ECLI:NL:RBBRE:2011:5507

Rechtbank Breda

Datum uitspraak
23 december 2011
Publicatiedatum
30 april 2013
Zaaknummer
AWB- 11_3035
Instantie
Rechtbank Breda
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • T. Peters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing handhavingsverzoek tegen tijdelijke huisvesting van apen door derde-belanghebbende

In deze zaak heeft de Rechtbank Breda op 23 december 2011 uitspraak gedaan in een geschil tussen het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Tilburg en twee stichtingen, te weten de Stichting Anti Dierproeven Coalitie en de Stichting Een Dier een Vriend. De zaak betreft een handhavingsverzoek van de eiseressen tegen de tijdelijke huisvesting van apen door een derde partij, [B.V.]. Het college heeft het verzoek van eiseressen afgewezen en hun bezwaren tegen deze afwijzing niet-ontvankelijk verklaard. De rechtbank oordeelt dat de Stichting Anti Dierproeven Coalitie niet als belanghebbende kan worden aangemerkt, omdat haar belangen niet rechtstreeks bij het besluit zijn betrokken. De rechtbank concludeert dat de Stichting Een Dier een Vriend wel als belanghebbende moet worden aangemerkt, omdat haar statutaire doelstellingen en activiteiten betrekking hebben op de rechten van dieren. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit voor zover dit ziet op eiseres 2 en verklaart het bezwaar van eiseres 2 ongegrond. De rechtbank voorziet zelf in de zaak en oordeelt dat er geen vergunningplicht is voor de inrichting van [B.V.], omdat apen geen landbouwhuisdieren zijn. De rechtbank veroordeelt verweerder tot vergoeding van de proceskosten aan eiseres 2.

Uitspraak

RECHTBANK BREDA

Sector bestuursrecht
zaaknummer: AWB 11/3035

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 23 december 2011 in de zaak tussen

de Stichting Anti Dierproeven Coalitie, te Amsterdam, eiseres 1,
en de Stichting Een Dier een Vriend, te Den Haag, eiseres 2,
gemachtigde: ir. [gemachtigde] ,
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Tilburg .

Als derde partij heeft aan het geding deelgenomen:
[B.V.], te [plaats] ,
gemachtigde: mr. G.A. van der Veen.

Procesverloop

Bij besluit van 3 december 2010 (primair besluit) heeft verweerder het verzoek van eiseressen afgewezen om handhavend op te treden tegen de inrichting aan de [straat] .
Bij besluit van 2 mei 2011 (bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseressen tegen het primaire besluit niet-ontvankelijk verklaard.
Eiseressen hebben bij brief van 30 mei 2011 tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 11 november 2011.
Eiseressen hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigde ir. [gemachtigde] . Daarnaast is namens eiseres 2 verschenen [naam 1] , voorzitter van de Stichting. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door [naam 2] . Namens derde partij is verschenen [naam 3] , bijgestaan door gemachtigde mr. G.A. van der Veen.

