ECLI:NL:RBBRE:2011:BP5168

Rechtbank Breda

Datum uitspraak
22 februari 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
800001-11 [P]
Instantie
Rechtbank Breda
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • M. Alferink
  • A. Volkers
  • J. van Bergen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot doodslag met een vuurwapen tijdens een spel met vrienden

Op 1 januari 2011 vond er een incident plaats in Breda waarbij verdachte, onder invloed van alcohol en cocaïne, zijn beste vriend [slachtoffer] met een revolver door het hoofd schoot. Dit gebeurde tijdens een spel waarbij met het vuurwapen werd gespeeld. Verdachte had de revolver enige tijd eerder aangeschaft en was zich niet bewust van de geladen toestand van het wapen. De rechtbank oordeelde dat er sprake was van voorwaardelijk opzet, omdat verdachte zich blootstelde aan de aanmerkelijke kans dat hij zijn vriend zou doden. De rechtbank achtte poging tot doodslag bewezen en veroordeelde verdachte tot een werkstraf van 240 uur en een voorwaardelijke gevangenisstraf van een jaar met een proeftijd van drie jaar. De rechtbank hield rekening met de ernst van de feiten, de spijtbetuigingen van verdachte en zijn blanco strafblad. Verdachte werd ook verplicht om zich te houden aan de aanwijzingen van de reclassering. De rechtbank sprak verdachte vrij van andere tenlastegelegde feiten, maar achtte de bewezenverklaring van de poging tot doodslag en het voorhanden hebben van een vuurwapen wettig en overtuigend bewezen.

Uitspraak

RECHTBANK BREDA
Sector strafrecht
parketnummer: 800001-11 [P]
vonnis van de meervoudige kamer d.d. 22 februari 2011
in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren op [datum en plaats]
wonende aan de [adres]
raadsman mr. Van Stratum, advocaat te Den Haag
1 Onderzoek van de zaak
De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 8 februari 2011, waarbij de officier van justitie, mr. De Brouwer, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.
2 De tenlastelegging
De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht. De tenlastelegging is gewijzigd overeenkomstig artikel 313 van het Wetboek van Strafvordering.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
Feit 1
- heeft geprobeerd [slachtoffer] te doden, door hem door het hoofd te schieten;
Feit 2
- een revolver en munitie voorhanden heeft gehad.
3 De voorvragen
De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.
4 De beoordeling van het bewijs
4.1 Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich aan beide feiten schuldig heeft gemaakt en baseert zich daarbij op de aangifte, de getuigen-verklaringen, het proces-verbaal van het Regionaal Bureau Wapens en Munitie en de verklaring van verdachte bij de politie.
4.2 Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring kan komen van feit 1 en wijst er daarbij op dat het slachtoffer de beste vriend van verdachte was. Verdachte heeft niet het voornemen gehad om zijn beste vriend van het leven te beroven. Men was met het vuurwapen aan het spelen. Verdachte heeft het vuurwapen ook op zijn eigen hoofd gericht. Hij had dat nooit gedaan als hij beseft had dat er nog een kogel in het wapen zat. Hij heeft niet beseft dat het wapen geladen was toen hij dit op het hoofd van zijn vriend zette. Verder kan niet feitelijk worden vastgesteld dat verdachte bewust de trekker heeft overgehaald toen hij het wapen tegen het hoofd van zijn vriend zette. Het wapen is op dit punt onvoldoende onderzocht door de politie. Het valt niet uit te sluiten dat de trekker spontaan is afgegaan. Er is dan ook onvoldoende bewijs voor het tenlastgelegde opzet. De verdediging meent dat er hooguit (voorwaardelijk) opzet op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel bewezen zou kunnen worden, aangezien verdachte niet op vitale lichaamsdelen heeft gericht. Een in- en uitschotwond in de kaak is over het algemeen niet levensbedreigend. De kans op een dodelijke verwonding kan derhalve niet als aanmerkelijk worden beschouwd. Tenslotte geldt dat verdachte, mocht de aanmerkelijke kans aanwezig zijn geweest, hij daarmee nog niet de aanmerkelijke kans op de dood van het slachtoffer heeft aanvaard. Het schieten door de kaak is naar de uiterlijke verschijningsvorm niet zodanig gericht op het doden van een persoon dat hij daarmee de kans dat de dood zou intreden heeft aanvaard. Verdachte dient te worden vrijgesproken van feit 1. Ten aanzien van feit 2 refereert de raadsman zich aan het oordeel van de rechtbank.
