ECLI:NL:RBBRE:2011:BQ0040

Rechtbank Breda

Datum uitspraak
30 maart 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
: 10 / 2903 KINDER en 10 / 3313 KINDER
Instantie
Rechtbank Breda
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening kinderopvangtoeslag na uitschrijving gastouderbureau uit gemeentelijk register

In deze zaak heeft de Rechtbank Breda geoordeeld over de herziening van de kinderopvangtoeslag van eiser, die zijn gastouderbureau had verhuisd van Gorinchem naar Hoogeveen. De herziening vond plaats omdat het gastouderbureau Dar el Hanan op 20 oktober 2008 uit het gemeentelijk register in Gorinchem was geschrapt. De rechtbank stelde vast dat de registratie in Hoogeveen niet als voortzetting van hetzelfde bureau kon worden beschouwd, aangezien de GGD dit als een nieuw bedrijf had aangemerkt. Eiser had de wijziging van het gastouderbureau niet gemeld aan de Belastingdienst/Toeslagen, wat een voorwaarde was voor het behoud van de kinderopvangtoeslag. De rechtbank oordeelde dat de impliciete verwijzing in het bezwaarschrift naar het nieuwe gastouderbureau niet voldeed aan de vereisten voor een melding. Hierdoor was verweerder bevoegd om het voorschot kinderopvangtoeslag te herzien. De rechtbank oordeelde dat eiser niet door het gastouderbureau was geïnformeerd over de verhuizing, maar dat dit niet aan verweerder kon worden tegengeworpen. De rechtbank vernietigde de besluiten van verweerder wegens schending van de hoorplicht, maar bepaalde dat de rechtsgevolgen van de vernietigde besluiten in stand blijven. Eiser kreeg het griffierecht vergoed en verweerder werd veroordeeld in de proceskosten van eiser.

Uitspraak

RECHTBANK BREDA
Sector bestuursrecht, team bestuursrecht
procedurenummers: 10 / 2903 KINDER en 10 / 3313 KINDER
uitspraak van de enkelvoudige kamer
in de zaak van
[ naam persoon ]
wonende te [ naam woonplaats ], eiser,
gemachtigde mr. T.E. van der Bent,
en
Belastingdienst/Toeslagen (kantoor Utrecht),
verweerder.
1. Procesverloop
Eiser heeft beroep ingesteld tegen het besluit van verweerder van 22 juni 2010 (bestreden besluit I) en het besluit van verweerder van 7 juli 2010 (bestreden besluit II) inzake de herziening van het voorschot kinderopvangtoeslag voor 2008. Het eerste beroep is geregistreerd onder procedurenummer 10/2903 en het tweede onder procedurenummer 10/3313.
De beroepen zijn gevoegd behandeld ter zitting van 17 februari 2011, waarbij aanwezig waren eiser en zijn gemachtigde en namens verweerder J. Chattou en G. Kortenbach.
2. Beoordeling
2.1 Op grond van de gedingstukken en de behandeling ter zitting gaat de rechtbank uit van de volgende feiten en omstandigheden.
Bij besluit van 20 juni 2009 (primair besluit) heeft verweerder het voorschot kinderopvangtoeslag voor het jaar 2008 herzien en vastgesteld op nihil.
Eiser heeft op 17 juli 2009 bezwaar gemaakt tegen het primaire besluit.
Bij bestreden besluit I heeft verweerder de bezwaren van eiser gedeeltelijk gegrond verklaard. Eiser voldoet voor het toeslagjaar 2008 alsnog gedeeltelijk aan alle volwaarden nu hij betalingsbewijzen en inkomensgegevens heeft overgelegd, die akkoord zijn bevonden. Het bezwaar is ongegrond verklaard voor zover dit ziet op de voorwaarde dat de kinderopvang dient te verlopen via een bij de gemeente geregistreerd gastouderbureau. Het gastouderbureau Dar el Hanan is sinds 10 oktober 2008 niet meer opgenomen in het register van de gemeente Gorinchem. Dit betekent dat eiser vanaf deze datum geen recht meer heeft op kinderopvangtoeslag voor opvang via dit gastouderbureau, aldus verweerder.
