ECLI:NL:RBBRE:2011:BP3600

Rechtbank Breda

Datum uitspraak
8 februari 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
811030/09
Instantie
Rechtbank Breda
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • M. Bakx
  • A. Dekker
  • J. Prenger
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor poging tot doodslag en verboden wapenbezit na schietincident op parkeerplaats Mediamarkt te Breda

In de strafzaak tegen de verdachten, die op 6 juni 2009 op de parkeerplaats van de Mediamarkt in Breda een schietincident hebben veroorzaakt, heeft de rechtbank Breda op 8 februari 2011 uitspraak gedaan. Beide verdachten zijn veroordeeld voor poging tot doodslag en verboden wapenbezit. De rechtbank oordeelde dat de verdachten, na een conflict, op elkaar hebben geschoten, waarbij één van hen drie keer werd geraakt. De rechtbank verwierp het beroep op noodweer en noodweerexces, omdat niet aannemelijk was dat er sprake was van een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding. De rechtbank concludeerde dat de verdachten strafbaar waren en legde hen een gevangenisstraf op van drie jaar en zes maanden, met aftrek van voorarrest. De rechtbank overwoog dat de ernst van de feiten, de maatschappelijke onrust die het schietincident veroorzaakte, en de omstandigheden waaronder het plaatsvond, zwaar meewegen in de strafoplegging. De rechtbank heeft ook de onttrekking aan het verkeer van in beslag genomen voorwerpen gelast, waaronder kogelfragmenten en een boksbeugel. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer van de rechtbank.

Uitspraak

RECHTBANK BREDA
Sector strafrecht
parketnummer: 811030/09 [P]
vonnis van de meervoudige kamer d.d. 8 februari 2011
in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren op [datum en plaats]
wonende te [adres]
thans gedetineerd in het Huis van Bewaring te Grave
raadsvrouw mr. Blonk, advocaat te Rotterrdam
1 Onderzoek van de zaak
De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 24 en 25 januari 2011, waarbij de officier van justitie, mr. Smale, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.
2 De tenlastelegging
De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
feit 1
heeft geprobeerd [slachtoffer] te vermoorden door met een vuurwapen op [slachtoffer] te schieten. Impliciet subsidiair is dit ten laste gelegd als poging tot doodslag;
feit 2
een vuurwapen en munitie voorhanden heeft gehad.
3 De voorvragen
3.1 De dagvaarding is geldig.
3.2 De rechtbank is bevoegd.
3.3 De ontvankelijkheid van de officier van justitie
3.3.1 Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft aangevoerd dat de verklaringen in het dossier en de door de verbalisanten gemaakte samenvattingen van verhoren, een onvolledige/onjuiste dan wel een onzorgvuldige weergave zijn van de audiovisueel opgenomen verhoren. De verdediging is van mening dat het er op lijkt dat daardoor -bewust of onbewust- bij de verbalisanten het beeld leefde dat [slachtoffer] het slachtoffer was en verdachte de dader. Dit is naar de mening van de verdediging in strijd met de artikelen 29, lid 3, en artikel 152 van het Wetboek van Strafvordering. Deze inbreuk is volgens de verdediging zo fundamenteel dat deze tot niet-ontvankelijk verklaring van het Openbaar Ministerie in zijn vervolging dient te leiden.
Voorts heeft de verdediging aangevoerd dat gehandeld is in strijd met artikel 220 van het Wetboek van Strafvordering, omdat meerdere verbalisanten voorafgaande aan het verhoor bij de rechter-commissaris al de beschikking hadden over de aantekeningen van de officier van justitie, de pleitnota van de verdediging, het proces-verbaal van de zitting van 4 maart 2010 en de brief van 15 februari 2010 van de verdediging aan de officier van justitie en de voorzitter. De verdediging is van mening dat deze gang van zaken in strijd is met de beginselen van een goede procesorde en dat ook dit moet leiden, al dan niet in samenhang met het eerder genoemde verzuim, tot de niet-ontvankelijk verklaring van het Openbaar Ministerie in zijn vervolging.
