parketnummer: 801240/10 [P]
vonnis van de meervoudige kamer d.d. 10 februari 2011
[verdachte]
geboren op [datum en pl[adres]
wonende te [adres]
thans gedetineerd in het huis van bewaring De Boschpoort te Breda
raadsman mr. Anker, advocaat te Breda.
1 Onderzoek van de zaak
De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 27 januari 2011, waarbij de officier van justitie, mr. Smale, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.
2 De tenlastelegging
De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
1. heeft geprobeerd [slachtoffer] zwaar te mishandelen dan wel te mishandelen;
2. [slacht[slachtoffer 2] heeft mishandeld.
3 De voorvragen
De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
Feit 1
De ontvankelijkheid van de officier van justitie.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft aangevoerd dat de bevindingen in het proces-verbaal van verbalisant [naam verbalisant] met betrekking tot zijn interpretatie van de camerabeelden van het incident op onderdelen zodanig evident onjuist zijn dat het gevoel ontstaat dat de verbalisant het proces-verbaal bewust ten nadele van verdachte in strijd met de waarheid heeft opgemaakt. Bij het bekijken van de beelden is al op het eerste oog te zien dat er geen sprake is van wat duwen en trekken, maar dat verdachte door meerdere personen wordt belaagd en meerdere keren met kracht wordt geslagen. Tenminste twee personen heffen eerst een arm met gebalde vuist op en halen vervolgens uit in de richting van verdachte. Een tweede onjuistheid ziet op de opmerking in het proces-verbaal dat zichtbaar is dat er een voorwerp en vloeistof uit elkaar spat. Er is nergens een voorwerp te zien. Er is een soort “blur”, een wolk, te zien die ontstaat nadat verdachte een slaande beweging heeft gemaakt en die vermoedelijk een vloeistof inhoudt, maar van een voorwerp is geen sprake. Verbalisant [naam verbalisant] zegt voorts in zijn proces-verbaal dat niet zichtbaar is welk voorwerp het betreft. Dat suggereert enige terughoudendheid, maar daar blijkt geen sprake van als diezelfde verbalisant verdachte bij zijn verhoor voorhoudt dat op de beelden te zien is dat verdachte een voorwerp, gelijkend op een glas, in de handen houdt en daarmee een slaande beweging maakt.
Gezien deze onjuistheden, het feit dat de verbalisant heeft getracht verdachte bij zijn verhoor uit zijn tent te lokken door hem onjuiste informatie voor te houden en het feit dat de beelden zeer laat aan de verdediging zijn verstrekt en verdachte daardoor de mogelijkheid is onthouden om deze al in het kader van het voortduren van de voorlopige hechtenis ter discussie te stellen, moet geconstateerd worden dat er sprake is van een ernstige schending van de beginselen van een behoorlijke procesorde, waardoor doelbewust en met grove verontachtzaming van de belangen van de verdachte en diens recht op een eerlijke behandeling van zijn zaak tekort is gedaan.
Op grond hiervan heeft de verdediging de rechtbank verzocht om de officier van justitie terzake dit feit niet-ontvankelijk te verklaren.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie is van mening dat niet-ontvankelijkheid niet aan de orde is. Artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering is pas van toepassing als er sprake is van een onherstelbaar verzuim. Daar is hier, gezien de camerabeelden, geen sprake van.
De officier van justitie geeft aan dat, indien de rechtbank tot het oordeel mocht komen dat artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering van toepassing is, in ieder geval niet de zwaarste sanctie die daarop staat, de niet-ontvankelijkheid van de officier van justitie, zou moeten worden bepaald. Voorts heeft de officier van justitie aangegeven dat zij in het dossier geen aanwijzingen vindt voor het feit dat een vooringenomenheid tegen verdachte ervoor gezorgd zou hebben dat de beelden zo laat aan de verdediging zijn verstrekt.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank verwerpt het beroep op de niet-ontvankelijkheid van de Officier van Justitie. De beschrijving die door verbalisant [naam verbalisant] wordt gegeven van de camerabeelden die hij heeft bekeken en van hetgeen hij heeft gezien, is niet zodanig dat reeds daaruit kan worden afgeleid dat voldaan is aan het criterium dat op grond van de jurisprudentie geldt om tot niet-ontvankelijkheid te komen.