Bij bestreden besluit II heeft verweerder het voorschot kinderopvangtoeslag voor 2008 herzien tot een bedrag van € 13.396,-. Daarbij is over de periode januari tot en met september 2008 een maandbedrag toegekend van € 1.388,86 en voor de maand oktober 2008 € 896,04.
2.2 Eiser heeft in beroep, samengevat, aangevoerd dat de bestreden besluiten onbevoegd zijn genomen omdat niet blijkt dat er sprake is van mandaatverlening. Verweerder heeft naar de mening van eiser ten onrechte nagelaten hem te horen, hetgeen in strijd is met het zorgvuldigheidsbeginsel. Eiser stelt zich op het standpunt dat de kinderopvangtoeslag aan te merken is als een subsidie in de zin van titel 4.2 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en dat niet voldaan is aan de toepasselijke bepalingen. Eiser wijst er verder op dat de registratie van het gastouderbureau Dar el Hanan in Gorinchem, waarvan eiser gebruik maakt, eerst per 20 oktober 2008 en niet per 10 oktober 2008, zoals verweerder in het besluit van 22 juni 2010 heeft gesteld, beëindigd is. Dit heeft gevolgen voor zijn recht op kinderopvangtoeslag voor die maand omdat verweerder van een onjuiste datum voor de beëindiging van de toeslag is uitgegaan. Tevens merkt eiser op dat het gastouderbureau Dar el Hanan per 1 augustus 2008 verhuisd is naar Hoogeveen en dat de registratie van dit gastouderbureau is voortgezet door de registratie in Hoogeveen. Eiser maakt dan ook nog steeds gebruik van een geregistreerd gastouderbureau.
2.3 Verweerder heeft in zijn verweerschrift zijn standpunt gehandhaafd en aangevuld.
Verweerder stelt dat het college van de gemeente Gorinchem de registratie van het gastouderbureau Dar el Hanan op 20 oktober 2008 heeft doorgehaald. Eiser heeft vanaf die datum geen recht meer op kinderopvangtoeslag, omdat niet langer is voldaan aan het vereiste dat de opvang plaats moet vinden door tussenkomst van een geregistreerd gastouderbureau. Eiser stelt dat hij met het gastouderbureau Dar El Hanan is meeverhuisd naar Hoogeveen. Naar de mening van verweerder is sprake van het starten van een nieuw gastouderbureau. Immers, uit het inspectierapport van de toezichthouder GGD, dat verweerder gehouden is te volgen, blijkt dat deze van oordeel is dat het gastouderbureau Dar el Hanan in Hoogeveen een nieuw bedrijf betreft.
2.4 Ingevolge artikel 5, eerste lid, van de Wet kinderopvang (Wko) - zoals deze wet in 2008 luidde en voor zover hier van belang - heeft een ouder aanspraak op een kinderopvangtoeslag in de door hem of zijn partner te betalen kosten jegens het Rijk, indien het betreft gastouderopvang die plaatsvindt door tussenkomst van een geregistreerd gastouderbureau.
Artikel 46, eerste lid, van de Wko luidde, voor zover van belang, als volgt:
Het college van burgemeester en wethouders houdt een register bij van gemelde kindercentra en gastouderbureaus.
Artikel 61, eerste lid, van de Wko luidde, voor zover van belang, als volgt:
Het college van burgemeester en wethouders ziet toe op de naleving van de bij of krachtens hoofdstuk 3 gestelde regels, onderscheidenlijk de krachtens artikel 65 gegeven aanwijzingen en bevelen en de krachtens artikel 66, eerste lid, gegeven bevelen tot sluiting dan wel de krachtens artikel 66, tweede lid, uitgevaardigde verboden. Het college van burgemeester en wethouders wijst ambtenaren van de GGD aan als toezichthouder.