Overwegingen

1.
[B.V.] ( [B.V.] ) heeft aan de [straat] [huisnummer 1] en [huisnummer 2] te [plaats] een inrichting waarin apen tijdelijk worden gehuisvest, waarna zij verder worden getransporteerd binnen Europa.
De gemachtigde van eiseressen heeft verweerder bij brief van 12 oktober 2010 verzocht handhavend op te treden tegen de inrichting van [B.V.] . Op het terrein van [B.V.] is bij melding van 24 maart 2010 op grond van het Activiteitenbesluit (Besluit algemene regels voor inrichtingen milieubeheer) de capaciteit voor het huisvesten van apen van 720 naar 1080 apen uitgebreid. Gelet hierop wordt een dergelijk aantal apen gehouden of dreigt dit aantal gehouden te gaan worden. De gemachtigde heeft aangegeven dat de inrichting omgevingsvergunningplichtig is op grond van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) en het daarbij behorende Besluit omgevingsrecht (Bor). De inrichting is vergunningplichtig ingevolge bijlage 1, onderdeel C, cat. 8.3 sub e van het Bor. Het hierin genoemde begrip landbouwhuisdieren is niet gedefinieerd. Volgens de Van Dale is een landbouwhuisdier een dier dat om economische redenen wordt gehouden. Daarvan is hier sprake omdat het gaat om het bedrijfsmatig houden van apen als proefdieren. Verweerder moet handhavend optreden omdat een omgevingsvergunning op deze locatie niet verleend kan worden volgens de gemachtigde en er dus geen concreet zicht is op legalisatie.
Bij primair besluit van 3 december 2010 heeft verweerder het verzoek van eiseressen om handhavend op te treden afgewezen. In het Bor wordt geen definitie gegeven van landbouwhuisdieren. Wel worden deels regels met betrekking tot landbouwhuisdieren genoemd in het Besluit landbouw milieubeheer, en wordt dit in de nota van toelichting aangevuld. De apen voldoen niet aan deze omschrijving. Daarom is er volgens verweerder geen sprake van een vergunningplichtige inrichting en dus ook geen sprake van een overtreding.
De gemachtigde van eiseressen heeft bij brief van 13 december 2010 bezwaar gemaakt tegen het primaire besluit. Op verzoek van verweerder heeft de gemachtigde van eiseressen bij brief van 5 januari 2011 de machtiging en statuten van beide eiseressen overgelegd evenals uittreksels van de Kamer van Koophandel.
De gemachtigde van [B.V.] heeft bij brief van 19 januari 2011 een schriftelijke reactie gegeven op het bezwaarschrift. De gemachtigde is van mening dat nagegaan dient te worden of eiseressen belanghebbenden zijn in de zin van artikel 1:2 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en daarmee als aanvrager van een besluit kunnen gelden. Beoordeelt zal moeten worden of eiseressen wel voldoende rechtstreeks belang hebben bij de onderhavige handhavingskwestie tegen één bepaald bedrijf. Ingeval eiseressen ontvankelijk zijn in hun bezwaar, dan moet het bezwaar volgens de gemachtigde ongegrond worden verklaard onder bevestiging van de motivering van verweerder in het primaire besluit. Naar aanleiding van de ontvangst van de statuten van eiseressen heeft de gemachtigde van [B.V.] bij brief van 20 januari 2011 aangegeven nog meer twijfels te hebben bij de belanghebbendheid van eiseressen.
De gemachtigde van eiseressen heeft bij brief van 26 januari 2011 een toelichting gegeven op de activiteiten die eiseres 1 verricht ten behoeve van haar doelstellingen. Met betrekking tot eiseres 2 verwijst de gemachtigde naar de website www.edev.nl. De gemachtigde van [B.V.] heeft hierop bij brief van 11 februari 2011 gereageerd. Bij brief van 11 februari 2011 heeft de gemachtigde van eiseressen een overzicht overgelegd van de activiteiten van eiseres 2. Ook hierop heeft de gemachtigde van [B.V.] bij brief van 28 februari 2011 gereageerd.
