zaaknummer / rolnummer: 215310 / HA ZA 10-295
[eiser],
wonende te Breda,
eiser,
advocaat mr. C.J.E.A. van Gorp te Breda,
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
FLORESTECA BV,
gevestigd te Amsterdam,
gedaagde,
advocaat mr. H.G.A.M. Spoormans te Breda.
Partijen zullen hierna [eiser] en Floresteca genoemd worden.
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de akte herstel verzuim dagvaarding,
- het tussenvonnis van 7 juli 2011 met de daarin vermelde stukken,
- het proces-verbaal van comparitie van 13 oktober 2010,
- de akte verandering en vermeerdering van eis van de zijde van [eiser].
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.
2. Het geschil
2.1. [eiser] vordert, na verandering en vermeerdering van eis, bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad, – samengevat – primair veroordeling van Floresteca tot betaling van EUR 27.827,00, vermeerderd met rente en subsidiair veroordeling van Floresteca tot verschaffing van een bankgarantie dan wel een andere door de rechtbank vast te stellen zekerheid, op straffe van een dwangsom. Daarnaast vordert [eiser] veroordeling van Floresteca in de kosten van deze procedure.
2.2. Floresteca voert verweer.
2.3. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
3. De beoordeling
3.1. Tussen partijen staat als enerzijds gesteld en anderzijds niet of onvoldoende gemotiveerd weersproken en/of op grond van de onbestreden inhoud van overgelegde producties het volgende vast:
- Op 26 juni 2006 hebben partijen een overeenkomst gesloten met betrekking tot door Floresteca uit te geven Spaar Certificaten. [eiser] heeft tegen een inleg van EUR 27.966,00 (inclusief EUR 139,00 toetredingskosten) op 10 juli 2006 één Spaar Certificaat verkregen met een looptijd van acht jaren. Het rendement van deze investering bedraagt een samengesteld rentepercentage van 7,6% waardoor Floresteca op de expiratiedatum, 10 juli 2014, een bedrag van EUR 50.000,00 aan [eiser] dient uit te keren.
- Per email van 7 juni 2006 is namens Floresteca, voorafgaand aan het sluiten van de overeenkomst, het volgende aan [eiser] medegedeeld: “Als zekerheid geven wij u hectares met teakbomen in onderpand (via een stichting). Deze zekerheid is ruim voldoende voor de aflossing van onze verplichtingen. Het betreft bomen uit 2004 en niet nieuwe aanplant. Mocht een nieuwe aanplant mislukken vanwege droogte (dat is in 12 jaar nog nooit gebeurd), dan heeft dat geen invloed op uw zekerheid.”
- Na verschillende brieven over en weer, schrijft Floresteca in haar brief van 22 oktober 2009, voor zover relevant, het volgende: “De zekerheid ter zake van de obligatielening wordt gesteld op de vorderingsrechten betrekking hebbende op 2 hectare Terra Santa 2004 in plaats van 1,5 hectare.
- Per brief van 4 december 2009 wordt namens [eiser] medegedeeld dat hij niet akkoord gaat met een zekerheid van twee hectare Terra Santa 2004. Voorgesteld wordt het aantal hectares te verhogen naar drie. Daarnaast dient Floresteca verschillende toezeggingen te doen en verschillende documenten te verschaffen. Per brief van 13 januari 2010 wordt de termijn waarbinnen Floresteca op dit voorstel dient te reageren verlengd tot 25 januari 2010.
- Door Floresteca wordt in eerste instantie niet gereageerd op deze brieven. Nadat de onderhavige procedure door [eiser] bij dagvaarding van 8 februari 2010 is ingeleid, doet Floresteca per brief van 27 april 2010 het volgende voorstel: Ondanks het feit dat wij van mening zijn dat het eerdere aanbod voor onderpand in relatie tot uw investering afdoende is, willen wij, teneinde verdere kostbare procedures te vermijden, u gaarne alsnog aanbieden om het huidige onderpand met een oppervlakte van 1,5 ha Terra Santa uit te breiden naar 3 ha Terra Santa 2004. Daarbij zal een eerste pandrecht worden gevestigd op de economische eigendomsrechten van 3 hectare Terra Santa 2004 hetgeen door Stichting Administratie en Trustkantoor Tectona schriftelijk zal worden bevestigd voorafgaand aan het verlijden van de notariële verpandingakte.
- Bij brief van 4 mei 2010 is het voorstel van Floresteca door [eiser] afgewezen.