3.3.2 Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie is van mening dat hetgeen er is gebeurd, niet goed was, dat ook zij daar met verbazing naar heeft gekeken en dat naar aanleiding van wat is voorgevallen, de werkwijze bij de politie is aangepast. Zij is echter van mening dat dit niet hoeft te leiden tot de niet-ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie omdat alle vormverzuimen zijn hersteld. Voorts heeft zij aangevoerd dat van vooringenomenheid bij de verbalisanten geen sprake is geweest omdat op 6 juni 2009 reeds ‘s avonds voor hen al vast stond dat ook [slachtoffer] met een vuurwapen had geschoten.
3.3.3 Het oordeel van de rechtbank
Met betrekking tot hetgeen de verdediging heeft aangevoerd, stelt de rechtbank allereerst vast dat het eindproces-verbaal processen-verbaal van bevindingen bevat welke een samenvatting inhouden van de verhoren van verdachten en een aantal getuigen. Bij deze processen-verbaal is vermeld dat het verhoor audiovisueel werd geregistreerd.
Op verzoek van de raadsvrouw zijn de audiovisuele opnamen en de, als gevolg van het bekijken van die registraties, verbatim uitgewerkte verhoren aan het dossier toegevoegd.
Hierdoor is vast komen te staan dat bij het uitwerken en samenvatten van de verhoren van in ieder geval verdachte fouten zijn gemaakt, in die zin dat sommige van de samenvattingen van de verhoren geen volledig juiste weergave zijn van hetgeen is gezegd door verdachte.
De verbalisanten hebben dit bij de rechter-commissaris ook toegegeven en zij betreuren ook dat dit op deze manier heeft kunnen gebeuren. De officier van justitie heeft daaromtrent nog aangegeven dat dit alles tot gevolg heeft gehad, dat de werkwijze bij de politie is aangepast, om er voor te zorgen dat dergelijke fouten in de toekomst niet meer kunnen worden gemaakt.
Hiermee is derhalve in beginsel in strijd gehandeld met het strafprocesrechtelijke voorschrift van artikel 152 van het Wetboek van Strafvordering. Vervolgens ligt de vraag voor of en zo ja tot welke consequentie dit verzuim zou moeten leiden.
Aangaande deze werkwijze is niet aannemelijk geworden dat met opzet onzorgvuldig is gewerkt danwel dat betreffende wijze van verbaliseren is ingegeven om de rechtbank op enigerlei wijze te beletten een controlerende taak uit te oefenen. In dat verband slaat de rechtbank acht op het feit dat de betreffende processen-verbaal de mededeling bevatten dat de verhoren audiovisueel werden geregistreerd. Dit brengt met zich dat aan alle procesdeelnemers de gelegenheid werd geboden de betreffende in het eindproces-verbaal opgenomen samenvattingen te controleren en op betrouwbaarheid te toetsen. Daarnaast is de verdediging de gelegenheid geboden de betrokken verbalisanten ten overstaan van de rechter-commissaris te doen horen. Hiervan is ook gebruik gemaakt en zodoende heeft ook op deze wijze een toetsing van de gehanteerde werkwijze plaatsgehad.
Op grond van het voorgaande acht de rechtbank de aanvankelijk onzorgvuldige verslaglegging in enkele van de opgemaakte samenvattingen voor het overgrote deel gerepareerd; de rechtbank heeft haar controlerende taak te dien aanzien kunnen uitoefenen.
Gelet op bovenstaande komt de rechtbank tot de conclusie dat aan de wijze waarop is geverbaliseerd niet zodanige gebreken kleven dat kan worden gesteld dat dienaangaande doelbewust in strijd met of met grove veronachtzaming van de belangen van de verdachte is gehandeld. De rechtbank is dan ook van oordeel dat aan de gehanteerde verslaglegging geen gevolgen dienen te worden verbonden voor de ontvankelijkheid van de officier van justitie in haar vervolging.