Het omschrijven als duw- en trekwerk van de handelingen waarbij verdachte was betrokken voorafgaand aan de door hem gegeven klap aan [slachtoffer], is gelijk aan de omschrijving die [slachtoffer] zelf aan dat gebeuren geeft. Bovendien kan de rechtbank op basis van de beelden, die ter zitting zijn bekeken en ten aanzien van deze handelingen minder duidelijk zijn, niet vaststellen of verdachte op enig moment tijdens die handelingen daadwerkelijk is geslagen. Te zien op die beelden is dat er in de richting van verdachte is geslagen. De omschrijving duw- en trekwerk kon dan ook in redelijkheid door de verbalisant worden gegeven.
Wat betreft de vraag of verdachte wel of niet een voorwerp in zijn hand had, kan de rechtbank op basis van de beelden niet tot het oordeel komen dat verdachte een glas in zijn hand had. De beelden zijn daarvoor niet duidelijk genoeg. Dat verdachte een voorwerp in zijn hand had, blijkt echter in meer dan voldoende mate uit de verklaring [ge[getuige], de verklaring van het slachtoffer en de bevindingen van verbalisant [naam verbal[naam verbalisant 2]. Gelet op dit alles is het niet vreemd dat de verbalisant daarbij heeft gedacht aan een voorwerp gelijkend op een glas en die link vervolgens met de beelden heeft gemaakt en aan verdachte heeft voorgehouden. Als dat echter al ten onrechte is geweest, kan de rechtbank daarin op geen enkele wijze een doelbewustheid bij de verbalisant ontdekken, zoals de raadsman die veronderstelt aanwezig te zijn.
Het enkele feit dat de beelden laat zijn aangeleverd, is zonder nadere toelichting, die ontbreekt, onvoldoende om aan te nemen dat aan voornoemd criterium is voldaan. Dat geldt temeer nu de rechtbank van oordeel is dat aan de beschrijving geen intentie als door de Hoge Raad bedoeld ten grondslag kan hebben gelegen.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.
4 De beoordeling van het bewijs
4.1 Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte heeft geprobeerd [slachtoffer] zwaar te mishandelen en dat hij [slachtoffer 2] heeft mishandeld. Zij baseert zich daarbij op de aangifte van [slachtoffer], de camerabeelden, het proces-verbaal van bevindingen van verbalisant [naam verbalisant 2], de brief van het ziekenhuis met betrekking tot het letsel van [slachtoffer], de verklaringen van de getuigen [getuige], [getuige 2] en [getuige 3] en de verklaring van verdachte dat hij geslagen heeft en met betrekking tot de mishandeling van [slachtoffer 2] op de aangifte van [slachtoffer 2] met de opmerking van verbalisant daarin dat hij bij [slachtoffer 2] een lichte zwelling ter hoogte van haar jukbeen/slaap/ oog zag en de verklaringen van de getuigen [getuige 5] en [getuige 3].
4.2 Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring kan komen van de feiten en wijst daarbij op het volgende.
Feit 1 primair
Verdachte ontkent [slachtoffer] met een glas of een ander scherp voorwerp in het gezicht geslagen te hebben.
Op de camerabeelden is niet te zien dat verdachte een glas of enig ander (scherp) voorwerp in de hand heeft, laat staan dat hij daarmee slaat. Die beelden zijn dus niet redengevend voor het bewijs.
