RECHTBANK BREDA
Sector bestuursrecht, team bestuursrecht
procedurenummers: 10 / 3356 WIA
10 / 4438 ZW
uitspraak van de enkelvoudige kamer
[naam persoon]
wonende te [woonplaats], eiseres,
gemachtigde mr. M.H.J.A. Wesselink,
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV),
verweerder.
Eiseres heeft beroep ingesteld tegen het besluit van verweerder van 19 juli 2010 (bestreden besluit I), inzake de vaststelling van haar dagloon ingevolge de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA)
Eiseres heeft ook beroep ingesteld tegen het besluit van verweerder van 30 augustus 2010 (bestreden besluit II), inzake de vaststelling van haar dagloon ingevolge de Ziektewet (ZW).
De beroepen zijn gevoegd behandeld ter zitting van 25 januari 2011, waarbij aanwezig waren eiseres en haar gemachtigde en namens verweerder A.J.J.M. van Eijk.
2.1 Op grond van de gedingstukken en de behandeling ter zitting gaat de rechtbank uit van de volgende feiten en omstandigheden.
Eiseres is werkzaam geweest bij de gemeente Gorinchem (ex-werkgever). In een minnelijke regeling, gedateerd september 2005, heeft eiseres met haar ex-werkgever afgesproken dat zij met ingang van 1 mei 2006 of zoveel eerder als zij een andere dienstbetrekking heeft, om ontslag heeft verzocht. Verder is afgesproken dat als eiseres voor 1 mei 2006 geen baan heeft gevonden, zij gedurende de periode van één jaar een uitkering krijgt van 70% van haar laatst genoten loon.
Met ingang van 13 augustus 2007 is eiseres voor uitzendbureau Randstad gaan werken.
Per 1 januari 2008 is eiseres in dienst getreden bij de coöperatie VGZ-IZA-Trias ua. Op 22 januari 2008 is zij arbeidsongeschikt geworden. Per 1 juli 2008 is het dienstverband van rechtswege geëindigd. Aansluitend heeft zij een uitkering op grond van de Ziektewet (ZW) ontvangen. Het ZW-dagloon is bij besluit van 29 juli 2008 vastgesteld op € 80,21.
Bij besluit van 11 maart 2010 heeft verweerder een WIA-uitkering toegekend met ingang van 19 januari 2010, naar een dagloon van € 75,23 (primair besluit I).
Bij besluit van 7 april 2010 is het ZW-dagloon herzien naar € 110,30.
Bij besluit van 9 april 2010 heeft verweerder het ZW-dagloon weer herzien naar € 78,93 (primair besluit II).
Eiseres heeft bezwaar gemaakt tegen de primaire besluiten I en II.
Bij bestreden besluit I heeft verweerder de bezwaren van eiseres tegen primair besluit I ongegrond verklaard.
Bij bestreden besluit II heeft verweerder de bezwaren van eiseres tegen primair besluit II ongegrond verklaard.
2.2 Eiseres heeft in beroep, samengevat, aangevoerd dat de inkomsten die zij in 2007 heeft gehad niet tot het SV-loon kunnen worden gerekend. Het gaat hier immers om een ontslagvergoeding die voortvloeit uit een vroegere dienstbetrekking. Eiseres is daarom van mening dat zij aangemerkt moet worden als starter.
2.3 In artikel 13, eerste lid, van de WIA is bepaald, voor zover hier van belang, dat voor
de berekening van de uitkering, als dagloon wordt beschouwd 1/261 deel van het loon dat de werknemer verdiende in de periode van één jaar, die eindigt op de laatste dag van het aangiftetijdvak voorafgaande aan het aangiftetijdvak waarin de ziekte die tot volledig en duurzame arbeidsongeschiktheid heeft geleid, is ingetreden.
In artikel 15, eerste lid, van de ZW, is een soortgelijke bepaling opgenomen.
In artikel 13, derde lid, van de WIA is bepaald dat bij of krachtens algemene maatregel van bestuur ten aanzien van het dagloon bedoeld in het eerste lid, en de herziening ervan nadere en zo nodig afwijkende regels worden gesteld.
In artikel 15, tweede lid, van de ZW, is een soortgelijke bepaling opgenomen.
Met het Besluit Dagloonregels werknemersverzekering (Dagloonregels) zijn deze nadere regels gesteld.
Ingevolge artikel 2, tweede lid, van de Dagloonregels wordt, voor zover hier van belang, indien het loon bestaat uit een ZW- of WW- uitkering, bij de berekening van het dagloon in aanmerking genomen 100/70 van de uitkering.
In artikel 2, zesde lid, van de Dagloonregels is bepaald dat van het loon dat in een gebroken aangiftetijdvak in aanmerking wordt genomen, bij de dagloonvaststelling rekening wordt gehouden met de uitkomst van de volgende berekening: ((A-B-C) x Y) /Z waarbij
A staat voor het totale loon dat de werknemer in dat gebroken aangiftetijdvak heeft genoten;
B staat voor de bedragen aan vakantiebijslag die de werknemer onder die titel in dat gebroken aangiftetijdvak heeft genoten;
C staat voor de bedragen die de werknemer in dat gebroken aangiftetijdvak in het refertejaar onder die titel heeft genoten aan uitkeringen die het karakter hebben van een extra periodiek salaris;
Y staat voor het totaal aantal dagloondagen binnen het refertejaar in dat gebroken aangiftetijdvak waarop de werknemer bij de werkgever in dienst was;
Z staat voor het totale aantal dagloondagen in dat gebroken aangiftetijdvak waarop de werknemer bij de werkgever in dienst was.
