ECLI:NL:RBBRE:2011:BP7557
Rechtbank Breda
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- M. Prenger-De Kwant
- Rechtspraak.nl
Tussentijdse beëindiging van de schuldsanering wegens niet-nakoming van verplichtingen
In deze zaak heeft de Rechtbank Breda op 7 januari 2011 uitspraak gedaan over de tussentijdse beëindiging van de schuldsaneringsregeling van de schuldenaar, die onder insolventienummer 10/139 R valt. De rechtbank heeft vastgesteld dat de schuldenaar zijn verplichtingen uit de schuldsaneringsregeling niet is nagekomen. Dit blijkt uit het feit dat hij niet heeft voldaan aan de inlichtingen- en sollicitatieverplichting, en dat er een boedelachterstand en nieuwe schulden zijn ontstaan tot een hoog bedrag. De rechtbank oordeelt dat de verklaring van de schuldenaar, dat hij door een strafzaak niet in staat was om aan zijn verplichtingen te voldoen, niet afdoet aan de verwijtbaarheid van zijn tekortkomingen. De schuldenaar was zich bewust van de strafzaak en de mogelijke gevolgen daarvan ten tijde van zijn verzoek tot toelating tot de schuldsaneringsregeling.
De rechtbank heeft ook overwogen dat de schuldenaar door het negeren van het advies van de bewindvoerder en het ondertekenen van een vaststellingsovereenkomst met de gemeente zijn crediteuren heeft benadeeld. De rechtbank concludeert dat er geen recht op een beëindigingsvergoeding bestaat, omdat er geen arbeidsovereenkomst was. De rechtbank heeft de toepassing van de schuldsaneringsregeling beëindigd op grond van artikel 350 lid 3 sub c, d en e van de Faillissementswet. De rechtbank benoemt mr. Pellikaan tot rechter-commissaris en A.B. Vos tot curator in het faillissement van de schuldenaar.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de schuldenaar niet naar behoren aan zijn verplichtingen heeft voldaan, bovenmatige schulden heeft laten ontstaan en heeft geprobeerd zijn schuldeisers te benadelen. De rechtbank heeft het salaris van de bewindvoerder vastgesteld op Euro 413,-- en de verschotten op Euro 50,--, welke bedragen ten laste van de schuldenaar komen. Dit vonnis is gewezen door mr. Prenger-De Kwant en is uitgesproken ter openbare terechtzitting.