Bij het bestreden besluit heeft verweerder de bezwaren van eiseressen niet-ontvankelijk verklaard, omdat eiseressen niet als belanghebbenden bij het namens hen ingediende verzoek om handhaving kunnen worden aangemerkt. Volgens verweerder komt eiseres 1 op voor een belang dat buiten de eigen statutaire doelstelling valt en is de statutaire doelstelling van eiseres 2 te veel omvattend en onvoldoende onderscheidend. Doordat eiseressen geen belanghebbende zijn, is geen sprake van een aanvraag als bedoeld in artikel 1:3, derde lid, van de Awb. Dit heeft tot gevolg dat de afwijzing van dit handhavingsverzoek geen besluit oplevert in de zin van artikel 1:3, tweede lid, van de Awb. Ten overvloede heeft verweerder opgemerkt dat [B.V.] niet kan worden aangemerkt als een inrichting, niet zijnde landbouwinrichting, waar meer dan 10 landbouwhuisdieren worden gehouden. Dit maakt dat er naar het oordeel van verweerder geen sprake is van een overtreding, waardoor in het primaire besluit terecht het standpunt is ingenomen dat er geen bevoegdheid tot handhavend optreden bestaat.
2.
De gemachtigde van [B.V.] heeft zich bij brief van 15 augustus 2011 op het standpunt gesteld dat de door eiseressen overgelegde machtigingen niet juist zijn. Hij stelt dat de machtigingen niet toelaatbaar zijn, omdat ze door beide eiseressen na het handhavingsverzoek zijn ondertekend en ingediend. Daarnaast zijn ze niet sluitend. Bij de machtiging van eiseres 1 heeft de penningmeester alléén getekend, terwijl hij gezamenlijk bevoegd is volgens het uittreksel van de Kamer van Koophandel. Hierdoor is volgens de gemachtigde van [B.V.] sprake van onbevoegde vertegenwoordiging.
De rechtbank volgt de stelling van de gemachtigde van [B.V.] niet. In de artikelen 2:1, tweede lid, en 8:24, tweede lid, van de Awb is bepaald dat het bestuursorgaan en de rechtbank van een gemachtigde een schriftelijke machtiging kunnen verlangen. Het kunnen verlangen van een machtiging is een bevoegdheid waarvan het bestuursorgaan en/of de rechtbank gebruik kan maken ten einde vast te stellen of degene die zich als gemachtigde aandient daartoe werkelijk bevoegd is. Het is dus niet verplicht een machtiging te vragen en kan bijvoorbeeld achterwege blijven indien de betrokkenen bekend zijn. Als een gevraagde machtiging wordt overgelegd, is het aan het orgaan waar deze wordt ingediend om te oordelen of aan het gevraagde is voldaan en zonodig om een aanvulling te vragen. Dat de machtiging pas wordt opgesteld en ondertekend nadat daarom is gevraagd, doet niet af aan de rechtsgeldigheid daarvan. De rechtbank ziet geen aanleiding te twijfelen aan de rechtmatigheid van procesvertegenwoordiging door de gemachtigde namens beide eiseressen.
3.
De rechtbank ziet zich gesteld voor de vraag of eiseressen zijn aan te merken als belanghebbenden in de zin van artikel 1:2 van de Awb.
Ingevolge artikel 1:2, eerste lid, van de Awb wordt onder belanghebbende verstaan: degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken. Ingevolge artikel 1:2, derde lid, van de Awb worden ten aanzien van rechtspersonen als hun belangen mede beschouwd de algemene en collectieve belangen die zij krachtens hun doelstellingen en blijkens hun feitelijke werkzaamheden in het bijzonder behartigen.
Voor de vraag of een rechtspersoon belanghebbende is als bedoeld in artikel 1:2, eerste en derde lid, van de Awb, is volgens vaste jurisprudentie bepalend of de rechtspersoon krachtens zijn statutaire doelstelling en blijkens zijn feitelijke werkzaamheden een rechtstreeks bij het bestreden besluit betrokken algemeen of collectief belang in het bijzonder behartigt.
3.1
Met betrekking tot eiseres 1, de Stichting Anti Dierproeven Coalitie, overweegt de rechtbank als volgt.
De gemachtigde van eiseressen heeft aangevoerd dat eiseres 1 wel belanghebbende is.
Dat eiseres 1 is opgekomen voor een belang dat buiten haar statutaire doelstelling valt, wordt bestreden. [B.V.] heeft een vergunning volgens artikel 11a van de Wet op de Dierproeven en de dieren worden gehouden met het doel ze te kunnen verkopen aan een onderzoeksinstelling als proefdier. Door te fokken en te handelen met apen ten behoeve van de inzet als proefdieren, levert [B.V.] een bijdrage aan de aantasting van het welzijn en de rechten van deze dieren, met name in onderzoeksinstellingen. Bij [B.V.] worden de dieren gehouden in gevangenschap, wat ook een aantasting van het recht en welzijn van deze dieren met zich meebrengt. Het handhavingsverzoek is erop gericht dat deze activiteiten in omvang moeten worden teruggebracht. Dat de vergunningplicht op zichzelf alleen ziet op de gevolgen voor het milieu buiten de inrichting, doet volgens de gemachtigde voor de belanghebbendheid niet ter zake.