In artikel 3, eerste lid van het Besluit is bepaald dat het dagloon wordt vastgesteld aan de hand van de volgende berekening: ((A – B – C) + D + E) / 261 waarbij:
A staat voor het loon dat de werknemer in het refertejaar heeft genoten;
B staat voor de bedragen aan vakantiebijslag die de werknemer onder die titel in de volledige aangiftetijdvakken in het refertejaar heeft genoten;
C staat voor de bedragen die de werknemer in de volledige aangiftetijdvakken in het refertejaar onder die titel heeft genoten aan uitkeringen die het karakter hebben van een extra periodiek salaris;
D staat voor het bedrag dat de werknemer in het refertejaar heeft opgebouwd aan vakantiebijslag;
E staat voor het bedrag dat de werknemer in het refertejaar heeft opgebouwd aan uitkeringen als bedoeld onder C.
In artikel 6, eerste lid, van de Dagloonregels is bepaald dat het dagloon van de werknemer die vanaf de aanvang van het refertejaar tot en met de laatste dag van de eerste volledige maand van dat jaar geen loon als bedoeld in artikel 2 ontving, vastgesteld wordt door bij toepassing van artikel 3 ‘261’dagen te vervangen door: het aantal dagloondagen vanaf en met inbegrip van de dag waarop de werkzaamheden als werknemer zijn gestart tot het einde van het refertejaar. Daarbij wordt rekening gehouden met het loon dat de werknemer vanaf de start van de werkzaamheden in het refertejaar heeft ontvangen en met de bedragen die de werknemer vanaf dat moment in het refertejaar heeft opgebouwd aan vakantiebijslag en aan uitkeringen die het karakter hebben van een extra periodiek salaris.
2.4 Verweerder heeft het refertejaar vastgesteld op 1 januari 2007 tot en met 31 december 2007. Dit is niet in geschil. Ter zitting heeft de gemachtigde van verweerder erkend dat eiseres als een starter moet worden aangemerkt, als bedoeld in artikel 6, eerste lid, van de Dagloonregels.
Nu verweerder zijn eerder ingenomen standpunt niet handhaaft, komen beide bestreden besluiten alleen al om die reden voor vernietiging in aanmerking.
De rechtbank zal vervolgens beoordelen of er aanleiding bestaat de rechtsgevolgen van die besluiten in stand te laten, zoals verweerder ter zitting heeft verzocht. Daartoe is aangevoerd dat een berekening van het dagloon op basis van de startersregeling niet leidt tot een hoger dagloon.
2.5 Partijen zijn uitsluitend nog verdeeld over de vraag hoe artikel 6, eerste lid, van de Dagloonregels moet worden uitgelegd. Verweerder heeft gesteld dat moet worden gerekend vanaf 2 mei 2007, de datum waarop een WW-uitkering is toegekend. Eiseres daarentegen is van mening dat pas vanaf 13 augustus 2007, de dag dat haar werkzaamheden zijn aangevangen, moet worden gerekend.
De rechtbank is met eiseres van oordeel dat de tweede volzin van artikel 6, eerste lid, van de Dagloonregels duidelijk is: rekening gehouden moet worden met het loon dat vanaf de start van de werkzaamheden is verdiend. Dit loon moet vervolgens gedeeld worden door het aantal dagloondagen in de referteperiode vanaf en met inbegrip van de dag waarop de werkzaamheden als werknemer zijn gestart. Niet in geschil is dat eiseres op 13 augustus 2007 als werknemer is gaan werken. Voor de vaststelling van het dagloon moet derhalve uitgegaan worden van de inkomsten en dagloondagen vanaf 13 augustus 2007.
Nu verweerder bij de herberekening van het dagloon, die ter zitting is overgelegd, is uitgegaan van de inkomsten en dagloondagen vanaf 2 mei 2007 is ook het herberekende dagloon onjuist. Aangezien alle gegevens om het dagloon te berekenen in het dossier aanwezig zijn heeft de rechtbank zelf die berekening gemaakt, op basis van de volgende gegevens.
In de periode van 13 augustus 2007 tot en met 31 december 2007 heeft eiseres de volgende inkomsten ontvangen:
Randstad:
€ 7.929,26 SV-loon. Daarnaast heeft eiseres nog € 674,-- aan vakantietoeslag opgebouwd. Er is geen vakantietoeslag uitbetaald. Voor het dagloon kan derhalve een bedrag van € 8.603,26 worden meegenomen.
ZW:
€ 189,18 SV-loon. Dit bedrag moet ingevolge artikel 2, tweede lid, van de Dagloon¬regels herberekend worden met de breuk 100/70. Dit betekent dat voor het dagloon 100/70 x € 189,18 = € 270,26 kan worden meegenomen.