De verklaring van de getuige [getuige] op de zitting was aarzelend. Hij zegt een paar keer “volgens mij”. De verdediging krijgt daardoor de indruk dat [getuige] niet zeker weet dat het werkelijk zo is als hij zegt. Hij stond 6 à 7 meter van het gebeurde af en hij had 15 à 20 biertjes gedronken, waardoor aangenomen kan worden dat hij dik op stap is geweest, te meer omdat hij heeft verklaard dat hij de volgende dag een kater had. Toch beweert hij vanaf die afstand in het donker gezien te hebben dat verdachte, op wiens rug hij keek, van boven af met een glas sloeg. De verdediging is van mening dat er ernstig getwijfeld moet worden aan de geloofwaardigheid van deze verklaring. De verdediging heeft daarom verzocht om zowel de verklaring van de getuige [getuige] op de zitting als die bij de politie uit te sluiten voor het bewijs wegens onbetrouwbaarheid.
Verbalisant [naam verbalisant 2] verklaart in het proces-verbaal bevindingen te hebben gezien dat het slachtoffer [slachtoffer] glasscherven uit zijn mond verwijderde. De verdediging is van mening dat ook deze verklaring niet redengevend is voor het bewijs dat verdachte met een (glazen) voorwerp heeft geslagen. In dit kader is namelijk van belang dat op de beelden alleen de rug van het slachtoffer is te zien, zodat niet is waar te nemen hoe zijn gezicht er op dat moment uit zag.
Er is voetstoots aangenomen dat de bewering van [slachtoffer] dat hij met een glas geslagen is, klopt, maar er zijn geen foto’s van het letsel van [slachtoffer] in het dossier aanwezig, noch heeft men het blijkbaar nodig gevonden om een rapportage van een medicus op te doen maken waaruit zou kunnen blijken dat de verwondingen passen bij het relaas dat er met een scherp voorwerp is geslagen.
Hoewel getuige [getuige 2] glas en bloed op de grond heeft zien liggen, zijn deze sporen niet veilig gesteld, laat staan onderzocht.
Daartegenover staan genoeg aanknopingspunten voor de stelling dat verdachte niet met (een) glas of iets dergelijks geslagen zou hebben, te weten: op de rechter hand van verdachte bevond zich geen enkel schrammetje en gezien de verklaring van de getuige [getuige 2] kan verdachte -kort gezegd- geen glas in zijn hand hebben gehad op het moment dat hij [slachtoffer] sloeg.
Op grond van het dossier kan dus niet met de vereiste overtuiging vastgesteld worden dat verdachte [slachtoffer] met een (glazen) voorwerp heeft geslagen, waardoor deze verwondingen heeft opgelopen.
De verdediging heeft voorts, indien de rechtbank toch tot een bewezenverklaring mocht komen van het onder 1 primair tenlastegelegde feit, een beroep gedaan op noodweer, althans putatief noodweer.
De camerabeelden laten zien dat verdachte eerst door twee personen die met gebalde vuist in de richting van verdachte uithalen, werd aangevallen. Dan komt [slachtoffer] in beeld die inderdaad de belagers van verdachte lijkt weg te duwen. Verdachte kent echter zijn intenties niet. Vervolgens is te zien dat [slachtoffer] op verdachte afloopt, terwijl verdachte terugdeinst door achteruit te lopen. Tegelijkertijd komt een derde persoon in beeld die [slachtoffer] aan zijn rechter arm trekt om hem bij verdachte weg te halen, waarbij die derde persoon op het laatste moment zelfs twee handen gebruikt. Het is dan niet zo vreemd dat verdachte deze situatie als zeer dreigend interpreteerde en dat hij, in de omstandigheid dat hij zojuist op niet mis te verstane wijze was geslagen, het idee kreeg dat ook [slachtoffer] hem iets wilde aandoen, waardoor hij oprecht meende zich te moeten verdedigen tegen deze op handen zijnde wederrechtelijke aanranding.
Verdachte mocht veronderstellen dat hij zich (opnieuw) moest verdedigen. In dat opzicht heeft verdachte verschoonbaar gedwaald omtrent de (juiste) intenties van [slachtoffer], hetgeen zijn verdediging volledig kon rechtvaardigen.