In artikel 16 van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (Awir) is de verlening van voorschotten door de Belastingdienst/Toeslagen geregeld. Op grond van het vierde lid van artikel 16 kan de Belastingdienst/Toeslagen het voorschot herzien.
In artikel 5, eerste lid in samenhang met het vijfde lid, van de Uitvoeringsregeling Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (Uitvoeringsregeling Awir) is - kort gezegd - bepaald dat indien een voorschot is verleend en zich een wijziging voordoet van het geregistreerde gastouderbureau, de belanghebbende binnen vier weken schriftelijk dan wel elektronisch daarvan mededeling moet doen aan de Belastingdienst/Toeslagen
2.5 Eiser heeft de beroepsgrond ter zake van het onbevoegd genomen bestreden besluit vanwege het ontbreken van mandaat ter zitting ingetrokken, evenals de beroepsgronden inzake de toepasselijkheid van titel 4.2, subsidies, van de Awb, zodat deze geen bespreking meer behoeven.
2.6 De rechtbank constateert dat verweerder bij bestreden besluit I het bezwaar gegrond verklaard heeft voor zover dit ziet op het recht op kinderopvangtoeslag over de periode van 1 januari 2008 tot 10 oktober 2008, zonder daarbij een nieuw besluit in de plaats te stellen van het primaire herzieningsbesluit. Bij bestreden besluit II heeft verweerder het voorschot kinderopvangtoeslag voor 2008 herzien tot een bedrag van € 13.396,-. De rechtbank ziet zich gesteld voor de vraag of verweerder door twee besluiten op bezwaar te nemen heeft gehandeld in strijd met de Awb. De rechtbank overweegt hierover, onder verwijzing naar de uitspraak van de Afdeling bestuurs¬rechtspraak van de Raad van State van 19 januari 2011(LJN: BP1334), dat tussen de gedeeltelijke gegrondverklaring in bestreden besluit I en de daarop volgende herziening van de kinderopvangtoeslag bij bestreden besluit II een onverbrekelijke samenhang bestaat. Deze beide besluiten zijn, in overeenstemming met artikel 7:11 van de Awb, op te vatten als de samenstellende bestanddelen van het in heroverweging genomen besluit op het door eiser gemaakte bezwaar.
2.7 Met betrekking tot eisers stelling dat verweerder ten onrechte heeft nagelaten hem te horen, overweegt de rechtbank dat ingevolge artikel 7:2 van de Awb een bestuursorgaan, voordat het op het bezwaar beslist, een belanghebbende in de gelegenheid dient te stellen te worden gehoord. De bezwaarde dient altijd gehoord te worden, tenzij zich een van de in artikel 7:3 van de Awb genoemde uitzonderingen voordoet. De stelling in het verweerschrift dat eiser niet is gehoord omdat hij daar niet om heeft gevraagd, miskent dat de Awb deze voorwaarde niet kent. Ook is niet van belang of naar het oordeel van verweerder horen nodig was.
Van de hoorplicht kan ingevolge artikel 7:3 Awb onder meer worden afgezien, indien het bezwaar kennelijk gegrond of ongegrond is. Er is volgens vaste jurisprudentie sprake van een kennelijk (on)gegrond bezwaar wanneer uit het bezwaarschrift zelf reeds direct blijkt dat de bezwaren gegrond of ongegrond zijn en er redelijkerwijs geen twijfel mogelijk is over die conclusie.
Gelet op de inhoud van het bezwaarschrift kan naar het oordeel van de rechtbank echter niet worden gezegd dat in dit geval in redelijkheid geen twijfel mogelijk is over de (on)gegrond¬heid van het bezwaar. Het bezwaar van eiser kan dan ook niet worden aangemerkt als een kennelijk (on)gegrond bezwaar als bedoeld in artikel 7:3, aanhef en onder b, van de Awb.
Verweerder heeft dan ook ten onrechte nagelaten eiser te horen.