Het standpunt van de verdediging dat het feit, dat de verbalisanten voorafgaand aan de verhoren bij de rechter-commissaris de beschikking hadden over stukken die betrekking hadden op een onderwerp van verhoor, een verzuim oplevert, deelt de rechtbank evenmin.
De rechtbank stelt voorop dat de aan de verbalisanten verstrekte stukken reeds onderdeel uitmaakten van het procesdossier. Deze stukken waren immers tijdens een onderzoek ter terechtzitting besproken en overgelegd. Het onderwerp waar deze stukken betrekking op hebben, betreft de werkwijze en gang van zaken bij de verhoren van verdachte en zagen niet op de inhoud van onderhavige zaak.
De bepaling zoals neergelegd in artikel 220 van het Wetboek van Strafvordering strekt ertoe enkel de waarheid en de nauwkeurigheid van de af te leggen verklaring zoveel mogelijk te waarborgen. Vaststaat dat de verbalisanten kennis hebben genomen van de betreffende stukken, te weten de aantekeningen van de officier van justitie, de pleitnota van de verdediging, het proces-verbaal van de zitting van 4 maart 2010 en de brief van de verdediging van 15 februari 2010 gericht aan de officier van justitie en de voorzitter van de strafkamer en daarnaast staat vast dat er gebruik is gemaakt van uittreksels bij een van de verhoren.
Echter, dat bovenvermelde doeleinden door kennis genomen te hebben van de betreffende stukken dan wel door het gebruik maken van samenvattingen, op enigerlei wijze in het gedrang zijn gekomen is geenszins aannemelijk geworden.
Naar het oordeel van de rechtbank is er dan ook geen sprake van een inbreuk op de beginselen van een goede procesorde.
Op grond van het vorenstaande is de rechtbank dan ook van oordeel dat de officier van justitie ontvankelijk is.
3.4 Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.
4 De beoordeling van het bewijs
4.1 Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht de poging tot doodslag en het voorhanden hebben van het wapen en munitie wettig en overtuigend bewezen en baseert zich daarbij op de verklaring van verdachte, de verklaring van [slachtoffer] en het proces-verbaal met betrekking tot het aangetroffen vuurwapen.
4.2 Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat niet bewezen kan worden dat verdachte met voorbedachten rade heeft gehandeld, omdat verdachte in de veronderstelling verkeerde dat hij iemand anders dan [slachtoffer] zou treffen. Voorts heeft de verdediging aangevoerd dat verdachte niet het opzet had om [slachtoffer] te doden. De voorwaardelijke opzet kan in de visie van de verdediging wel bewezen worden. Met betrekking tot het voorhanden hebben van een vuurwapen en munitie heeft de verdediging zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
4.3 Het oordeel van de rechtbank
Op 6 juni 2009 vindt een schietpartij plaats op de Kruisvoort te Breda . Verbalisanten treffen op de parkeerplaats aldaar een persoon aan die was neergeschoten. De getuige [getuige 1] heeft verklaard dat hij op 6 juni 2009 bij de deuropening van de Mediamarkt stond en dat hij schoten hoorde. Vervolgens ziet hij een man in een zilverkleurige auto stappen en wegrijden. Het slachtoffer ziet hij in elkaar zakken ter hoogte van de wielkas van een Porsche. Tijdens de zitting heeft verdachte verklaard dat hij op 6 juni 2011 naar de Mediamarkt is gereden om[getuige 2]etuige 2] te praten over een conflict dat hij had met [slachtoffer]. Verdachte heeft verklaard dat hij niet [getuige 2] aantrof, maar [slachtoffer] en dat hij tijdens en na een worsteling meerdere keren op [slachtoffer] heeft geschoten.