WW:
In de maand augustus 2007 heeft eiseres € 698,60 aan SV-loon ontvangen en € 55,89 aan vakantietoeslag opgebouwd. In totaal is dit € 754,49. Nu alleen het loon vanaf 13 augustus 2007 mag worden meegenomen, wordt, gelet op het bepaalde in artikel 2, zesde lid, van de Dagloonregels, het mee te nemen loon als volgt berekend:
aantal dagloondagen vanaf 13 augustus 2007 tot 1 september 2007 = 15
totaal aantal dagloondagen in augustus 2007 = 23
€ 754,49 x 15 : 23 = € 492,06.
Over september 2007 heeft eiseres € 378,31 aan SV-loon ontvangen, is er € 14,33 aan vakantietoeslag opgebouwd en is er € 208,13 aan vakantietoeslag uitbetaald. Er mag derhalve meegenomen worden € 378,31 - € 208,13 + € 14,33 = € 184,51.
In totaal kan aan WW-uitkering worden meegenomen € 492,06 + € 184,51 = € 676,57
Dit bedrag moet vervolgens nog vermenigvuldigd worden met de breuk 100/70. Het mee te nemen loon bedraagt dan € 966,53.
Gelet op de hiervoor genoemde berekeningen kan over de periode 13 augustus 2007 tot en met 31 december 2007 € 9.840,05 (€ 8.603,26 + € 270,26 + € 966,53) worden meegenomen voor de berekening van het dagloon.
Het aantal dagloondagen in deze periode is 101. Het dagloon bedraagt derhalve € 9.840,05 : 101 = € 97,43. Dit dagloon moet vervolgens nog geïndexeerd worden naar de ingangsdatum van de uitkeringen. De gemachtigde van verweerder heeft ter zitting aangegeven dat de volgende indexcijfers van toepassing zijn:
1 januari 2008: 1,37%
1 juli 2008: 1,62%
1 januari 2009: 1,81%
1 juli 2009: 1,26%
1 januari 2010: 0,64%
Voor de ZW-uitkering moet het dagloon geïndexeerd worden tot 1 juli 2008. Dit betekent dat het ZW-dagloon per die datum € 100,36 bedraagt.
Voor de WIA-uitkering moet het dagloon geïndexeerd worden tot 19 januari 2010. Gelet op de hiervoor aangegeven indexcijfers bedraagt het dagloon dan € 104,13.
Nu deze daglonen hoger zijn dan waar verweerder bij de bestreden besluiten van uit is gegaan, kunnen de rechtsgevolgen van die besluiten niet in stand blijven.
2.6 Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, dienen de beroepen gegrond verklaard te worden. Om de procedure niet langer te laten duren dan noodzakelijk is, zal de rechtbank zelf in de zaak voorzien door beide daglonen vast te stellen op de berekende bedragen.
2.7 Nu het beroep gegrond wordt verklaard, dient het griffierecht aan eiseres te worden vergoed.
Tevens zal de rechtbank verweerder veroordelen in de proceskosten van eiseres in beroep, die op basis van het Besluit proceskosten bestuursrecht worden vastgesteld op het hieronder opgenomen bedrag, waarbij 2 punten zijn toegekend voor de beroepschriften en 1 punt voor de zitting. Aangezien eiseres met een toevoeging procedeert moeten die kosten worden betaald aan de griffier, waarvoor een acceptgiro zal worden toegezonden.
Daarnaast dient verweerder ook de proceskosten van eiseres in de bezwaarprocedures te vergoeden. De rechtbank heeft die kosten berekend op € 1758,-- (2 bezwaarschriften en 2 hoorzittingen: 4 x € 437,- voor rechtsbijstand en € 10,-- reiskosten van eiseres op basis van openbaar vervoer 2e klasse).
verklaart beide beroepen gegrond en vernietigt beide bestreden besluiten;
herroept de primaire besluiten I en II voor zover deze zien op de vaststelling van het dagloon;
stelt het ZW-dagloon met ingang van 1 juli 2008 vast op € 100,36;
stelt het WIA-dagloon met ingang van 19 januari 2010 vast op € 104,13;
bepaalt dat deze uitspraak in zoverre in de plaats treedt van de bestreden besluiten;
gelast dat verweerder aan eiseres het door haar betaalde griffierecht in beide zaken van in totaal € 82,- vergoedt;
veroordeelt verweerder in de proceskosten in bezwaar van eiseres tot een bedrag van € 1.758,-;
veroordeelt verweerder in de proceskosten in beroep van eiseres tot een bedrag van € 1.311,-, te betalen aan de griffier.
Aldus gedaan door mr. M. Breeman, rechter, en door deze en mr. A.J.M. van Hees, griffier, ondertekend.
Uitgesproken in het openbaar op 7 februari 2011
Tegen deze uitspraak kunnen partijen en andere belanghebbenden hoger beroep instellen bij de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht.
De termijn daarvoor bedraagt zes weken en vangt aan op de dag na verzending van deze uitspraak.