4.3 Het oordeel van de rechtbank
Feit 1
Op nieuwjaarsochtend 1 januari 2011, waren [slachtoffer] en zijn vrienden [vriend van verdachte], [een vriendin van verdachte] en [vriend 2 van verdachte] bij verdachte [verdachte] aanwezig. Er werd veel alcohol gedronken en een aantal van de aanwezigen, onder meer het slachtoffer en verdachte, heeft cocaïne gesnoven. Verdachte had ongeveer driekwart jaar daarvoor een revolver aangeschaft. In de loop van de ochtend is men met het wapen gaan spelen. Er zijn buiten in de tuin een aantal schoten gelost en vervolgens is men weer naar binnen gegaan. Daar is het ‘spel’ verder gegaan. [slachtoffer] zat naast verdachte op de bank. Op enig moment heeft verdachte het vuurwapen tegen het hoofd van [slachtoffer] gezet en de trekker overgehaald. Er ging een schot af, waardoor [slachtoffer] werd geraakt. De kogel is er, naar de rechtbank ter zitting heeft kunnen zien , hoog in de linkerwang schuin onder het oog ingegaan en lager via de rechterwang weer naar buiten gegaan. [slachtoffer] heeft als gevolg hiervan een oogkasreconstructie moeten ondergaan en heeft een beschadiging opgelopen aan zijn oogzenuw.
Verdachte heeft ter zitting verklaard dat hij zich kan herinneren dat hij de kogel uit de revolver heeft gehaald en tussen zijn benen op de bank heeft gelegd. Hij was in de veronderstelling dat er geen munitie in het wapen zat op het moment dat hij het wapen bij zijn vriend tegen het hoofd zette. Verdachte heeft echter eerder bij de politie anders verklaard, namelijk dat er die nacht steeds 1 kogel in de kamer van de revolver zat. Hij zou er steeds voor gezorgd hebben dat die kogel nooit bij de slagpin zou komen . De rechtbank houdt verdachte aan de verklaring zoals hij die heeft afgelegd bij de politie. Deze verklaring is kort na het incident afgelegd en vindt bovendien steun in de verklaring van getuige [getuige 1] die heeft verklaard dat verdachte elke keer nadat hij een schot had gelost de lege kamer terugdraaide, zodat er de volgende keer geen kogel uit zou komen . Nu verdachte ook bij de rechter-commissaris niet heeft verklaard dat hij de kogel uit de revolver zou hebben gehaald, acht de rechtbank zijn verklaring ter zitting op dit punt onaannemelijk.
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte geen opzet heeft gehad – ook niet in voorwaardelijke zin – op de dood van het slachtoffer, immers, hij had niet die bedoeling en voorts heeft verdachte niet precies gericht op vitale lichaamsdelen. De kans op een dodelijke verwonding kan volgens de raadsman niet als aanmerkelijk worden beschouwd en hij heeft de gevolgen daarvan ook niet aanvaard.
De rechtbank overweegt hierover het volgende.
Volgens vaste jurisprudentie is voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg – in dit geval de levensberoving – aanwezig indien verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat dat gevolg zal intreden. De beantwoording van de vraag of de gedraging de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg in het leven roept, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval, waarbij betekenis toekomt aan de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze is verricht. Van deze aanmerkelijke kans moet de verdachte wetenschap hebben gehad en hij moet die aanmerkelijke kans hebben aanvaard. Bij dat laatste verdient het opmerking dat bepaalde gedragingen naar hun uiterlijke verschijningsvorm zo zeer zijn gericht op een bepaald gevolg dat het – behoudens contra-indicaties – niet anders kan zijn dan dat de verdachte die aanmerkelijke kans op het desbetreffende gevolg heeft aanvaard.