Uit het sporenonderzoek op het plaats delict is vast komen te staan dat zowel met het vuurwapen van verdachte, als met het vuurwapen van [slachtoffer] vier keer werd geschoten. Over de manier waarop verdachte op [slachtoffer] heeft geschoten, heeft hij verklaard dat hij schoot toen [slachtoffer] het vuurwapen van verdachte vasthield. Vervolgens heeft hij nog meerdere keren geschoten, op het moment dat [slachtoffer] het vuurwapen van verdachte losliet en achteruit liep. Tot slot heeft verdachte verklaard dat hij nog één keer heeft geschoten op [slachtoffer], toen laatstgenoemde vanachter de Volkswagen Golf kwam lopen. Uit het sporenonderzoek, genoemd onder voetnoot 4, is vast komen te staan dat [slachtoffer] drie keer door verdachte werd geraakt en schotverwondingen opliep aan de linker pols, in de linker oksel en in de buik.
De rechtbank acht op grond van het vorenstaande de ten laste gelegde poging tot doodslag op [slachtoffer] wettig en overtuigend bewezen. Door met een vuurwapen op vrij korte afstand meerdere keren te schieten in de richting van [slachtoffer], heeft verdachte bewust de aanmerkelijke kans op de koop toegenomen dat [slachtoffer] daardoor zou komen te overlijden.
Naar het oordeel van de rechtbank kan niet wettig en overtuigend bewezen worden dat er voor of tijdens het conflict tussen verdachte en [slachtoffer], bij verdachte een moment is geweest van kalm beraad en rustig overleg. Derhalve kan niet wettig en overtuigend bewezen worden dat verdachte heeft geprobeerd [slachtoffer] met voorbedachten rade van het leven te beroven.
Op 22 juli 2009 werd door duikers gezocht op de plaats waar verdachte zei dat hij een vuurwapen in het water had gegooid. In De Mark te Breda werd een vuurwapen aangetroffen en overgedragen aan de Unit Forensische Technisch Onderzoek. Uit onderzoek is vast komen te staan dat het in De Mark aangetroffen wapen een vuurwapen betreft van het merk HS, Hrvatski Samokres, model 95, voorzien van het “valse” opschrift S&W model 645L. Het wapen was geladen met 1 patroon, kaliber 9 mm. In het wapen was een patroonhouder aanwezig met daarin 5 patronen, kaliber 9 mm.
Tijdens de zitting heeft verdachte verklaard dat het vuurwapen dat in De Mark werd aangetroffen, zijn wapen was en dat hij met dat wapen op [slachtoffer] heeft geschoten.
Voorts is uit onderzoek aan het pistool en de munitie vast komen te staan dat het wapen, dat vermoedelijk in Servië werd vervaardigd, een vuurwapen is in de zin van artikel 1, onder 3e, gelet op artikel 2 lid 1 categorie III onder 1 van de Wet Wapens en Munitie. De munitie is geschikt voor vuurwapens van de categorie III en derhalve munitie in de zin van artikel 1 onder 4, gelet op artikel 2 lid 2 categorie III van de Wet Wapens en Munitie.
Op grond van het vorenstaande acht de rechtbank ook het onder 2 ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen.
4.4 De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
1.
op 06 juni 2009 te Breda ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [slachtoffer] van het leven te beroven, met dat opzet met een vuurwapen meerdere kogels in het lichaam van voornoemde [slachtoffer] heeft geschoten, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2.
op 06 juni 2009 te Breda een wapens van categorie III, en munitie van categorie III, voorhanden heeft gehad;
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
5 De strafbaarheid
5.1 Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat verdachte ten aanzien van feit 1 moet worden ontslagen van rechtsvervolging omdat hij heeft gehandeld uit noodweer dan wel dat sprake was van noodweerexces.
Verdachte zou op 6 juni 2009 naar de parkeerplaats voor de Mediamarkt zijn gereden om daar met [getuige 2] te praten over een probleem dat er zou bestaan tussen verdachte en [slachtoffer]. Pas als verdachte uit zijn auto stapt, ziet hij dat niet [getuige 2] maar [slachtoffer] uit de Porsche Cayenne stapt en dat [slachtoffer] een vuurwapen trekt en doorlaadt. Verdachte heeft ook zijn wapen gepakt en er zou een worsteling zijn ontstaan. Tijdens die worsteling zou verdachte een schot hebben gehoord. De verdediging is van mening dat er sprake is geweest van een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding waartegen verdediging noodzakelijk en geboden was en verdachte kon zich redelijkerwijs niet onttrekken aan het dreigende geweld. Subsidiair heeft de verdediging aangevoerd dat verdachte straffeloos dient te blijven wegens noodweerexces, indien geoordeeld zou worden dat verdachte te ver zou zijn gegaan in zijn verdediging.