Op grond hiervan heeft de verdediging de rechtbank verzocht om verdachte te ontslaan van alle rechtsvervolging.
Feit 1 subsidiair
Ook de eenvoudige mishandeling heeft volgens de tenlastelegging bestaan uit het slaan in het gezicht met een glas of een scherp voorwerp. Nu dat niet is komen vast te staan, kan, volgens de verdediging, niet zonder grondslagverlating worden veroordeeld voor mishandeling.
Feit 2
Verdachte ontkent dit feit.
Indien de rechtbank van oordeel mocht zijn dat dit feit bewezen kan worden, wijst de verdediging erop dat er onduidelijkheid is over het aantal klappen, dat een medische rapportage over het letsel ontbreekt en dat aangenomen moet worden dat het slachtoffer meer letsel opgelopen zou hebben dan nu het geval is als verdachte vol en met gebalde vuist tegen het gezicht van het slachtoffer zou hebben geslagen.
4.3 Het oordeel van de rechtb[slachtoffer 2]tialen] [slachtoffer 2] werd op 20 november 2010 omstreeks 04.10 uur op de Havermarkt te Breda, ter hoogte van Studio Dependence, aangesproken door een lichtgetinte jongen die een zwarte bril droeg. Deze was irritant en zei tegen haar vrouwonvriendelijke dingen, waarop zij zei: “Joh, ga lekker naar huis met je vrienden.” Daarop kreeg zij van die jongen drie keer met kracht een klap met de vuist tegen haar gezicht, waardoor zij meteen pijn ondervond. Toen verbalisant [naam verbalisant] om 04.15 uur ter plaatse arriveerde, heeft [slachtoffer 2] meteen aangifte gedaan van dit feit en de verbalisant constateerde dat zij een lichte zwelling ter hoogte van haar jukbeen/slaap/oog had.
[getuige 5] , [voornaam] [getuige 3] en [voornaam] [getuige 2] waren er die nacht getuige van dat [slachtoffer 2] door een jongen werd geslagen. Zij omschrijven die jongen alle drie als een jongen met getinte huisdkleur/van Marokkaanse afkomst met een bril op. [getuige 5] en [getuige 3] zeggen daar nog bij dat die jongen kort donker haar had. [getuige 3] zag daarna dat diezelfde jongen een jongen met een glas op zijn kop sloeg en [getuige 2] zag dat die jongen, na de mishandeling van [slachtoffer 2], wild om zich heen sloeg en ineens zag zij glas door de lucht vliegen. Ook [voornaam] [getuige] heeft glas in de rondte zien vliegen, nadat hij gezien had dat een jongen, die ook door [voornaam] [getuige] weer beschreven wordt als een jongen met een getinte huidskleur/Marokkaan, met een bril op en gemillimeterd haar, een andere jongen met een glas tegen het hoofd sloeg. [voornaam] [getuige] heeft tegenover de politie die jongen, die later verdachte bleek te zijn, aangewezen als dader. Dat heeft ook [voornaam] [getuige 3] gedaan en hij heeft verdachte tevens aangewezen als degene die de vrouw geslagen had. Ook [voornaam] [getuige 2] heeft verdachte aangewezen als degene die haar vriendin [slachtoffer 2] had geslagen.
[slachtoffer] bleek de jongen te zijn die door verdachte was geslagen. Hij is op 20 november 2010 omstreeks 04.00 uur vanuit café Dependance de Havermarkt te Breda opgelopen. Op een gegeven moment merkte hij dat er achter hem gevochten werd en hij hoorde roepen dat er een meisje geslagen was. Hij heeft zich toen omgedraaid en zag een groep jongens staan die wat aan het duwen en het trekken waren. Omdat hij bang was dat het zou gaan escaleren heeft hij geprobeerd om een jongen, die ook door [slachtoffer] weer wordt omschreven als een jongen met kort donker haar, Marokkaans uiterlijk en brildragend, van de groep af te schermen. Op het moment dat hij die jongen daarvoor benaderde werd hij meteen door die jongen met kracht met een glas op zijn lip geslagen. Hij voelde en hoorde het glas op zijn gezicht uit elkaar spatten en hij voelde direct glas in zijn mond en dat zijn lip begon te bloeden. Hij heeft toen aan een vriend van hem gevraagd om de politie erbij te halen. Vervolgens heeft hij met een vrouwelijke agent gesproken en is hij naar het ziekenhuis gebracht, waar hij geholpen is aan zijn verwondingen . De agente is meteen, toen zij erop werd geattendeerd dat er iemand met een glas in het gezicht was geslagen naar hem toegegaan en heeft toen gezien dat [slachtoffer] hevig in het gezicht bloedde en dat hij glasscherven uit zijn mond verwijderde.