Verweerder stelt dat de belangen die eiseres 1 behartigt, zien op het opkomen voor het welzijn en de rechten van dieren en dan met name toespitst op dieren in onderzoeksinstellingen. [B.V.] is geen onderzoeksinstelling. Het verzoek om handhaving ziet op een activiteit die buiten de reikwijdte valt van de belangen die eiseres 1 behartigt. Daarnaast ziet de verzochte vergunningplicht niet op dierenwelzijnsaspecten, maar ter bescherming van de omgeving tegen de nadelige gevolgen van de inrichting. Niet kan worden gesteld dat de belangen van eiseres 1 rechtstreeks bij het verzoek zijn betrokken.
De rechtbank stelt vast dat in de statuten van eiseres 1 in artikel 2 vermeld staat:
1.
De stichting heeft ten doel:
a. het opkomen voor het welzijn en de rechten van dieren en dan met name toegespitst op
het welzijn en de rechten van dieren in onderzoeksinstellingen;
het verrichten van alle verdere handelingen, die met het vorenstaande in de ruimste zin verband houden of daartoe bevorderlijk kunnen zijn;
de stichting beoogt niet het maken van winst.
2.
De stichting tracht haar doel onder meer te verwezenlijken door het initiëren en uitvoeren
van educatieve projecten zoals het geven van lezingen, het verspreiden van informatiemateriaal en via vreedzame protesten die vallen binnen de wettelijke kaders.”
Eiseres 1 heeft aangegeven de volgende activiteiten ten behoeve van haar doelstelling te verrichten:
- In 2010 het hele jaar actie gevoerd voor de rechten van proefdieren. Eiseres richt zich op
de dieren die gebruikt worden in dierproeven, voor alle doeleinden, in dierproeflaboratoria. Doel is dat er een einde komt aan alle dierproeven.
- In Nederland en België voeren van vreedzame, legale acties tegen proefdierlaboratoria
en hun opdrachtgevers.
- Het draaien van wekelijkse informatiestands in Nederland en België, waarbij het
winkelend publiek wordt geïnformeerd over dierproeven en wordt gevraagd een petitie te
tekenen. Met een burgerinitiatief, verbod op experimenten op honden en katten, een motie
indienen bij de Nederlandse regering. In september 2010 een nieuwe petitie gestart met
betrekking tot apenexperimenten.
- Het voeren van ludieke acties, demonstraties tot het aanschrijven en contact leggen met
politieke partijen. In België hiertoe de basis gelegd voor twee wetsvoorstellen.
- Elk jaar een grote protestmars tegen dierproeven, waarbij 250 tot 300 mensen meelopen.
In 2010 heeft dit twee maal plaatsgevonden. Op 24 april 2010 in België tegen de
universiteit van Leuven. Op 11 december 2010 liepen honderden dierenvrienden mee in een protestmars tegen [B.V.] .
De rechtbank is van oordeel dat de doelstelling van eiseres 1 ziet op dieren in onderzoeksinstellingen. Ook de feitelijke werkzaamheden van eiseres 1 zien op de rechten van proefdieren en het terugdringen van dierproeven. Niet in geschil is dat [B.V.] geen onderzoeksinstelling is. Dat [B.V.] apen levert aan onderzoeksinstellingen en dat de apen in deze instellingen als proefdier gebruikt kunnen gaan worden, maakt niet dat de apen al proefdieren zijn als zij bij [B.V.] verblijven of door [B.V.] worden getransporteerd. Eiseres 1 heeft dan ook geen direct, maar een indirect belang bij het verzoek om handhaving. Daarom is de rechtbank van oordeel dat verweerder terecht heeft geoordeeld dat eiseres 1 geen belanghebbende is bij het besluit van verweerder tot afwijzing van het verzoek om handhaving. Het beroep van eiseres 1 dient dan ook ongegrond te worden verklaard.
3.2
Met betrekking tot eiseres 2, de Stichting Een Dier een Vriend, overweegt de rechtbank als volgt.