5.2 Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie is van mening dat verdachte bij feit 1 inderdaad een beroep op noodweer toekomt omdat er in het dossier onvoldoende is om de verklaring van verdachte op dit punt te weerleggen.
5.3 Het oordeel van de rechtbank
Voor de beoordeling van het door de verdediging gevoerde verweer omtrent de strafbaarheid van verdachte zal de rechtbank eerst bespreken hetgeen aan de confrontatie op 6 juni 2009 vooraf is gegaan. De rechtbank splitst dit in a) het treffen bij HDS en b) de aanloop tot het vertrek van verdachte naar de parkeerplaats bij de Mediamarkt. Vervolgens komt de rechtbank te spreken over c) de ontmoeting/het schietincident tussen verdachte en [slachtoffer] op de parkeerplaats voor de Mediamarkt.
a) het treffen bij HDS
Uit de verklaring van [getuige 3] blijkt dat hij [slachtoffer] had gebeld om naar het kantoor van HDS te komen om te praten over de Porsche Cayenne. Deze Porsche Cayenne was van HDS en [getuige 3] wilde die auto verkopen aan verdachte. Tijdens die bijeenkomst bij HDS heeft, zo blijkt uit de verklaringen van [getuige 3], [getuige 4] en [getuige 5], tussen verdachte en [slachtoffer] een worsteling plaatsgevonden waarbij verdachte en [slachtoffer] over en weer hebben geroepen “ik maak je af” of “ik maak je kapot”.
b) de aanloop tot het vertrek van verdachte naar de parkeerplaats bij de Mediamarkt
Verdachte heeft vervolgens een verjaardag bezocht en telefonisch contact gezocht met [getuige 2], de vriendin van [slachtoffer]. [getuige 2] heeft verklaard dat verdachte tijdens dit telefoongesprek dreigend overkwam naar haar en de kinderen toe. Omdat zij niet wilde dat verdachte aan de deur zou komen, heeft [getuige 2] met verdachte afgesproken om hem bij de Mediamarkt te ontmoeten om een en ander uit te praten. Verdachte is vervolgens naar de Mediamarkt gereden. Hij had daarbij een vuurwapen tussen zijn broeksband, dat hij eerder al uit zijn tas had gehaald. Als verdachte op het parkeerterrein bij de Mediamarkt aankomt, is daar niemand en parkeert hij zijn auto op een dusdanige manier dat hij overzicht heeft over het kruispunt voor de parkeerplaats zodat hij [getuige 2] aan kan zien komen rijden. Verdachte hoort vervolgens plotseling het geluid van een auto en hij ziet voornoemde Porsche Cayenne die hem voorbij komt rijden. Verdachte rijdt achter de Porsche aan en de bestuurder van de Porsche parkeert deze op de parkeerplaats bij de Mediamarkt met de neus in de richting van de Xenos.
Voor de beoordeling van het door de verdediging gevoerde noodweerverweer is van belang waar verdachte vervolgens zijn auto, de zilvergrijze Volkswagen Golf, heeft geparkeerd.
Verdachte en [slachtoffer] verklaren hieromtrent verschillend. De rechtbank stelt vast dat de enige objectieve getuige die over de positie van de Golf een consistente verklaring heeft afgelegd de getuige Verboven is. Hij heeft verklaard dat hij pas in de richting van de auto’s keek nadat hij knallen had gehoord. Hij heeft mensen zien rennen en hij ziet vervolgens de Golf met piepende banden wegrijden. Verboven heeft, zo blijkt uit zijn verklaringen, niet veel gezien. Over hetgeen hij wel heeft gezien, te weten de positie van de Golf, verklaart hij helder en consistent. Tijdens de reconstructie en ook op de situatieschets zoals die achter zijn verhoor bij de politie is gevoegd, positioneert Verboven de Golf vanuit de Mediamarkt gezien direct rechts van de Porsche met de neus in de richting van het tuincentrum. Dit komt overeen met de verklaring van [slachtoffer]. Gelet op de onafhankelijkheid van deze getuige en de consistentie in zijn verklaringen volgt de rechtbank zijn verklaring op dit punt. Dit betekent dat verdachte, toen hij met de Golf kwam aanrijden en naast de Porsche is gaan staan, direct zicht heeft gehad op de voor- en zijruit aan de bestuurderszijde van de Porsche.