Verdachte heeft bekend dat hij [slachtoffer] in het gezicht heeft geslagen en de rechtbank heeft op de terechtzitting op de camerabeelden ook gezien dat verdachte dat gedaan heeft. De rechtbank heeft daarbij op de camerabeelden tevens gezien dat, op het moment dat verdachte sloeg, een wolk ontstaat die lijkt op een vloeistof.
De rechtbank is van oordeel dat op grond van de hierboven weergegeven bewijsmiddelen de mishandeling van [slachtoffer 2] wettig en overtuigend bewezen is. Tevens is de rechtbank van oordeel dat op grond van de hiervoor weergegeven bewijsmiddelen wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte [slachtoffer] met een glas in het gezicht heeft geslagen. Aangezien door een persoon met een glas in het gezicht te slaan zwaar lichamelijk letsel aan die persoon kan worden toegebracht, is de rechtbank van oordeel dat het onder 1. primair tenlastegelegde is bewezen.
De verweren van de raadsman omtrent het bewijs zijn door die bewijsmiddelen voldoende weerlegd.
Ook het verzoek van de raadsman om alsnog [getuige 3] als getuige te horen is, gezien deze bewijsmiddelen, niet meer in het belang van de verdediging, hetgeen eveneens geldt voor het verzoek om verbalisant [naam verbalisant] als getuige te horen, nu de rechtbank de camerabeelden zelf op de zitting heeft gezien.
De betrouwbaarheid van de getuige [getuige] staat voor de rechtbank buiten twijfel. Allereerst omdat hetgeen deze getuige verklaart steun vindt in andere bewijsmiddelen over het gebruik door verdachte van een glas. Ten tweede omdat de getuige blijkens zijn toelichting op zitting op een plaats heeft gestaan van waaruit hij van achteren de rechterzijde van verdachte in het zicht had. Ten slotte duidt het gebruik van woorden als “volgens mij”, niet op onzekerheid bij de getuige of het terugkomen op een verklaring maar hoogstens daarop dat de getuige tot uitdrukking wil brengen dat wat hij verklaart zijn weergave is van wat hij gezien heeft. Alleen wanneer een getuige aangeeft dat hij niet zeker is van wat hij gezien heeft, zou er wellicht reden kunnen zijn om aan de verklaring te twijfelen. Daarvan is hier blijkens de verklaring van de getuige ter zitting, geen sprake.
De rechtbank verwerpt het verweer op (putatief) noodweer.
De rechtbank heeft op de camerabeelden gezien dat de houding van [slachtoffer] tegenover verdachte nogal opdringerig was. Het is niet duidelijk of hij verdachte wilde slaan of wilde wegduwen. Verdachte kan deze houding hebben gezien als een op handen zijnde wederrechtelijke aanval waartegen hij zich diende te verdedigen. In die zin zou er dus sprake kunnen zijn van een noodweersituatie, zij het dat verdachte zich niet hoefde te verdedigen, omdat op de camerabeelden te zien is dat hij weg had kunnen lopen. Indien verdachte echter, doordat alles zo snel ging en hij niet wist wat er achter hem gebeurde, geen gelegenheid zag om weg te lopen, is hij, door met een glas in het gezicht van [slachtoffer] te slaan, vele malen te ver gegaan in zijn reactie, waardoor hij zich op een buitenproportionele wijze verdedigd heeft.