De gemachtigde van eiseressen heeft aangevoerd dat eiseres 2 wel belanghebbende is. Dat de statutaire doelstelling van eiseres 2 onvoldoende onderscheidend werkt, wordt bestreden en vindt volgens de gemachtigde geen steun in de jurisprudentie. De gemachtigde wijst ter vergelijking naar de statutaire doelstelling van Wakker Dier en de stichting Bont voor Dieren. Veel statutaire middelen waarmee eiseres 2 haar doelstelling tracht te bereiken hebben betrekking op landbouwhuisdieren, met inbegrip van proefdieren. Hieruit blijkt dat de statutaire zorg voor dieren, om vrij van mishandeling te leven, voornamelijk betrekking heeft op de aantasting van hun welzijn en hun rechtspositie in de veehouderij, onderzoeksinstellingen en daarmee verwante bedrijven. Uit de jurisprudentie is gebleken dat de statutaire doelstelling van eiseres 2 en de andere genoemde stichtingen voldoende onderscheidend werkt om in procedures over milieu- en /of bouwvergunningen als belanghebbende aangemerkt te worden.
Verweerder stelt dat de statutaire doelstelling van eiseres 2 zowel in functioneel als in territoriaal opzicht zo veelomvattend is dat zij onvoldoende onderscheidend werkt om op grond daarvan te kunnen aannemen dat het belang van eiseres 2 rechtstreeks betrokken is bij de afwijzing van het verzoek om handhaving. De doelstellingen van de andere door de gemachtigde genoemde stichtingen zijn niet bepalend voor de belanghebbendheid van eiseres 2, maar uitsluitend haar feitelijke doelstelling zoals blijkt uit de statuten ten tijde van het bestreden besluit. Ook de feitelijke werkzaamheden van eiseres 2 bestaan deels uit het voeren van juridische procedures en de voorbereiding ervan. Ze laten niet zien dat eiseres 2 de belangen behartigt van het gebied waarop de vergunningplicht ziet.
De rechtbank stelt vast dat in de statuten van eiseres 2 onder artikel 2 vermeld staat:
“De stichting stelt zich ten doel het bevorderen van de rechten voor en van dieren om vrij van mishandeling te leven.
Zij tracht dit doel te bereiken door:
1.
het bevorderen van een vegetarische, diervriendelijke voedings- danwel levenswijze als
middel om mishandeling van dieren te voorkomen;
2.
het beschermen van het milieu en het verbeteren van de volksgezondheid;
3.
het bevorderen van het gebruik van producten die niet zijn gemaakt van of getest zijn op
dieren;
4.
het organiseren van openbare educatieve- en voorlichtingsevenementen;
5.
het publiceren, verkopen of anderszins distribueren van informatiemateriaal onder het
publiek, met inbegrip van de publicatie van bulletins en de verkoop van advertentieruimte
om de kosten van dergelijke bulletins te financieren;
6.
het verkopen van producten die niet zijn gemaakt van of getest zijn op dieren;
7.
het doen verzoeken voor donaties om de activiteiten van de organisatie te ondersteunen.”
Eiseres 2 heeft aangegeven de volgende activiteiten ten behoeve van haar doelstelling te verrichten:
- Campagnes voeren om dierenleed in alle geledingen van de maatschappij te bestrijden en
in de breedste zin van het woord te beschermen. De campagnes bestaan uit het
informeren van het publiek, contact onderhouden op politiek vlak (lobbyen) en het
inzetten van juridische middelen om te zorgen dat de wet gehandhaafd wordt.
- Op publiek gebied: Een diervriendelijke levenswijze uitdragen door middel van het
verstrekken van informatie, het uitzenden van persberichten, het geven van interviews,
het meewerken aan documentaires en het voeren van ludieke acties.
- Op politiek gebied: In gesprek gaan met gemeenteraadsleden, kamerleden en andere
overheidsambtenaren die het beleid bepalen op nationaal, Europees en internationaal
niveau. Het helpen bij het opstellen van moties en Kamervragen.
- Op juridisch gebied: Het onderzoeken van handel in dieren wereldwijd. Het bezwaar
aantekenen tegen beslissingen die dieren niet ten goede komen. Juridische procedures
aangaan om te zorgen dat de wet gehandhaafd blijft. Als officieel belanghebbende
gehoord worden.
- zie de website www.edev.nl.