Ter zitting heeft verdachte verklaard dat hij niet heeft gelet op wie de bestuurder was van de Porsche tot aan het moment dat hij was uitgestapt. De rechtbank acht dit ongeloofwaardig. Als iemand een ontmoeting heeft met een persoon die in een personenauto zit en hij nadert die personenauto van de voorzijde en hij parkeert zijn personenauto vervolgens direct naast de andere personenauto, dan is het naar het oordeel van de rechtbank een natuurlijke reactie om te kijken naar de persoon die je gaat ontmoeten en die je in die personenauto verwacht. Dit geldt te meer wanneer de parkeerplaats bijna geheel is verlaten zoals in het onderhavige geval. Daar komt bij dat verdachte ter zitting heeft verklaard dat hij zijn vuurwapen altijd bij zich had omdat hij zich al geruime tijd bedreigd voelde in verband met een andere zaak. De rechtbank acht het onaannemelijk dat iemand die zich zodanig bedreigd voelt dat hij te allen tijde een vuurwapen bij zich draagt en alert is op alles wat er om hem heen gebeurt, niet heeft gekeken wie er in de Porsche zat. Ten slotte moet worden vastgesteld dat verdachte in zijn verklaring de Golf precies andersom heeft gepositioneerd en daarmee een verkeerde voorstelling van zaken heeft gegeven. De enige reden die de rechtbank hiervoor kan bedenken, is dat verdachte heeft willen verhullen dat hij al eerder had gezien dat het om [slachtoffer] ging.
Gelet op al deze omstandigheden gaat de rechtbank er bij de beoordeling van het beroep op noodweer vanuit dat verdachte reeds vóórdat hij uitstapte had gezien dat niet [getuige 2], maar [slachtoffer] de bestuurder van de Porsche was.
c) de ontmoeting/het schietincident tussen verdachte en [slachtoffer] op de parkeerplaats voor de Mediamarkt
Verdachte en [slachtoffer] hebben verschillend verklaard met betrekking tot de vraag wie na het uitstappen als eerste zijn vuurwapen heeft getrokken en dit heeft doorgeladen. Verdachte heeft ter zitting verklaard dat [slachtoffer] dit als eerste heeft gedaan en dat hij als reactie hierop zijn vuurwapen uit zijn broeksband heeft gehaald en heeft getracht om dit op [slachtoffer] te richten. [slachtoffer] heeft in eerste instantie verklaard dat verdachte als eerste het vuurwapen in zijn hand had en dit ook direct doorlaadde. Tijdens het verhoor op 23 juni 2009 houden de verbalisanten verdachte [slachtoffer] samenvattend voor dat “op het moment dat ik uitstapte heb ik mijn wapen in mijn hand en laadde ik door en [verdachte] stapt uit en toen ik naar hem keek zag ik dat hij een wapen vast houdt.”, gevolgd door de vraag “Dan lijkt het erop alsof jullie gelijkertijd uitstappen en jullie ook min of meer hetzelfde moment het wapen vast hebben ?”. Verdachte [slachtoffer] antwoordt hierop bevestigend.
De rechtbank acht deze lezing van verdachte [slachtoffer] het meest aannemelijk aangezien [slachtoffer] zichzelf in aanzienlijke mate belast met deze laatste verklaring. De rechtbank gaat hier dan ook vanuit.