3.2. [eiser] stelt dat uit de door hem overgelegde correspondentie van partijen blijkt dat uitvoerig werd geprobeerd tot overeenstemming te komen ter zake de door Floresteca te stellen zekerheid. Nu Floresteca ondanks een termijnstelling tot 25 januari 2010 niet heeft gereageerd, is [eiser] van mening dat Floresteca heeft geweigerd een zekerheid te stellen die ruim voldoende is voor de aflossing van haar verplichtingen terwijl dit wel door haar was toegezegd. Volgens [eiser] is zijn vordering als gevolg hiervan, op grond van artikel 6:40 sub b BW, opeisbaar geworden zodat hij nu primair betaling vordert van het bedrag van zijn inleg, vermeerderd met 7,6% rente per jaar vanaf 10 juli 2006 tot de dag der voldoening.
3.3. Floresteca voert verweer stellende dat [eiser] nooit een geldige aanspraak op een zekerheid heeft verkregen. Op de op 26 juni 2006 gesloten overeenkomst zijn de voorwaarden uit het Informatie Memorandum van toepassing. Uit deze voorwaarden blijkt niet dat [eiser] gerechtigd zou zijn tot enige vorm van zekerheid. Voor zover [eiser] echter ooit aanspraak kon maken op een zekerheid, is Floresteca van mening dat deze aanspraak nu niet meer bestaat omdat sprake is van rechtsverwerking. [eiser] komt immers pas ruim 3,5 jaar na de totstandkoming van de overeenkomst terug op het punt van de zekerheid. Indien [eiser] wel een beroep op een zekerheid toekomt, is volgens Floresteca een oppervlakte van 1,5 hectare blijkens de e-mail van 7 juni 2006 voldoende. Van een bankgarantie is nooit sprake geweest, zodat [eiser] hierop ook geen recht heeft. Daarnaast past een bankgarantie niet bij de gekozen wijze van investeren waarbij sprake is van een relatief hoog rendement in combinatie met een relatief hoog risico.
Tot slot voert Floresteca aan dat geen grondslag bestaat voor beëindiging van de overeenkomst. Indien er wel een grondslag zou bestaan, is Floresteca van mening dat een beroep daarop in de gegeven omstandigheden niet gerechtvaardigd is c.q. in strijd is met de redelijkheid en billijkheid. Floresteca geeft aan dat zij zich steeds meer heeft ingespannen om alsnog overeenstemming te bereiken maar dat [eiser] steeds verdergaande eisen ging stellen. Dit geldt met name voor de benodigde mate van uitwinbaarheid. Hierover wordt niet gesproken in de e-mail van 7 juni 2006, noch is hierover namens Floresteca enige toezegging gedaan in besprekingen of telefoongesprekken. De door haar aangeboden zekerheid acht Floresteca dan ook ruim voldoende zodat de vorderingen van [eiser] ook om deze reden dienen te worden afgewezen. Ter comparitie heeft Floresteca hier nog aan toegevoegd dat volgens haar sprake is van schuldeisersverzuim nu zij voldoende zekerheid heeft aangeboden maar deze zekerheid door [eiser] niet is aanvaard.
3.4. Centraal staat de op 26 juni 2006 tussen partijen gesloten overeenkomst op grond waarvan [eiser] een Spaar Certificaat heeft verworven tegen betaling van een bedrag van EUR 27.966,00 (inclusief EUR 139,00 toetredingskosten). Na verloop van acht jaren, dat wil zeggen op 10 juli 2014, dient Floresteca op grond van deze overeenkomst een bedrag van EUR 50.000,00 aan [eiser] te voldoen.
3.5. De rechtbank constateert dat partijen van mening verschillen met betrekking tot de inhoud van deze overeenkomst. Meer in het bijzonder is in geschil of een te stellen zekerheid hiervan onderdeel uitmaakt en welke eisen aan een dergelijke zekerheid gesteld mogen worden.
3.6. Naar de rechtbank begrijpt vordert [eiser] primair nakoming van de onderhavige overeenkomst. [eiser] vordert immers (vervroegd) betaling van zijn inleg vermeerderd met de contractuele rente vanaf 10 juli 2006 tot aan de dag der voldoening. Subsidiair vordert [eiser] veroordeling van Floresteca tot het verstrekken van een bankgarantie dan wel een andere, door de rechtbank vast te stellen, zekerheid, op straffe van een dwangsom.