4.4 De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
op 20 november 2010 te Breda ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan een persoon genaamd [slachtoffer], opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet met een glas in het gezicht van die [slachtoffer] heeft geslagen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
op 20 november 2010 te Breda opzettelijk mishandelend een
persoon (te weten [slachtoffer 2]), meermalen met kracht tegen het hoofd heeft geslagen, waardoor deze letsel heeft bekomen en pijn heeft ondervonden.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
5 De strafbaarheid
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Dit levert de in de beslissing genoemde strafbare feiten op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.
6 De strafoplegging
6.1 De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf van zes maanden met aftrek van voorarrest, waarvan twee maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar en als bijzondere voorwaarden: dat verdachte zich houdt aan de aanwijzingen van de reclassering en een meldingsgebod, deelname aan de Arbeidsvaardighedentraining en behandeling bij de GGZ.
6.2 Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft aangevoerd om, gezien het betoog met betrekking tot feit 1, daarvoor geen straf op te leggen en voor feit 2 slechts een lage straf op te leggen.
Als de rechtbank de verweren zou verwerpen en tot een bewezenverklaring zou komen, heeft de verdediging verzocht rekening te houden met hetgeen in het reclasseringsrapport is vermeld, zodat verdachte zo snel mogelijk met het hulptraject kan starten.
Op grond hiervan heeft de verdediging de rechtbank verzocht om de onvoorwaardelijke gevangenisstraf te beperken tot de duur van de voorlopige hechtenis en voor het overige een voorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen met de bijzondere voorwaarden zoals in het reclasseringsrapport vermeld.
6.3 Het oordeel van de rechtbank
Verdachte heeft ’s nachts in het uitgaansgebied van Breda, nadat hij veel alcohol gedronken had, een vrouw tegen het hoofd geslagen en een man met een glas in het gezicht geslagen, waardoor zowel de vrouw als de man verwondingen hebben opgelopen.
Het slachtoffer [slachtoffer] heeft door zijn verwondingen ongeveer twee weken moeite gehad met eten en praten, hij kon twee dagen niet werken en kon niet optimaal studeren, omdat hij last had van pijn en concentratiestoornissen. Hij heeft ook blijvende en duidelijk zichtbare littekens in zijn gezicht overgehouden. Sinds het voorval is hij wat voorzichtiger geworden in het uitgaansleven, voelt hij zich vaak gespannen en is steeds alert.
Het slachtoffer [slachtoffer 2] heeft veel last gehad van oogklachten, zij heeft nog last van lichte vlekjes in haar ooghoeken en met enige regelmaat last van hoofdpijn. Sinds het voorval is zij uitermate onrustig, kijkt steeds achterom, durft niet goed meer uit te gaan en is in haar sociale contacten veel voorzichtiger geworden.
Verdachte heeft geen openheid van zaken gegeven. Hij heeft ontkend dat hij [slachtoffer 2] geslagen heeft en dat hij bij het slaan van [slachtoffer] een glas in zijn handen had.
Hij heeft wel verklaard dat hij alleen alcohol drinkt als hij uit gaat, dat hij dan geen maat kent en gewoon door blijft drinken en dat hij dan snel opvliegerig is en zijn grens klein is, hoewel hij niet bewust mensen op gaat zoeken om geweld te gebruiken. Hij heeft zelfs gezegd dat hij gebaat zou zijn bij een uitgaansverbod, omdat dit zou voorkomen dat hij alcohol drinkt.
Verdachte is reeds meerdere keren veroordeeld voor geweldsdelicten. Hierover heeft hij verklaard dat dat ook te maken had met het uitgaansleven en het gebruik van alcohol.