Het voorgaande betekent dat de bestreden besluiten wegens schending van artikel 7:2, eerste lid, van de Awb niet in stand kunnen blijven. De rechtbank zal dan ook de beroepen van eiser gegrond verklaren en deze besluiten vernietigen.
Eiser heeft naar het oordeel van de rechtbank zijn standpunt in beroep voldoende naar voren kunnen brengen. Gelet hierop en uit een oogpunt van finale geschilbeslechting zal de rechtbank de te vernietigen besluiten ook inhoudelijk beoordelen.
2.8 Aan de rechtbank ligt ter beantwoording de vraag voor of de herziening van het voorschot kinderopvangtoeslag over 2008 in rechte stand kan houden, waarbij verweerder zich op het standpunt stelt dat eiser geen recht heeft op kinderopvangtoeslag vanaf de uitschrijving van het gastouderbureau Dar el Hanan uit het register in Gorinchem.
2.8.1 Eiser heeft aangevoerd dat verweerder ten onrechte het recht op kinderopvangtoeslag per 10 oktober 2008 heeft beëindigd omdat per die datum het gastouderbureau Dar el Hanan te Gorinchem uit het register uitgeschreven zou zijn, terwijl die uitschrijving pas op 20 oktober 2008 plaatsvond. De rechtbank constateert dat volgens bestreden besluit I eiser over de periode van 10 oktober 2008 tot en met eind december 2008 niet meer in aanmerking komt voor kinderopvangtoeslag. Verweerder heeft echter in het verweerschrift gesteld, en dit ter zitting herhaald, dat de herziening van het voorschot is berekend vanaf 20 oktober 2008. De rechtbank stelt vast dat dit ook blijkt uit het in bestreden besluit II genoemde bedrag over oktober 2008. In zoverre is in bestreden besluit I dus sprake van een verschrijving en is bij de berekening van de herziening in bestreden besluit II wel uitgegaan van 20 oktober 2008. Naar het oordeel van de rechtbank heeft eiser daarom geen belang meer bij de beoordeling van deze beroepsgrond, zodat dit geen verdere bespreking behoeft.
2.8.2 Het belangrijkste geschilpunt is verweerders standpunt dat eiser geen recht heeft op kinderopvangtoeslag vanaf de uitschrijving van het gastouderbureau Dar el Hanan uit het register in Gorinchem, omdat eiser vanaf die datum geen gebruik heeft gemaakt van een geregistreerd gastouderbureau.
Eiser heeft aangevoerd dat het gastouderbureau Dar el Hanan met ingang van 1 augustus 2008 is verhuisd naar Hoogeveen en daar is geregistreerd, zodat de gastouderopvang ongewijzigd heeft plaatsgevonden door tussenkomst van hetzelfde, geregistreerde gastouderbureau.
De rechtbank volgt eiser echter niet in deze stelling. Uit artikel 61 van de Wko blijkt dat het toezicht op gastouderbureaus is neergelegd bij de GGD. Verweerder mag in beginsel op informatie van de GGD als toezichthouder afgaan, ook ten aanzien van de vraag of sprake is van een voortzetting van een bestaand gastouderbureau of van een nieuw gastouderbureau. Uit het rapport van de GGD in Hoogeveen van 25 juni 2009 blijkt dat gastouderbureau Dar el Hanan in Hoogeveen als nieuw bedrijf wordt aangemerkt en dat dit gastouderbureau moet aantonen dat het voldoet aan de eisen van de Wet kinderopvang. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder op grond van deze informatie de conclusie mogen trekken dat gastouderbureau Dar el Hanan in Hoogeveen een ander gastouderbureau is dan Dar el Hanan in Gorinchem.
Op grond van artikel 5 van de Uitvoeringsregeling Awir was eiser, om recht te houden op kinderopvangtoeslag, dan ook gehouden melding te doen aan verweerder van een wijziging van het gastouderbureau.
