ECLI:NL:RBBRE:2011:BP2254

Rechtbank Breda

Datum uitspraak
19 januari 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
610611 cv 10-4764
Instantie
Rechtbank Breda
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot betaling van onverschuldigde prestatie in het consumentenrecht met betrekking tot energielevering

In deze zaak vorderde de Nederlandse Energie Maatschappij BV (NEM) betaling van een bedrag van € 1.737,37 van de gedaagde, die in persoon procedeerde. De vordering was gebaseerd op de stelling dat er een overeenkomst tot stand was gekomen voor de levering van gas en elektriciteit, maar de gedaagde betwistte dit. De kantonrechter oordeelde dat de NEM niet voldoende bewijs had geleverd voor het bestaan van een overeenkomst. De gedaagde had geen betalingen verricht en stelde dat hij nooit een bevestiging van de overeenkomst had ontvangen. De kantonrechter concludeerde dat er geen wilsovereenstemming was en wees de primaire vordering af. De subsidiaire vordering tot vergoeding van onverschuldigde prestatie werd gedeeltelijk toegewezen, waarbij de kantonrechter oordeelde dat de gedaagde een vergoeding van 50% van de hoofdsom moest betalen, omdat hij door de levering van energie was verrijkt zonder dat er een overeenkomst was. De kantonrechter compenseerde de proceskosten, zodat beide partijen hun eigen kosten moesten dragen. De uitspraak vond plaats op 19 januari 2011.

