heeft gehad;
art 141 lid 1 Wetboek van Strafrecht
art 141 lid 2 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht
2.
hij op of omstreeks 04 oktober 2009 te Breda [initialen]. [slachtoffer 2] heeft bedreigd met
enig misdrijf tegen het leven gericht, althans met zware mishandeling, immers
heeft verdachte opzettelijk dreigend een pistool, althans een op een vuurwapen
gelijkend voorwerp op korte afstand op die [slachtoffer 2] gericht, althans zichtbaar
voor die [slachtoffer 2] heeft vastgehouden en/of (daarbij) deze dreigend de woorden
toegevoegd : "Hier kan ik je mee omleggen", althans woorden van gelijke
dreigende aard of strekking;
art 285 lid 1 Wetboek van Strafrecht
3.
hij op of omstreeks 04 oktober 2009 te Breda (een) wapen(s) van categorie I
onder 7°, te weten een zogenaamd bolletjespistool, zijnde (een) voorwerp(en)
dat/die voor wat betreft zijn/hun vorm en afmetingen een sprekende gelijkenis
vertoonde(n) met (een) vuurwapen(s) en/of met (een) voor ontploffing bestemde
voorwerp(en) voorhanden heeft gehad;
De in deze tenlastelegging gebruikte termen en uitdrukkingen worden, voorzover
daaraan in de Wet wapens en munitie betekenis is gegeven, geacht in dezelfde
betekenis te zijn gebezigd;
art 13 lid 1 Wet wapens en munitie