3.7. De rechtbank is, gelet op hetgeen zij hiervoor in 3.4. heeft overwogen, anders dan Floresteca, van oordeel dat sprake is van een overeenkomst waarbij een tijd is bepaald voor de nakoming. Immers, Floresteca dient het bedrag van EUR 50.000,00 pas op 10 juli 2014 aan [eiser] te voldoen. De rechtbank overweegt dat de rechtsgevolgen van een dergelijke opschortende tijdsbepaling verschillen al naar gelang haar strekking. De wet hanteert blijkens artikel 6:39 lid 1 BW als uitgangspunt dat de tijdsbepaling, tenzij anders mocht blijken, is gesteld ten voordele van de schuldenaar, zodat nakoming voor de vervaldag in beginsel niet kan worden geweigerd maar ook niet kan worden gevorderd. Dit wordt slechts anders, indien zich één van de situaties uit artikel 6:40 BW voordoet. In die gevallen kan de schuldenaar de tijdsbepaling niet meer inroepen zodat het de schuldeiser vrij staat nakoming te vorderen ondanks het feit dat de opschortende termijn nog niet is verstreken.
3.8. [eiser] beroept zich op artikel 6:40 sub b BW. Voor een geslaagd beroep op deze bepaling is nodig dat de schuldenaar in gebreke blijft de door hem toegezegde zekerheid te verschaffen. Van belang is dus in dit verband of door Floresteca een zekerheid is toegezegd, wat de inhoud daarvan precies is en wanneer deze zekerheid verschaft had moeten worden.
3.9. In dat kader constateert de rechtbank dat Floresteca allereerst heeft gesteld dat uit het op de overeenkomst van toepassing zijnde Informatie Memorandum blijkt dat [eiser] geen recht heeft op een zekerheid. De rechtbank zal deze stelling van Floresteca passeren, nu Floresteca onder meer in haar brief van 19 februari 2009 heeft verklaard een zekerheid te zullen verstrekken omdat zij dat eerder, voorafgaand aan het sluiten van de overeenkomst, aan [eiser] had toegezegd. Hiermee is naar het oordeel van de rechtbank vast komen te staan dat een door Floresteca te verschaffen zekerheid onderdeel uitmaakt van de tussen partijen geldende overeenkomst.
3.10. Voorts heeft Floresteca aangevoerd dat indien een door Floresteca te verschaffen zekerheid onderdeel uitmaakt van de overeenkomst, sprake is van rechtsverwerking zodat [eiser] hier alsnog geen beroep meer op kan doen. De rechtbank overweegt ten aanzien van dit verweer als volgt. Bij de beoordeling van een beroep op rechtsverwerking dient vooropgesteld te worden dat rechtsverwerking haar grondslag vindt in de beperkende werking van de redelijkheid en billijkheid. Dat houdt in dat aan de strenge voorwaarde moet zijn voldaan dat het naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is dat een rechthebbende zich op zijn recht beroept. Het enkele stilzitten door de rechthebbende levert geen gegrond beroep op rechtsverwerking op. Er moet sprake zijn van uitzonderlijke omstandigheden, waarbij de rechter terughoudend dient om te gaan met het honoreren van een beroep op rechtsverwerking. Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat de stelling van Floresteca dat sprake is van rechtsverwerking omdat [eiser] pas na ruim 3,5 jaar terugkomt op de stellen zekerheid onvoldoende is voor een geslaagd beroep op rechtsverwerking. De rechtbank zal dit verweer van Floresteca dan ook verwerpen.
3.11. Nu vast is komen te staan dat een door Floresteca te verschaffen zekerheid onderdeel uitmaakt van de overeenkomst en Floresteca in dat verband geen beroep op rechtsverwerking toekomt, dient de inhoud van deze zekerheid te worden vastgesteld. Partijen verwijzen hiervoor beiden naar de e-mail van de heer Feitsma, de voormalig directeur van Floresteca, van 7 juni 2006, zodat de rechtbank deze e-mail als uitgangspunt zal hanteren. De tekst van deze e-mail luidt, voor zover relevant, als volgt:
“Als zekerheid geven wij u hectares met teakbomen in onderpand (via een stichting). Deze zekerheid is ruim voldoende voor de aflossing van onze verplichtingen. Het betreft bomen uit 2004 en niet nieuwe aanplant. Mocht een nieuwe aanplant mislukken vanwege droogte (dat is in 12 jaar nog nooit gebeurd), dan heeft dat geen invloed op uw zekerheid.”
