ECLI:NL:RBBRE:2010:BY8859

Rechtbank Breda

Datum uitspraak
15 maart 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
09/2783
Instantie
Rechtbank Breda
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Belastingheffing op zwijggeld en verduisterde gelden in het kader van inkomstenbelasting

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Breda op 15 maart 2010, staat de belastingheffing over zwijggeld en verduisterde gelden centraal. De belanghebbende, een accountant, had een aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen ontvangen van de inspecteur van de Belastingdienst voor het jaar 2006, waarbij het belastbaar inkomen was vastgesteld op € 178.298. Dit bedrag was het resultaat van een verhoging door het ontvangen van € 157.000 aan zwijggeld en € 4.409 aan verduisterde gelden. De rechtbank moest beoordelen of deze bedragen terecht als resultaat uit overige werkzaamheden konden worden aangemerkt.

De rechtbank oordeelde dat het zwijggeld, dat de belanghebbende had ontvangen als tegenprestatie voor het niet melden van verduistering door een collega, was verkregen in het economische verkeer. Dit betekende dat het belastbaar was, ondanks de illegale aard van de transactie. De rechtbank verwees naar eerdere jurisprudentie van de Hoge Raad, die bevestigde dat ook verduisterde bedragen als belastbaar inkomen konden worden aangemerkt, mits deze in het economische verkeer waren verworven.

De rechtbank concludeerde dat de inspecteur het belastbaar inkomen correct had vastgesteld en verklaarde het beroep van de belanghebbende ongegrond. Er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd. De uitspraak werd openbaar gemaakt en partijen kregen een afschrift op 30 maart 2010.

Uitspraak

RECHTBANK BREDA
Sector bestuursrecht, meervoudige belastingkamer
Procedurenummer: AWB 09/2783
Uitspraakdatum: 15 maart 2010
Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) juncto artikel 27d van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) in het geding tussen
[belanghebbende], wonende te [woonplaats],
eiser,
en
de inspecteur van de Belastingdienst/Limburg, kantoor Venlo,
verweerder.
Eiser wordt hierna belanghebbende genoemd en verweerder inspecteur.
De bestreden uitspraak op bezwaar
De uitspraak van de inspecteur van 9 juni 2009 op het bezwaar van belanghebbende tegen de aan belanghebbende voor het jaar 2006 opgelegde aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen naar een belastbaar inkomen van € 178.298 (aanslagnummer [nummer].H.66).
Zitting
Met instemming van partijen is een onderzoek ter zitting achterwege gebleven.
1. Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
2. Gronden
2.1. Met dagtekening 25 november 2008 heeft de inspecteur aan belanghebbende voor het jaar 2006 een aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen opgelegd, waarbij het belastbaar inkomen, na verhoging van het aangegeven inkomen, is vastgesteld op € 178.298. Het bedrag van de verhoging bestaat uit € 157.000 aan zwijggeld en € 4.408 aan verduisterde gelden. Vanwege de hierdoor ontstane verhoging van de drempel voor aftrek van ziektekosten is tevens een aftrek van € 605 komen te vervallen.
2.2. In geschil is het antwoord op de vraag of de inspecteur het bedrag van € 161.408 terecht heeft aangemerkt als resultaat uit overige werkzaamheden. Belanghebbende beantwoordt de vraag ontkennend en de inspecteur bevestigend. De hoogte van de bedragen is niet in geschil.
2.3. Belanghebbende stelt dat de verhoging niet terecht is omdat het ontvangen van zwijggeld en het verduisteren van gelden niet binnen het marktverkeer plaatsvinden en zodoende buiten de belastingheffing dienen te blijven.
2.4. Belanghebbende was van 1 mei 2006 tot en met 30 april 2007 in loondienst werkzaam als accountant bij [A BV]. In 2006 ontdekte hij dat een andere werknemer van het bedrijf, [de heer A], bedragen had verduisterd. [de heer A] heeft aan belanghebbende vervolgens in totaal € 157.000 zwijggeld betaald.
2.5. Belanghebbende heeft zelf in 2006 ook bedragen van [A BV] verduisterd, en wel totaal € 4.409.
2.6. Artikel 3.90 van de Wet inkomstenbelasting 2001 (Wet IB 2001) bepaalt: “Belastbaar resultaat uit overige werkzaamheden is het gezamenlijke bedrag van het resultaat uit een of meer werkzaamheden die geen belastbare winst of belastbaar loon genereren.” Vaststaat, althans niet weersproken is, dat er in casu geen sprake is van belastbare winst of belastbaar loon.
2.7. Naar het oordeel van de rechtbank heeft belanghebbende het zwijggeld verkregen in het economische verkeer, en wel als tegenprestatie voor zijn dienst aan [de heer A] om de verduistering niet aan [A BV] te melden. Nu het inkomen is verworven in het economische verkeer is het belast als resultaat uit overige werkzaamheden. Het gegeven dat sprake was van een illegaal economisch verkeer doet aan de belastbaarheid van het bedrag niet af.
2.8. Voor wat betreft het door belanghebbende zelf verduisterde bedrag verwijst de rechtbank naar het arrest van de Hoge Raad van 24 juni 1992, nr. 28 156 (BNB 1993/19c*). De Hoge Raad besliste, ten aanzien van een werknemer in loondienst, dat het geheel van handelingen dat het misdrijf van verduistering oplevert een in het economische verkeer verrichte werkzaamheid vormt in de zin van de Wet op de inkomstenbelasting 1964. De rechtbank is van oordeel dat zulks evenzeer heeft te gelden onder de Wet IB 2001 en dat het bedrag belastbaar is als resultaat uit overige werkzaamheden.
2.9. Hetgeen is overwogen onder 2.7 en 2.8 leidt tot de conclusie dat de inspecteur het belastbaar inkomen juist heeft vastgesteld. Het beroep is ongegrond.
2.10. De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
Aldus gedaan door mr. A.F.M.Q. Beukers-van Dooren, voorzitter, mr. W. Brouwer en
mr. M.L.M. van Kempen, rechters, en door de voorzitter en mr. M.J.M. Mies, griffier, ondertekend.
De griffier, De voorzitter,
Uitgesproken in het openbaar op 15 maart 2010.
Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op: 30 maart 2010
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583,
5201 CZ ’s-Hertogenbosch.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.