Naar algemene ervaringsregels roept het plaatsen van een geladen vuurwapen op het hoofd en vervolgens de trekker overhalen door iemand die onder forse invloed van alcohol en cocaïne verkeert, de aanmerkelijke kans op dat het slachtoffer op een zodanige manier gewond kan raken dat hij hieraan komt te overlijden. Naar zijn uiterlijke verschijningsvorm is dit zo zeer gericht op de levensberoving van het slachtoffer dat het niet anders kan zijn dan dat verdachte de aanmerkelijke kans op het doden van zijn vriend ook heeft aanvaard. Het betoog van de raadsman dat verdachte niet precies heeft gericht op vitale lichaamsdelen waardoor de kans op een dodelijke verwonding niet aanmerkelijk is en hij deze gevolgen niet heeft aanvaard, wordt verworpen.
Gelet op het vorenoverwogene heeft verdachte willens en wetens de kans aanvaard dat hij het slachtoffer van het leven zou beroven. Dat dit gevolg niet is ingetreden is uitsluitend te danken aan omstandigheden buiten de wil van verdachte.
Het verweer van de raadsman dat de revolver niet nader is onderzocht door de politie, waardoor niet uitgesloten zou zijn dat de revolver spontaan is afgegaan, wordt door de rechtbank verworpen. Verdachte heeft immers zelf verklaard dat hij de trekker heeft overgehaald.
De rechtbank acht feit 1 wettig en overtuigend bewezen.
Feit 2
De rechtbank acht feit 2 wettig en overtuigend bewezen gelet op:
- de bekennende verklaring van verdachte afgelegd bij de politie;
- het proces-verbaal van het Regionaal Bureau Wapens en Munitie .
4.4 De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
1.
op 01 januari 2011 te Breda ter uitvoering van het door verdachte
voorgenomen misdrijf om opzettelijk [slachtoffer] van het leven te beroven,
met dat opzet voornoemde [slachtoffer] met een revolver door het hoofd heeft geschoten, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2.
op 01 januari 2011 te Breda een wapen van categorie III, te weten een
revolver, en munitie van categorie III, voorhanden heeft gehad;
De in deze telastelegging gebruikte termen en uitdrukkingen worden, voorzover
daaraan in de Wet wapens en munitie betekenis is gegeven, geacht in dezelfde
betekenis te zijn gebezigd;
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
5 De strafbaarheid
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Dit levert de in de beslissing genoemde strafbare feiten op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.
6 De strafoplegging
6.1 De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert, rekening houdend met de huidige gezondheidssituatie van verdachte, aan verdachte op te leggen een werkstraf van 240 uur. Daarnaast vordert hij een voorwaardelijke gevangenisstraf van een jaar, met een proeftijd van 3 jaar en als bijzondere voorwaarde dat verdachte zich houdt aan de aanwijzingen van de reclassering, ook als dat inhoudt een verplichte behandeling.
6.2 Het standpunt van de verdediging
De verdediging stelt zich op het standpunt dat er slechts een veroordeling dient te volgen voor feit 2. Dit feit rechtvaardigt volgens de raadsman geen onvoorwaardelijke gevangenisstraf. De raadsman wijst erop dat verdachte enkele jaren geleden zelf slachtoffer is geweest van een ongeluk. De handicap die hij daaraan heeft overhouden en de psychiatrische behandeling die hij op eigen initiatief ondergaat, maken het te zwaar om een werkstraf uit te voeren. Daar komt bij dat verdachte nog jong is, binnenkort examen doet en wil gaan studeren. Gelet op de persoonlijke omstandigheden en het blanco strafblad van verdachte kan volgens de raadsman worden volstaan met een voorwaardelijke straf.
6.3 Het oordeel van de rechtbank
In de ochtend van 1 januari 2011 heeft verdachte zijn beste vriend [slachtoffer] met een revolver door het hoofd geschoten. Deze revolver had verdachte enige tijd ervoor aangeschaft. [slachtoffer] heeft als gevolg hiervan een oogkasreconstructie moeten ondergaan, tevens heeft hij een beschadiging opgelopen aan zijn oogzenuw. Hij was aanwezig op de zitting van 8 februari 2011 en heeft hier toegelicht dat het inmiddels weer goed met hem gaat. Hij heeft geen blijvend letsel aan het ongeval overgehouden. Hij heeft tevens aangegeven dat verdachte zijn beste maat was, en dit ook nu nog is.