2.8.3 Vast staat dat eiser in 2008 een dergelijke melding niet heeft gedaan. In zijn bezwaarschrift heeft eiser gesteld dat zijn gastouderbureau wel was geregistreerd, onder verwijzing naar een mail van een medewerker van de gemeente Hoogeveen. De rechtbank ziet zich voor de vraag gesteld of dit kan worden aangemerkt als een dergelijke melding.
De rechtbank beantwoordt die vraag ontkennend. De impliciete verwijzing naar gastouderbureau Dar el Hanan uit Hoogeveen kan naar het oordeel van de rechtbank niet worden aangemerkt als een (expliciete) melding aan verweerder van wijziging van het gastouderbureau als bedoeld in artikel 5 van de Uitvoeringsregeling Awir.
Ten overvloede merkt de rechtbank nog op dat ter zitting door verweerder de bereidheid is uitgesproken om, indien alsnog een melding wordt gedaan, deze in behandeling te nemen.
Nu eiser de wijziging van gastouderbureau niet heeft gemeld, heeft verweerder naar het oordeel van de rechtbank terecht de conclusie getrokken dat vanaf 20 oktober 2008 niet is voldaan aan de in artikel 5, eerste lid, van de Wko gestelde voorwaarde dat de gastouderopvang plaatsvindt door tussenkomst van een geregistreerd gastouderbureau.
2.8.4 Op grond van artikel 16, vierde lid, van de Awir was verweerder dan ook bevoegd het voorschot kinderopvangtoeslag 2008 te herzien en vanaf 20 oktober 2008 op nihil te stellen. De rechtbank ziet in hetgeen eiser heeft aangevoerd geen reden waarom verweerder van die bevoegdheid geen gebruik had mogen maken.
Dat eiser stelt dat hij niet door het gastouderbureau op de hoogte gesteld is van de verhuizing, hij daardoor niet wist van de verhuizing en zo geen wijziging van gastouderbureau kon doorgeven, kan hem in deze procedure niet baten. Het is, gelet op artikel 5 van de Uitvoeringsregeling Awir, de verantwoordelijkheid van eiser hiervan mededeling te doen aan verweerder. Indien en voor zover eiser door het gastouderbureau onvolledig of onjuist is geïnformeerd, moet dat voor zijn risico blijven en kan dat niet aan verweerder worden tegengeworpen. Voor eventueel hierdoor ontstane schade kan hij het gastouderbureau aanspreken.
2.9 Nu uit hetgeen hiervoor is overwogen volgt dat de bestreden besluiten alleen wegens schending van de hoorplicht voor vernietiging in aanmerking komen, maar voor het overige de (inhoudelijke) rechterlijke toetsing kunnen doorstaan, zal de rechtbank bepalen dat de rechtsgevolgen van de vernietigde besluiten in stand blijven.
2.10 Nu de beroepen gegrond wordt verklaard, dient het griffierecht aan eiser te worden vergoed. Tevens zal de rechtbank verweerder veroordelen in de proceskosten van eiser, die op basis van het Besluit proceskosten bestuursrecht worden vastgesteld op het hieronder opgenomen bedrag, waarbij de twee beroepen vanwege de samenhang als een zaak zijn geteld.
3. Beslissing
De rechtbank:
verklaart de beroepen gegrond en vernietigt het bestreden besluit, maar bepaalt dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand blijven;
gelast dat verweerder aan eiser het door hem betaalde griffierecht van € 41,- vergoedt;
veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 874,-.
Aldus gedaan door mr. M. Breeman, rechter, en door deze en mr. M.Ch. Grazell, griffier, ondertekend.
De griffier, De rechter,
Uitgesproken in het openbaar op 30 maart 2011.
Tegen deze uitspraak kunnen partijen en andere belanghebbenden hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019, 2500 EA 's Gravenhage.
De termijn daarvoor bedraagt zes weken en vangt aan op de dag na verzending van deze uitspraak.
Afschrift verzonden op: