ECLI:NL:RBBRE:2011:BP6673
Rechtbank Breda
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- M. Poerink
- Rechtspraak.nl
Borgtocht en toestemmingsvereiste echtgenoot; bewijslastverdeling; bewijswaarde onderhandse akte
In deze zaak vorderde ING Bank NV hoofdelijke veroordeling van de gedaagden tot betaling van een bedrag van Euro 36.258,08, vermeerderd met wettelijke rente en buitengerechtelijke kosten. De gedaagden, beiden bestuurders van een vennootschap die een kredietovereenkomst met de bank hadden gesloten, waren borg voor de vennootschap. De rechtbank diende te beoordelen of de echtgenote van gedaagde 1 toestemming had gegeven voor de borgtocht, wat door gedaagde 1 werd betwist. De ING Bank NV stelde dat de echtgenote wel degelijk had getekend en dat haar toestemming niet nodig was, omdat de borgstelling in de uitoefening van het beroep van gedaagde 1 was geschied. De rechtbank oordeelde dat de ING Bank NV bewijs moest leveren van de toestemming van de echtgenote, aangezien gedaagde 1 dit had ontkend. De rechtbank stelde een getuigenverhoor voor om de kwestie van de toestemming te verhelderen. Het vonnis werd uitgesproken op 2 maart 2011, waarbij de rechtbank alle verdere beslissingen aanhield in afwachting van de bewijslevering.