De rechtbank is van oordeel dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan heel ernstige feiten. Niet alleen heeft hij een revolver gekocht en geruime tijd in zijn bezit gehad, ook heeft hij ervoor gekozen hiermee in gezelschap levensgevaarlijke handelingen te verrichten. Alle betrokkenen mogen van geluk spreken dat het op deze wijze is afgelopen. De afloop had ook heel anders kunnen zijn.
Uit de houding van verdachte is gebleken dat hij doordrongen is van de ernst van de feiten. Hij heeft meermalen zijn spijt betuigd en heeft hierbij ook oog gehad voor de zorgen bij de familie van het slachtoffer en bij de omwonenden. De rechtbank zal dit meewegen in de bepaling van de strafmaat. Ook houdt de rechtbank rekening met het blanco strafblad van verdachte.
Verdachte heeft toegelicht dat hij zich vrijwillig onder behandeling heeft gesteld van een psychiater. De rechtbank vindt dit positief, maar zij vindt de feiten dermate ernstig dat zij verdachte in een verplicht kader wil laten begeleiden.
Alles afwegend komt de rechtbank tot het oordeel dat de door de officier van justitie gevorderde straf voldoende recht doet aan de ernst van de feiten en de persoon van verdachte. De ernst van de feiten laat volgens de rechtbank niet toe dat wordt volstaan met een voorwaardelijke straf zoals door de raadsman wordt bepleit.
7 De wettelijke voorschriften
De beslissing berust op de artikelen 9, 10, 14a, 14b, 14c, 14d, 22c, 22d, 45, 57, 91 en 287 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 26, 55, 56 en 60 van de Wet wapens en munitie zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.
8 De beslissing
De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het ten laste gelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezen verklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
feit 1: Poging tot doodslag;
feit 2: Handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie, terwijl het feit is begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot een werkstraf van 240 uren;
- beveelt dat indien verdachte de werkstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis zal worden toegepast van 120 dagen;
- bepaalt dat de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de uitvoering van de werkstraf naar rato van twee uur per dag;
- veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van 1 jaar voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaar;
- bepaalt dat de voorwaardelijke straf niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast:
* omdat verdachte zich voor het einde van de proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit;
* omdat verdachte tijdens de proeftijd de bijzondere voorwaarde niet heeft nageleefd;
- stelt als bijzondere voorwaarden:
* dat verdachte zich tijdens de proeftijd moet gedragen naar de voorschriften en aanwijzingen die worden gegeven door of namens de reclassering, ook als dat inhoudt een verplichte behandeling bij een andere instelling;
* dat verdachte zich binnen drie dagen na het onherroepelijk worden van dit vonnis zal melden bij deze reclasseringsinstelling;
- draagt deze reclasseringsinstelling op om aan verdachte hulp en steun te verlenen bij de naleving van deze voorwaarde;
- heft het geschorste bevel voorlopige hechtenis op.
Dit vonnis is gewezen door mr. Alferink, voorzitter, mr. Volkers en mr. Van Bergen, rechters, in tegenwoordigheid van Van Beijsterveldt, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 22 februari 2011.
Mr. Volkers is niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.
BIJLAGE I: De tenlastelegging
1.
hij op 01 januari 2011 te Breda ter uitvoering van het door verdachte
voorgenomen misdrijf om opzettelijk [slachtoffer] van het leven te beroven,
met dat opzet voornoemde [slachtoffer] met een revolver door het hoofd heeft geschoten, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
art 287 Wetboek van Strafrecht
art 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht
2.
hij op 01 januari 2011 te Breda een wapen van categorie III, te weten een
revolver, en/of munitie van categorie III, voorhanden heeft gehad;
De in deze telastelegging gebruikte termen en uitdrukkingen worden, voorzover
daaraan in de Wet wapens en munitie betekenis is gegeven, geacht in dezelfde
betekenis te zijn gebezigd;
art 26 lid 1 Wet wapens en munitie