De reclassering geeft in haar rapport van 29 december 2010 aan dat er bij verdachte sprake is van een alcohol- en agressieprobleem. Daarnaast heeft verdachte geen daginvulling. Als verdachte voor deze problemen niet binnen strakke kaders begeleid wordt, blijft, aldus de reclassering, de kans op recidive, welke als hoog ingeschat wordt, aanwezig. Om gemotiveerd te blijven voor behandeling heeft verdachte een stok achter de deur nodig. Daarom adviseert de reclassering om aan verdachte een (gedeeltelijk) voorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen met als bijzondere voorwaarden onder andere (ambulante) behandeling bij een forensische polikliniek en deelname aan een Arbeidsvaardighedentraining.
Verdachte heeft verklaard dat hij een dagindeling en werk belangrijk vindt en dat hij bereid is aan elke behandeling mee te werken als dat maar tot een betere toekomst voor hem leidt.
De rechtbank is van oordeel dat hier sprake is van ernstige feiten die niet te tolereren zijn. Het mag niet zo zijn dat andere personen in het uitgaansleven er de dupe van worden dat verdachte zo’n kort lontje heeft als hij alcohol gedronken heeft. Verdachte zal voor zijn daden gestraft worden en hij zal een behandeling voor zijn problemen moeten ondergaan, zoals door de reclassering aangegeven.
Alles afwegende en rekening houdende met de straffen die over het algemeen voor soortgelijke feiten worden opgelegd, is de de rechtbank daarom van oordeel dat een gevangenisstraf voor de duur van 200 dagen noodzakelijk is. De rechtbank ziet geen ruimte voor een andere of lichtere sanctie. Wel ziet zij aanleiding een deel daarvan, te weten 100 dagen voorwaardelijk op te leggen. Deze voorwaardelijke straf wordt opgelegd om verdachte ervan te weerhouden dat hij opnieuw strafbare feiten pleegt en bovendien wordt hierdoor een verplichte begeleiding door de reclassering, die ook behandeling van verdachte en deelname van verdachte aan een training in zal houden, mogelijk.
7 De benadeelde partij
De benadeelde partij [slachtoffer] vordert een schadevergoeding van € 1.102,18 voor feit 1.
De rechtbank is van oordeel dat de schade tot een bedrag van € 900,59 een rechtstreeks gevolg is van dit bewezen verklaarde feit, waarvan € 150,59 ter zake van materiële schade en € 750,-- ter zake van immateriële schade, en acht verdachte aansprakelijk voor die schade.
Het gevorderde acht zij tot dat bedrag voldoende aannemelijk gemaakt en zij zal de vordering tot dat bedrag toewijzen.
Voor het overige acht de rechtbank het gevorderde bedrag onvoldoende aannemelijk gemaakt en zij zal de benadeelde partij daarom voor dat deel niet-ontvankelijk verklaren in zijn vordering. Voor dat deel kan de benadeelde partij zijn vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Met betrekking tot de toegekende vordering benadeelde partij zal de rechtbank tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen.
De benadeelde partij [slachtoffer 2] vordert een schadevergoeding van € 374,-- voor feit 2.
De rechtbank is van oordeel dat de schade tot een bedrag van € 301,-- een rechtstreeks gevolg is van dit bewezen verklaarde feit, waarvan € 101,-- ter zake van materiële schade en € 200,-- ter zake van immateriële schade, en acht verdachte aansprakelijk voor die schade.
Het gevorderde is tot dat bedrag voldoende aannemelijk gemaakt en zij zal de vordering tot dat bedrag toewijzen.
Voor het overige acht de de rechtbank het gevorderde bedrag onvoldoende aannemelijk gemaakt en zij zal de benadeelde partij daarom voor dat deel niet-ontvankelijk verklaren in haar vordering. Voor dat deel kan de benadeelde partij haar vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Met betrekking tot de toegekende vordering benadeelde partij zal de rechtbank tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen.
8 De wettelijke voorschriften
De beslissing berust op de artikelen 10, 14a, 14b, 14c, 14d, 24c, 36f, 45, 57, 300 en 302 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.