3.12. Volgens [eiser] volgt uit bovenstaande e-mail dat de zekerheid makkelijk uitwinbaar moet zijn en daarnaast betrekking moet hebben op meerdere hectares teakbomen. Floresteca voert daarentegen aan dat hieruit blijkt dat een zekerheid op 1,5 hectare teakbomen voldoende is. Voorts heeft Floresteca in punt 13 van haar conclusie van antwoord alsmede ter comparitie aangevoerd dat partijen nooit hebben gesproken over de mate van uitwinbaarheid van de zekerheid, laat staan dat daarover overeenstemming is bereikt.
3.13. De rechtbank stelt vast dat partijen van mening verschillen over de inhoud van de door Floresteca te verschaffen zekerheid. De rechtbank constateert voorts dat op grond van bovenstaande e-mail slechts duidelijk is dat Floresteca een zekerheid dient te verschaffen op teakbomen uit 2004 en dat deze zekerheid ruim voldoende moet zijn voor de aflossingen van haar verplichtingen. Nadere afspraken over bijvoorbeeld het aantal hectare teakbomen waarop de zekerheid betrekking moet hebben en de mate waarin de zekerheid uitwinbaar dient te zijn, blijken hier, naar het oordeel van de rechtbank, niet uit. De rechtbank overweegt in dat verband dat partijen hierover nu juist in de aanloop naar de onderhavige procedure hebben onderhandeld, waarbij partijen niet tot overeenstemming zijn gekomen. Gelet op het feit dat partijen voorafgaand aan het sluiten van de overeenkomst hebben nagelaten de zekerheid nader te omschrijven zodat nu slechts vaststaat dat de zekerheid betrekking heeft op teakbomen uit 2004 en ruim voldoende moet zijn voor de aflossing van de verplichtingen van Floresteca, is de rechtbank van oordeel dat een door Floresteca te verschaffen zekerheid weliswaar onderdeel uitmaakt van de tussen partijen geldende overeenkomst maar dat ten aanzien van de inhoud van deze zekerheid sprake is van een leemte in de overeenkomst. Gezien deze leemte en met inachtneming van het gegeven dat partijen over dit onderwerp in onderhandeling waren, verwerpt de rechtbank de stelling van [eiser] dat Floresteca in gebreke is gebleven de door haar toegezegde zekerheid te verschaffen. De inhoud van de zekerheid was immers nog dermate onbepaald, dat van een gebrekkige nakoming door Floresteca op dit punt nog geen sprake kon zijn. [eiser] heeft geen feiten of omstandigheden aangevoerd die tot een ander oordeel nopen.
3.14. Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat [eiser] zijn stelling dat Floresteca in gebreke is gebleven de door haar toegezegde zekerheid te verschaffen, onvoldoende met feiten en omstandigheden heeft onderbouwd. Deze rechtbank zal deze stelling van [eiser] dan ook passeren, hetgeen tot gevolg heeft dat de vordering van [eiser] nog niet opeisbaar is geworden, zodat de rechtbank zijn primaire vordering tot nakoming zal afwijzen.
3.15. [eiser] vordert subsidiair veroordeling van Floresteca tot het verstrekken van een bankgarantie dan wel een andere, door de rechtbank vast te stellen, zekerheid. Floresteca voert verweer, stellende dat nooit gesproken is over het verschaffen van een bankgarantie zodat [eiser] daar nu geen recht op heeft. Daarnaast voert Floresteca aan dat een bankgarantie, niet past bij de gekozen wijze van investeren. De rechtbank constateert dat [eiser] deze beide stellingen van Floresteca onweersproken heeft gelaten. De rechtbank is dan ook van oordeel dat [eiser] zijn vordering, in het licht van het verweer van Floresteca, onvoldoende met feiten en omstandigheden heeft onderbouwd zodat de rechtbank de vordering tot het verschaffen van een bankgarantie zal afwijzen.