Uitspraak

RECHTBANK BREDA
team kanton Bergen op Zoom
zaak/rolnr.: 610611 CV EXPL 10-4764
vonnis d.d. 19 januari 2011
inzake
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
NEDERLANDSE ENERGIE MAATSCHAPPIJ BV,
gevestigd en kantoorhoudende te Rotterdam,
eiseres,
gemachtigden: Intrum Justitia Nederland BV te ’s-Gravenhage,
rolgemachtigde: Blume Stolker & Roel, gerechtsdeurwaarders te Rotterdam,
tegen
[gedaagde],
wonende te [adres]
gedaagde,
procederend in persoon.
Partijen zullen hierna de NEM en [gedaagde] genoemd worden.
1. Het verloop van het geding
De procesgang blijkt uit de volgende stukken:
a. de dagvaarding van 7 juli 2010 met producties;
b. de conclusie van antwoord;
c. de conclusie van repliek met producties 1 tot en met 5;
d. de conclusie van dupliek.
2. Het geschil
2.1 De NEM vordert bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, [gedaagde] te veroordelen tot betaling van € 1.737,37, vermeerderd met de wettelijke rente over € 1.322,08 vanaf 28 mei 2010 tot aan de dag der algehele voldoening, met veroordeling van [gedaagde] in de proceskosten.
2.2 [gedaagde] voert verweer.
3. De beoordeling
3.1 Tussen partijen staat als enerzijds gesteld en anderzijds niet of onvoldoende weersproken het volgende vast:
- De NEM is een energieleverancier. Zij sluit doorgaans met behulp van internet of telefoon een overeenkomst af met klanten betreffende de levering van gas en elektriciteit. In andere gevallen wordt de overeenkomst afgesloten doordat de klant een antwoordkaart aan de NEM heeft gezonden om zich aan te melden of doordat de NEM bij de klant langs is geweest.
- [gedaagde] heeft geen betalingen verricht aan de NEM.
3.2 De NEM legt aan haar vordering ten grondslag dat zij met [gedaagde] een overeenkomst heeft gesloten terzake van de levering van gas en elektriciteit tegen betaling van de op dat moment geldende tarieven. Tevens is overeengekomen dat [gedaagde] maandelijks een voorschotnota dient te voldoen. Na het sluiten van de overeenkomst wordt door de NEM een (automatische) bevestigingsbrief verstuurd, waarin de mogelijkheid wordt vermeld dat de contractant de overeenkomst binnen een termijn van zeven dagen zonder opgave van redenen kan ontbinden, aldus de NEM. Volgens de NEM blijkt deze overeenkomst tussen partijen onder meer uit de feitelijke leveringen door de NEM respectievelijk afnames door [gedaagde] op het perceel [adres]. [gedaagde] heeft in de betalingen van de voorschotbedragen c.q. afrekeningen een achterstand laten ontstaan, zodat de NEM uit dien hoofde van [gedaagde] heeft te vorderen een bedrag van € 1.322,08, aldus de NEM. Ondanks herhaalde verzoeken en incassopogingen heeft [gedaagde] geen betalingen aan de NEM verricht.
De NEM stelt dat zij een bevestiging van de aanmelding terzake energielevering aan [gedaagde] heeft gestuurd op 2 oktober 2007 en dat zij op 12 oktober 2007 aan [gedaagde] de bevestiging van de overeenkomst heeft toegezonden, nu [gedaagde] de zogenaamde “afkoelperiode” ongebruikt heeft gelaten, en dat zij daarna is begonnen met de levering van gas en elektriciteit.
3.3 Subsidiair baseert de NEM haar overigens gelijkluidende vordering op artikel 6:203 jo. 6:210, lid 2 BW. In dit verband stelt de NEM dat zij, waar vast staat dat zij op het betreffende adres en in de betreffende periode gas en elektriciteit aan [gedaagde] heeft geleverd, onverschuldigd heeft gepresteerd. Aangezien de aard van de door haar verrichte prestatie uitsluit dat deze ongedaan wordt gemaakt, is [gedaagde] gehouden tot vergoeding van de waarde van de aldus zonder rechtsgrond verrichte leveringen. [gedaagde] is immers door deze leveringen verrijkt. Bepalend voor de omvang van de verplichting van [gedaagde] tot waardevergoeding is volgens de NEM de waarde die ten tijde van ontvangst door [gedaagde] normaal in het economisch verkeer aan gas en elektriciteit wordt toegekend. De NEM hanteert bij haar facturering marktconforme tarieven, zodat in haar visie de waarde van de door haar geleverde prestatie gelijk is aan hetgeen zij met haar facturen aan [gedaagde] in rekening heeft gebracht.
3.4 [gedaagde] betwist dat hij een overeenkomst heeft gesloten met de NEM terzake de levering van gas en elektriciteit en concludeert tot afwijzing van de vordering. In verband hiermee voert hij het volgende aan. [gedaagde] heeft nooit contact gezocht met de NEM, niet via internet, noch telefonisch of door middel van een antwoordkaart, bovendien heeft [gedaagde] nooit een bevestigingsbrief van de NEM ontvangen, waarin volgens de NEM staat vermeld hoe de overeenkomst zonder opgaaf van reden kan worden ontbonden. [gedaagde] heeft evenmin het tarievenblad, de algemene voorwaarden, de productvoorwaarden, het rekening- en betaaloverzicht en de (eind-)afrekening ontvangen. [gedaagde] heeft derhalve ook nooit ingestemd met de algemene voorwaarden.
[gedaagde] stelt dat hij sinds 2008 regelmatig telefonisch wordt lastiggevallen door Intrum Justitia in opdracht van de NEM, dat hij in verband hiermee de NEM heeft verzocht bewijsstukken te overleggen en dat dit tot op heden nog niet is gebeurd. Volgens [gedaagde] kan het niet zo zijn dat de NEM haar producten levert aan een consument zonder dat er sprake is van een overeenkomst, met andere woorden zonder dat hij met deze levering akkoord is gegaan.
Tenslotte stelt [gedaagde] dat de NEM overlast heeft veroorzaakt door haar handelwijze en dat hij daarom als genoegdoening hetzelfde bedrag vordert als de NEM.