De rechtbank stelt vast dat verdachte op het moment dat hij nog weg kon rijden ervoor heeft gekozen om dit niet te doen en [slachtoffer], met wie hij eerder die dag al een conflict had gehad waarbij volgens meerdere getuigen over en weer doodsbedreigingen werden geuit, tegemoet te treden met een vuurwapen in zijn hand. De rechtbank is van oordeel dat verdachte aldus de gewapende confrontatie heeft opgezocht. In een dergelijk geval kan niet van een noodweersituatie worden gesproken en heeft een beroep op noodweer geen kans van slagen.
Nu geen sprake was van een noodweersituatie kan evenmin met vrucht een beroep worden gedaan op noodweerexces.
Er zijn dan ook geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Dit levert de in de beslissing genoemde strafbare feiten op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.
6 De strafoplegging
6.1 De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert aan verdachte voor het bewezen verklaarde wapenbezit, op te leggen een gevangenisstraf voor de duur van één jaar, met aftrek van voorarrest.
6.2 Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft aangevoerd dat de duur van de voorlopige hechtenis van verdachte grotendeels is veroorzaakt door het slechte werk dat de politie heeft afgeleverd. Volgens de verdediging heeft verdachte daardoor onnodig lang in voorarrest gezeten en de raadsvrouw heeft verzocht dit te compenseren in de strafoplegging.
6.3 Het oordeel van de rechtbank
Verdachte is op 6 juni 2009 naar de parkeerplaats van de Mediamarkt gereden om daar een ontmoeting te hebben met [getuige 2]. Hij wilde met haar praten over problemen die hij eerder die dag had gehad met de vriend van [getuige 2], de heer [slachtoffer].
Verdachte had op dat moment een vuurwapen en bijbehorende munitie voorhanden. Op die parkeerplaats aangekomen heeft verdachte de auto van [slachtoffer] voorbij zien komen rijden. Verdachte is die auto achterna gereden en heeft zijn auto direct naast die auto geparkeerd, waarbij hij gezien moet hebben dat niet [getuige 2] maar [slachtoffer] achter het stuur zat. Verdachte is uitgestapt, heeft zijn vuurwapen getrokken en doorgeladen. Op dat moment is tussen verdachte en [slachtoffer] een worsteling ontstaan en heeft een vuurgevecht plaatsgevonden, waarbij door beiden in totaal vier keer werd geschoten. Verdachte werd hierbij niet geraakt en hij weet na de schotenwisseling in zijn auto te stappen en voor ruim een maand te verdwijnen. [slachtoffer] was minder fortuinlijk. Hij werd namelijk drie keer door verdachte geraakt en het is met name aan medisch ingrijpen te danken geweest dat [slachtoffer] het heeft overleefd. De rechtbank is van oordeel dat een poging tot doodslag als de onderhavige, waarbij van dichtbij gericht op een andere persoon werd geschoten, een ernstig feit is waarvoor een forse onvoorwaardelijke gevangenisstraf op zijn plaats is.
Bij de strafbepaling zal de rechtbank ook het gewelddadige karakter van het bewezen verklaarde en de maatschappelijk onrust die daarvan het gevolg is, zwaar mee laten wegen. Die maatschappelijke onrust wordt met name veroorzaakt door de omstandigheden waaronder deze schietpartij heeft plaatsgevonden, namelijk op een parkeerplaats waarlangs drukke wegen en fietspaden lopen. Het was daarom zeker niet ondenkbaar dat in het vuurgevecht tussen verdachte en [slachtoffer] onschuldige voorbijgangers zouden worden
geraakt. Daar komt nog bij dat ook kogelinslagen in een winkel van Xenos, direct aan het parkeerterrein en in een aan de overzijde van de weg liggend kantoorpand zijn aangetroffen en ook daar hadden onschuldige slachtoffers kunnen vallen.
Voorts zal de rechtbank ook het strafblad van verdachte mee laten wegen. Alles overziend zal de rechtbank aan verdachte een onvoorwaardelijke gevangenisstraf opleggen voor de duur van drie jaar en zes maanden, met aftrek van voorarrest.