3.16. Ten aanzien van de meer subsidiaire vordering tot veroordeling van Floresteca tot het verstrekken van een door de rechtbank vast te stellen zekerheid, overweegt de rechtbank als volgt. Hiervoor in punt 3.13. heeft de rechtbank overwogen dat een door Floresteca te verschaffen zekerheid weliswaar onderdeel uitmaakt van de tussen partijen geldende overeenkomst, maar dat met betrekking tot de inhoud van deze zekerheid sprake is van een leemte in de overeenkomst. De rechtbank overweegt dat een dergelijke leemte in een overeenkomst blijkens artikel 6:248 lid 1 BW kan worden aangevuld. Artikel 6:248 lid 1 BW bepaalt immers dat een overeenkomst niet alleen de door partijen overeengekomen rechtsgevolgen heeft, maar ook die welke naar de aard van de overeenkomst uit de wet, de gewoonte of de eisen van redelijkheid en billijkheid voortvloeien. Als uitgangspunt bij de aanvulling van een overeenkomst op grond van de redelijkheid en billijkheid heeft te gelden dat het daarbij aankomt op de zin die partijen over en weer redelijkerwijs aan elkaars verklaringen en gedragingen mochten toekennen en op hetgeen zij te dien aanzien redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten. Daarbij kan mede van belang zijn tot welke maatschappelijke kringen partijen behoren en welke rechtskennis van zodanige partijen kan worden verwacht. Voorts spelen de overige omstandigheden van het geval hierbij een rol.
3.17. De rechtbank overweegt dat namens [eiser] per brief van 4 december 2009 is voorgesteld de zekerheid te verstrekken in de vorm van een pandrecht in eerste rang op de economische eigendomsrechten op drie hectare Terra Santa 2004. Aan dit voorstel verbindt [eiser] een aantal voorwaarden. Deze voorwaarden zien met name op de mate van uitwinbaarheid. Zoals hiervoor al eerder werd vermeld, heeft Floresteca niet binnen de door [eiser] gestelde termijn gereageerd. Echter, per brief van 27 april 2010 heeft Floresteca dit alsnog gedaan. In deze brief komt Floresteca in zoverre aan de eisen van [eiser] tegemoet, dat zij zich bereid verklaart een eerste pandrecht te vestigen op de economische eigendomsrechten van drie hectare Terra Santa 2004. Nu [eiser] in beginsel heeft aangegeven genoegen te kunnen nemen met een zekerheid die betrekking heeft op drie hectare teakbomen, terwijl ter comparitie duidelijk is geworden dat Floresteca nog steeds bereid is een dergelijke zekerheid te verschaffen, acht de rechtbank een zekerheid op drie hectare Terra Santa 2004 redelijk.
3.18. Voorts is de rechtbank van oordeel dat niet van Floresteca kan worden verwacht dat zij voldoet aan de overige eisen die [eiser] heeft gesteld in zijn voorstel van 4 december 2009. De rechtbank is van oordeel dat van [eiser], mede gelet op zijn juridische achtergrond, mocht worden verwacht dat hij voorafgaand aan het sluiten van de overeenkomst duidelijke afspraken zou hebben gemaakt over de mate van uitwinbaarheid van de te verstrekken zekerheid indien dit voor hem van groot belang zou zijn geweest. Voorts acht de rechtbank van belang dat [eiser] pas na 3,5 jaar terugkomt op de door Floresteca te verstrekken zekerheid alsmede dat een zekerheid waarbij verschillende eisen worden gesteld aan de mate van uitwinbaarheid niet in overeenstemming is met het op de overeenkomst van toepassing zijnde Informatie Memorandum. In het licht van het voorgaande is de rechtbank dan ook van oordeel dat de tussen partijen geldende overeenkomst overeenkomstig het voorstel van Floresteca uit haar brief van 27 april 2010 dient te worden aangevuld zodat de rechtbank Floresteca zal veroordelen de door haar in deze brief omschreven zekerheid te verschaffen. Nu Floresteca ter comparitie nog heeft aangegeven tot het stellen van deze zekerheid bereid te zijn en zij daarnaast, gelet op het bepaalde in artikel 6:40 BW, ook voldoende belang heeft bij het stellen van deze zekerheid, zal de rechtbank hieraan geen dwangsom verbinden.
3.19. Aangezien slechts de meer subsidiaire vordering van [eiser] zal worden toegewezen, welke aansluit op het na dagvaarding doch voor de comparitie gedane voorstel van Floresteca, ziet de rechtbank aanleiding de proceskosten te compenseren op de hierna te vermelden wijze.
4. De beslissing
De rechtbank
4.1. veroordeelt Floresteca om binnen vier weken na betekening van dit vonnis ten gunste van [eiser] een pandrecht in eerste rang te vestigen op de economische eigendomsrechten van drie hectare Terra Santa 2004, op de wijze als uiteengezet in de brief van Floresteca van 27 april 2010,
4.2. verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
4.3. compenseert de kosten van deze procedure tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt,
4.4. wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. Van den Heuvel en in het openbaar uitgesproken op 13 april 2011.