3.5 De NEM heeft haar vordering primair gebaseerd op het bestaan van een overeenkomst tussen haar en [gedaagde]. Als bewijs van deze stelling verwijst zij in haar dagvaarding naar het bestaan van een geluidsfragment, in die gevallen waarin overeenkomsten telefonisch tot stand zijn gekomen. Naar het oordeel van de kantonrechter kan uit de door de NEM overgelegde processtukken niet worden opgemaakt op welke wijze de overeenkomst volgens de NEM tot stand is gekomen, dat wil zeggen telefonisch, via internet, door middel van een antwoordkaart of door een bezoek aan [gedaagde]. De enkele stelling van de NEM dat zij in die gevallen waarin de overeenkomsten telefonisch tot stand zijn gekomen over een geluidsfragment beschikt, is dan ook onvoldoende om als specifiek bewijsaanbod te worden aangemerkt en aanvaard.
Tevens stelt de NEM dat zij de (automatische) bevestigingsbrief op 2 oktober 2007 en de definitieve bevestiging van de overeenkomst op 12 oktober 2007 aan [gedaagde] heeft gestuurd. Gelet op de gemotiveerde betwisting van de zijde van [gedaagde] met betrekking tot de ontvangst van de (automatische) bevestigingsbrief en de definitieve bevestiging van de overeenkomst, had het op de weg van de NEM gelegen om deze stelling nader te onderbouwen. Niet alleen heeft de NEM nagelaten deze stukken in het geding te brengen, zodat zij haar stelling niet heeft onderbouwd, zij heeft ook geen specifiek bewijs aangeboden. De kantonrechter houdt het er dan ook voor dat de bevestigingsbrief en de algemene voorwaarden [gedaagde] niet hebben bereikt. Op grond hiervan kan van een vermeende instemming met de overeenkomst tot levering van energie geen sprake zijn.
Tenslotte heeft [gedaagde] de ontvangst van de voorschotnota’s en de (eind-)afrekening gemotiveerd weersproken. Aangezien de NEM niet heeft gesteld en nader onderbouwd dat deze nota’s [gedaagde] daadwerkelijk hebben bereikt, zal de kantonrechter aan deze producties (producties 4 en 5 bij conclusie van repliek) voorbijgaan.
Op grond van het vorenstaande moet de primaire vordering worden afgewezen.
3.6 Met betrekking tot de subsidiaire vordering overweegt de kantonrechter het volgende. [gedaagde] heeft niet betwist dat hij in de periode van november 2007 tot en met september 2008 energie heeft ontvangen van de NEM. De kantonrechter gaat er derhalve van uit dat in deze periode door de NEM zonder rechtsgrond energie is geleverd aan [gedaagde]. Die levering kan niet meer ongedaan worden gemaakt en [gedaagde] is door die levering verrijkt. Hij heeft dat geleverde gas en elektra immers verbruikt zonder dat hij daar enige vergoeding voor heeft betaald. Gelet daarop dient [gedaagde], voor zover dit redelijk is, de waarde van de ontvangen prestatie aan de NEM te vergoeden. Naar het oordeel van de kantonrechter dient de vergoeding te worden beperkt omdat, gelet op het ontbreken van een overeenkomst, [gedaagde] een consumptief bestedingspatroon krijgt opgedrongen waarmee hij niet vooraf heeft ingestemd. Nu [gedaagde] de hoofdom niet heeft betwist acht de kantonrechter een vergoeding van 50% van de hoofdsom redelijk en zal dan ook een bedrag van € 661,04 toewijzen.
3.7 Met betrekking tot het verweer van [gedaagde] dat de NEM overlast heeft veroorzaakt door haar handelswijze en dat hij daarom genoegdoening vordert en een beroep doet op verrekening is de kantonrechter van oordeel dat [gedaagde] dit verweer onvoldoende heeft onderbouwd. De kantonrechter zal dit verweer dan ook passeren.
3.8 De NEM heeft een bedrag aan buitengerechtelijke incassokosten gevorderd. Voor de verschuldigdheid van buitengerechtelijke incassokosten dient te worden gesteld en onderbouwd op grond waarvan deze verschuldigd zijn en voorts dat genoemde kosten daadwerkelijk zijn gemaakt.
Daarbij hanteert de kantonrechter conform het rapport Voorwerk II het uitgangspunt dat het moet gaan om verrichtingen die meer omvatten dan een enkele (eventueel herhaalde) aanmaning, het enkel doen van een schikkingsvoorstel, het inwinnen van eenvoudige inlichtingen of het op gebruikelijke wijze samenstellen van het dossier.
De NEM heeft ter onderbouwing van de gestelde buitengerechtelijke incassokosten een opsomming gegeven van een aantal standaard werkzaamheden die in het kader van een incassozaak moeten worden verricht. Zij heeft geen sommatiebrieven overgelegd.
Daarmee is niet althans onvoldoende gesteld en onderbouwd dat daadwerkelijk verdergaande buitengerechtelijke incassokosten zijn gemaakt dan verrichtingen als hiervoor omschreven. De kosten waarvan de NEM vergoeding vordert, moeten dan ook worden aangemerkt als betrekking hebbend op verrichtingen waarvoor de proceskostenveroordeling wordt geacht een vergoeding in te sluiten, reden waarom de kantonrechter dit onderdeel van de vordering zal afwijzen.
3.9 De gevorderde vergoeding van de wettelijke rente zal worden toegewezen vanaf de datum van de dagvaarding, te weten 7 juli 2010.
3.10 Beide partijen worden gedeeltelijk in het ongelijk gesteld. De kantonrechter ziet daarin aanleiding de proceskosten te compenseren. Partijen zullen ieder hun eigen kosten moeten dragen.
4. De beslissing
De kantonrechter:
veroordeelt [gedaagde] om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de NEM te betalen een bedrag van € 661,04 vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 7 juli 2010 tot aan de dag der algehele voldoening;
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
compenseert de proceskosten aldus dat iedere partij de eigen kosten draagt;
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.J.H. Goossens en in het openbaar uitgesproken op 19 januari 2011.