De rechtbank is van oordeel dat eiseres 2 wel als belanghebbende bij het genomen besluit had moeten worden aangemerkt omdat een diervriendelijke levenswijze en de handel in dieren onderdeel uitmaakt van de statutaire doelstellingen en activiteiten van eiseres 2. Dat die doelstellingen geen territoriale begrenzing kennen, acht de rechtbank niet van doorslaggevende betekenis. Daarbij wijst de rechtbank erop dat de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (AbRS) eiseres 2 in andere vergelijkbare procedures ook als belanghebbende heeft aangemerkt. De rechtbank wijst hierbij op de uitspraak van 5 maart 2003, LJN: AF5136, waarin een oordeel is gegeven over een vergunning krachtens de Wet milieubeheer inzake de oprichting van een knaagdierenfokkerij annex im- en exportbedrijf voor kleine huisdieren. Daarnaast zijn uitspraken gedaan door de AbRS op 27 februari 2008, LJN: BC5225, inzake de oprichtingsvergunning voor een pluimveebedrijf en op 27 augustus 2008, LJN: BE9691, inzake opleggen last onder dwangsom aan een legkippenhouderij, waarbij eiseres 2 als belanghebbende is aangemerkt. De rechtbank is niet gebleken dat de doelstelling in de statuten van eiseres 2 ten tijde van het nemen van het bestreden besluit anders luiden dan ten tijde van de genoemde procedures bij de AbRS.
De rechtbank concludeert dat verweerder eiseres 2 ten onrechte niet als belanghebbende heeft aangemerkt. Het beroep van eiseres 2 dient dan ook gegrond te worden verklaard.
4.
Met het oog op finale geschilbeslechting ziet de rechtbank zich vervolgens gesteld
voor de vraag of de rechtbank toepassing kan geven aan artikel 8:72, vierde lid, aanhef en onder c, van de Awb, door zelf in de zaak te voorzien. De rechtbank overweegt hiertoe het volgende.
In het primaire besluit, gedurende de bezwaarfase, in het bestreden besluit en gedurende de beroepsfase hebben alle betrokken partijen steeds ten overvloede hun inhoudelijke standpunten met betrekking tot de vergunningplicht van [B.V.] weergegeven. Nu deze standpunten helder zijn, ziet de rechtbank aanleiding zelf in de zaak te voorzien.
De gemachtigde van eiseres 2 heeft in het verzoek om handhaving gesteld dat [B.V.] omgevingsvergunningplichtig is op grond van de Wabo en het Bor, en wel ingevolge bijlage 1, onderdeel C, cat. 8.3 sub e van het Bor. Het hierin genoemde begrip landbouwhuisdieren is niet gedefinieerd. Volgens de Van Dale is een landbouwhuisdier een dier dat om economische redenen wordt gehouden. Daarvan is hier sprake omdat het gaat om het bedrijfsmatig houden van apen ten behoeve van gebruik als proefdieren. In beroep heeft de gemachtigde aangevuld dat, voor zover [B.V.] niet vergunningplichtig is vanwege de voornoemde bijlage 1, onderdeel C, cat. 8.3 sub e, van het Bor, [B.V.] dat wel is vanwege bijlage 1, onderdeel C, cat. 8.3 sub f, van het Bor.
Verweerder stelt dat [B.V.] niet vergunningplichtig is omdat apen geen landbouwhuisdieren zijn. De omstandigheid dat het begrip landbouwhuisdier niet gedefinieerd is in de Wabo en het Bor maakt volgens verweerder niet dat voor de uitleg van dit begrip aansluiting moet worden gezocht bij de gangbare definitie uit de Van Dale. Een en ander miskent het feit dat het begrip moet worden geplaatst in een groter geheel, namelijk het inrichtingenregime zoals dat ten grondslag ligt aan de Wet milieubeheer en de Wabo. Verweerder stelt zich op het standpunt dat voor de invulling van het begrip landbouwhuisdier moet worden teruggegrepen op hetgeen hieromtrent in de nota van toelichting bij het Besluit landbouw milieubeheer is bepaald. Hieruit volgt volgens verweerder dat niet kan worden gesteld dat [B.V.] kan worden aangemerkt als een inrichting, niet zijnde landbouwinrichting, waar meer dan tien landbouwhuisdieren worden gehouden. Dit maakt dat er geen sprake is van een overtreding, waardoor er voor verweerder geen bevoegdheid bestaat tot handhavend optreden.