Gelet op de ernst van met name het eerste feit en rekening houdende met de zware verwondingen die [slachtoffer] heeft opgelopen, acht de rechtbank een compensatie voor het lange voorarrest van verdachte niet op zijn plaats. Daar komt nog bij dat het lange voorarrest niet alleen het gevolg is geweest van het verbatim uitwerken van de audiovisueel opgenomen verklaringen, maar ook van het nadere onderzoek, zoals het nader horen van getuigen en het houden van een reconstructie.
7 Het beslag
7.1 De teruggave aan de rechthebbenden
De rechtbank zal de teruggave gelasten van de hierna in de beslissing genoemde in beslag genomen voorwerpen aan de rechthebbenden, omdat deze redelijkerwijs als rechthebbende kan worden aangemerkt.
7.2 De teruggave aan verdachte
De rechtbank zal de teruggave gelasten van de hierna in de beslissing genoemde in beslag genomen voorwerp aan verdachte, aangezien dit voorwerp niet vatbaar is voor verbeurdverklaring of onttrekking aan het verkeer en onder verdachte in beslag is genomen.
7.3 De onttrekking aan het verkeer
De hierna in de beslissing genoemde in beslag genomen voorwerpen zijn vatbaar voor onttrekking aan het verkeer.
Gebleken is dat het feit is begaan of voorbereid met behulp van die voorwerpen, dan wel dat die voorwerpen tot het begaan van soortgelijke feiten zijn vervaardigd of bestemd.
Verder zijn die voorwerpen van zodanige aard dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet en het algemeen belang.
8 De wettelijke voorschriften
De beslissing berust op de artikelen 10, 27, 33, 33a, 45, 57, 63, 91 en 287 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 26, 55, 56 en 60 van de Wet wapens en munitie, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.
9 De beslissing
De rechtbank:
Voorvragen
- verklaart de officier van justitie ontvankelijk in de vervolging van verdachte;
Bewezenverklaring
- verklaart het ten laste gelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezen verklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
feit 1: Poging tot doodslag;
feit 2: Handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie, terwijl het feit is begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III en handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie, terwijl het feit is begaan met betrekking tot munitie van categorie III;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van 3 jaar en 6 maanden;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf;
Beslag
- gelast de teruggave aan [slachtoffer] van de inbeslaggenomen voorwerpen, te weten een vuilniszak met als inhoud kleding van [slachtoffer];
- gelast de teruggave aan verdachte van het inbeslaggenomen voorwerp, te weten een kogelwerend vest;
- gelast de teruggave aan T.J.M. de Rooij van het inbeslaggenomen voorwerp, te weten een sleutel van een Volkswagen Golf, kenteken 38-NX-NB;
- verklaart onttrokken aan het verkeer de inbeslaggenomen voorwerpen, te weten:
* 2 kogelfragmenten;
* een boksbeugel.
Dit vonnis is gewezen door mr. Bakx, voorzitter, mr. Dekker en mr. Prenger, rechters, in tegenwoordigheid van Nouws, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 8 februari 2011.
Mr. Prenger is niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.
BIJLAGE I: De tenlastelegging
1.
hij op of omstreeks 06 juni 2009 te Breda ter uitvoering van het door verdachte
voorgenomen misdrijf om opzettelijk en met voorbedachten rade [initialen]
[slachtoffer] van het leven te beroven, met dat opzet en na kalm beraad en rustig
overleg, met een vuurwapen meerdere kogels in het lichaam van voornoemde
[slachtoffer] heeft geschoten, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf
niet is voltooid;
art 289 Wetboek van Strafrecht
art 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht
2.
hij op of omstreeks 06 juni 2009 te Breda een of meer wapens van categorie II
en/of III, en/of munitie van categorie II en/of III, voorhanden heeft gehad;
De in deze telastelegging gebruikte termen en uitdrukkingen worden, voorzover
daaraan in de Wet wapens en munitie betekenis is gegeven, geacht in dezelfde
betekenis te zijn gebezigd;
art 26 lid 1 Wet wapens en munitie