9 De beslissing
De rechtbank:
Voorvragen
- verklaart de officier van justitie ontvankelijk in de vervolging van verdachte;
Bewezenverklaring
- verklaart het ten laste gelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezen verklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
feit 1. primair: Poging tot zware mishandeling;
feit 2: Mishandeling
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van 200 dagen, waarvan 100 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar;
- bepaalt dat het voorwaardelijke deel van de straf niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast:
* omdat verdachte zich voor het einde van de proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit;
* omdat verdachte tijdens de proeftijd de bijzondere voorwaarden niet heeft nageleefd;
- stelt als bijzondere voorwaarden:
* dat verdachte zich tijdens de proeftijd moet gedragen naar de voorschriften en aanwijzingen die worden gegeven door of namens de reclassering, ook als dit inhoudt dat verdachte deel moet nemen aan een Arbeidsvaardighedentraining en een behandeling moet ondergaan bij de forensische polikliniek GGZ Breburg of een soortgelijke instelling;
* dat verdachte zich binnen drie dagen nadat dit vonnis onherroepelijk is geworden en hij in vrijheid is gesteld, zal melden bij deze reclasseringsinstelling;
- draagt deze reclasseringsinstelling op om aan verdachte hulp en steun te verlenen bij de naleving van deze voorwaarden;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijke deel van de opgelegde gevangenisstraf;
Benadeelde partijen
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer] van € 900,59, waarvan € 150,59 ter zake van materiële schade en € 750,-- ter zake van immateriële schade;
- veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
- verklaart de benadeelde partij in het overige gedeelte van de vordering niet-ontvankelijk en bepaalt dat die vordering bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht;(BP.09)
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer] (feit 1 primair), € 900,59 te betalen, bij niet betaling te vervangen door 18 dagen hechtenis, met dien verstande dat toepassing van de vervangende hechtenis de betalingsverplichting niet opheft;
- bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd; (BP.04)
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer 2] van € 301,--, waarvan € 101,-- ter zake van materiële schade en € 200,-- ter zake van immateriële schade;
- veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
- verklaart de benadeelde partij in het overige gedeelte van de vordering niet-ontvankelijk en bepaalt dat die vordering bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht;(BP.09)
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer 2] (feit 2), € 200,-- te betalen, bij niet betaling te vervangen door 4 dagen hechtenis, met dien verstande dat toepassing van de vervangende hechtenis de betalingsverplichting niet opheft;
- bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd; (BP.04)
Voorlopige hechtenis
- heft het bevel tot voorlopige hechtenis op op het tijdstip dat de duur van de voorlopige hechtenis gelijk wordt aan de duur van de opgelegde gevangenisstraf.
Dit vonnis is gewezen door mr. Kooijman, voorzitter, mr. Volkers en mr. De Weert, rechters, in tegenwoordigheid van Moonen-Scheepens, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 10 februari 2011.
BIJLAGE I: De tenlastelegging
hij op of omstreeks 20 november 2010 te Breda ter uitvoering van het door
verdachte voorgenomen misdrijf om aan een persoon genaamd [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet
met een glas, althans een scherp voorwerp, in het gezicht van die [slachtoffer] heeft geslagen en/of gegooid en/of geduwd, terwijl de uitvoering van
dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
art 302 lid 1 Wetboek van Strafrecht
art 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht
subsidiair, althans, indien het vorenstaande onder 1 niet tot een veroordeling
mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 20 november 2010 te Breda opzettelijk mishandelend een
persoon (te weten [slachtoffer]), met een glas, althans een scherp
voorwerp, in het gezicht heeft geslagen en/of gegooid en/of geduwd, waardoor
deze letsel heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden;
art 300 lid 1 Wetboek van Strafrecht
hij op of omstreeks 20 november 2010 te Breda opzettelijk mishandelend een
persoon (te weten [slachtoffer 2]), (meermalen) (met kracht) in het gezicht
althans tegen het hoofd, in elk geval tegen het lichaam heeft geslagen en/of
gestompt, waardoor deze letsel heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden;
art 300 lid 1 Wetboek van Strafrecht.