De rechtbank stelt vast dat in de Wabo het begrip landbouwhuisdier niet nader wordt omschreven. Daarnaast stelt de rechtbank vast dat de AbRS voor het begrip landbouwhuisdier (zie o.a. uitspraak van 15 december 2010, LJN: BO7364) verwijst naar het Besluit landbouw milieubeheer. Het begrip landbouwhuisdier is in dit besluit niet gedefinieerd, maar in de nota van toelichting is vermeld dat landbouwhuisdieren kunnen worden omschreven als dieren die in het kader van de uitoefening van een landbouwbedrijf (veehouderij) worden gehouden in verband met de productie van bijvoorbeeld melk, vlees, wol, veren of eieren of in verband met bijvoorbeeld het berijden van dieren. Volgens de AbRS moet de toelichting zo worden uitgelegd dat sprake is van een landbouwhuisdier als het diertype in de regel voor productiedoeleinden wordt gehouden.
De rechtbank gaat ervan uit dat de wetgever bij de inwerkingtreding van de Wabo de uitleg van het begrip landbouwhuisdier niet heeft willen veranderen. Dat betekent dat de uitleg die de AbRS in het verleden aan dit begrip heeft gegeven, ook thans geldt. Apen worden in de regel niet voor productiedoeleinden gehouden, zodat apen geen landbouwhuisdieren zijn. Omdat in zowel bijlage 1, onderdeel C, cat. 8.3 sub e, van het Bor als in de bijlage 1, onderdeel C, cat. 8.3 sub f, van het Bor het begrip landbouwhuisdier genoemd wordt, zijn deze bepalingen niet van toepassing op de inrichting [B.V.] . Verweerder heeft terecht het standpunt ingenomen dat geen sprake is van vergunningplicht, dat geen sprake is van een overtreding, en dat voor verweerder geen bevoegdheid bestaat tot handhavend optreden.
De rechtbank zal zelf in de zaak voorzien, in die zin dat het bezwaar ongegrond wordt verklaard.
5.
Nu het beroep van eiseres 2 gegrond wordt verklaard, dient het griffierecht aan eiseres 2 te worden vergoed. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiseres 2 gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 874,00 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 437,00 en een wegingsfactor 1).
Ter zitting heeft de voorzitter van eiseres 2 twee formulieren overgelegd. Een formulier proceskosten waarop naast de voornoemde proceskosten voor de gemachtigde van eiseres de volgende kosten zijn opgevoerd voor de voorzitter zelf; reiskosten Den Haag – Breda retour, en verletkosten à € 150,00 (1 uur voor het bijwonen van de zitting à € 50,00 en € 100,00 vanwege reizen). Daarnaast een nota van Communikant voor € 517,65, onder vermelding van 6 uren werken aan voorstel, 2 uren besprekingen en 1 bureaukosten.
De rechtbank is van oordeel dat de voorzitter van eiseres 2 op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht in aanmerking komt voor vergoeding van de verletkosten en de reiskosten. De reiskosten worden hierbij vastgesteld op basis van kosten openbaar vervoer 2e klas, zijnde een bedrag van € 23,20.
Uren voor voorbereiding en bespreking, naar de rechtbank aanneemt tussen de voorzitter van eiseres 2 en de gemachtigde, maken geen onderdeel uit van de limitatieve opsomming in het Besluit proceskosten bestuursrecht en komen dan ook niet voor vergoeding in aanmerking.
De rechtbank concludeert tot een vergoeding in de proceskosten op basis van het Besluit proceskosten bestuursrecht van € 1.047,20 (€ 874,00 + € 150,00 + € 23,20).

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep van eiseres 1 ongegrond;
  • verklaart het beroep van eiseres 2 gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit voor zover dit ziet op eiseres 2;
  • verklaart het bezwaar van eiseres 2 ongegrond;
  • bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde bestreden besluit;
  • draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 302,00 aan eiseres 2 te vergoeden;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres 2 tot een bedrag van € 1.047,20, te betalen aan eiseres 2.
Deze uitspraak is gedaan door mr. T. Peters, rechter, in aanwezigheid van M.H.A. de Graaf, griffier
.De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 23 december 2011.
M.H.A. de Graaf, griffier mr. T. Peters, rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.