zaaknummer / rolnummer: 229041 / HA ZA 10-2371
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
UNIVERSAL LEASING BENELUX B.V. tevens h.o.d.n. TRANSNED,
gevestigd te Eindhoven,
eiseres,
advocaat mr. R. van den Berg Jeths te Eindhoven,
[gedaagde],
wonende te Sprang-Capelle,
gedaagde,
advocaat mr. drs. J.D.M. Oude Grote Bevelsborg te Breda.
Partijen zullen hierna Transned en [gedaagde] worden genoemd.
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het vonnis van de kantonrechter van 24 november 2010 en de daarin genoemde stukken,
- de akte na verwijzing van [gedaagde], met 1 productie,
- de antwoordakte na verwijzing van Transned, met productie 14.
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De verdere beoordeling
2.1. Bij voornoemd vonnis heeft de kantonrechter vastgesteld dat de procedure tegen Autoverhuur Waalwijk (in de procedure bij de kantonrechter gedaagde sub 1) en haar aandeelhouder/bestuurder A&J Holding (in de procedure bij de kantonrechter gedaagde sub 2) vanwege de op respectievelijk 11 mei 2010 en 20 juli 2010 uitgesproken faillissementen van rechtswege is geschorst. Vervolgens heeft hij zich in de procedure tegen [gedaagde] als aandeelhouder/bestuurder van A&J Holding (in de procedure bij de kantonrechter gedaagde sub 3) onbevoegd verklaard om van de zaak kennis te nemen en de zaak verwezen naar de rechtbank Breda. Gedaagden hebben bij de kantonrechter gezamenlijk verweer gevoerd.
2.2. De kantonrechter heeft de zaak verwezen in de stand waarin deze zich bevindt. De rechtbank verwijst met betrekking tot de vaststaande feiten, de grondslag van de vordering en het verweer dan ook naar het tussenvonnis van de kantonrechter van 22 september 2010.
2.3. [gedaagde] wordt als (indirect) bestuurder van Autoverhuur Waalwijk door Transned (hoofdelijk) aansprakelijk gehouden voor de schade die Transned stelt te hebben geleden ten gevolge van het feit dat Autoverhuur Waalwijk toerekenbaar te kort is geschoten in de nakoming van de met Transned op 20 november 2009 gesloten leaseovereenkomsten.
2.4. Bij de beoordeling van de vordering van Transned dient het navolgende als uitgangspunt.
2.5. Het gaat hier om de benadeling die Transned als schuldeiser van Autoverhuur Waalwijk stelt te hebben geleden door het niet nakomen door Autoverhuur Waalwijk van de leaseovereenkomsten van 20 november 2009. Ter zake van deze benadeling zal naast aansprakelijkheid van de vennootschap, afhankelijk van de concrete omstandigheden van het geval, grond zijn voor persoonlijke aansprakelijkheid van de bestuurder in het geval dat de bestuurder die namens de vennootschap heeft gehandeld bij het aangaan van verbintenis wist of redelijkerwijs behoorde te begrijpen dat de vennootschap niet aan haar verplichtingen zou kunnen voldoen en geen verhaal zou bieden, behoudens door de bestuurder aan te voeren omstandigheden op grond waarvan de conclusie gerechtvaardigd is dat hem ter zake van de benadeling geen persoonlijk verwijt kan worden gemaakt.
2.6. Die bestuurder is in het onderhavige geval een rechtspersoon. Art. 2:11 BW bepaalt dat de aansprakelijkheid van een rechtspersoon als bestuurder van een andere rechtspersoon tevens hoofdelijk rust op ieder die ten tijde van het ontstaan van de aansprakelijkheid van de rechtspersoon daarvan bestuurder is. Dit betekent dat indien komt vast te staan dat A&J Holding onrechtmatig heeft gehandeld jegens Transned als schuldeiser van Autoverhuur Waalwijk, [gedaagde] en A&J Holding naast elkaar hoofdelijk aansprakelijk zijn tegenover Transned voor de door haar ten gevolge van dit onrechtmatige handelen geleden schade.
2.7. De rechtbank verwerpt het bij conclusie van antwoord gevoerde verweer dat doorschakeling van aansprakelijkheid uit hoofde van onrechtmatige daad niet valt onder de werking van artikel 2:11 BW. Dit verweer is gebaseerd, zo begrijpt de rechtbank, op de gedachte dat de rechtspersoon-bestuurder niet aansprakelijk is omdat hij bestuurder is, maar omdat hem persoonlijk verwijt treft. De rechtbank volgt [gedaagde] niet in haar redenering. Met artikel 2:11 BW heeft de wetgever willen voorkomen dat bestuurders zich aan persoonlijke aansprakelijkheid wegens slecht of onbehoorlijk bestuur kunnen onttrekken door een rechtspersoon als bestuurder van een vennootschap aan te wijzen. In een geval als de onderhavige, waarin de bestuurder van een vennootschap wordt verweten namens de vennootschap een overeenkomst te zijn aangegaan terwijl hij wist of redelijkerwijs behoorde te begrijpen dat de vennootschap niet aan haar verplichtingen zou kunnen voldoen en geen verhaal zou bieden, wordt de bestuurder in feite onbehoorlijk bestuur verweten. Voor dit onbehoorlijk bestuur is de indirect bestuurder hoofdelijk aansprakelijk. Dat de rechtspersoon-bestuurder een persoonlijk verwijt treft doet, anders dan [gedaagde] kennelijk meent, aan de aansprakelijkheid van de indirect bestuurder niet af. Dit persoonlijk verwijt treft immers indirect ook de bestuurder die namens deze rechtspersoon-bestuurder heeft gehandeld. Een schuldeiser kan tegen deze handeling van de (indirect) bestuurder ageren door een vordering in te stellen gebaseerd op onrechtmatige daad. Voor de daaruit voortvloeiende aansprakelijkheid van de rechtspersoon-bestuurder is de bestuurder van die rechtspersoon dan ook op grond van artikel 2:11 BW hoofdelijk aansprakelijk.
2.8. [gedaagde] heeft zich bij akte na verwijzing op het standpunt gesteld dat nu de procedure tegen A&J Holding is geschorst vanwege haar faillissement, niet in rechte kan worden beoordeeld c.q. kan worden vastgesteld of A&J Holding onrechtmatig heeft gehandeld en dus aansprakelijk is. Aangezien voor toepassing van artikel 2:11 BW het bestaan van aansprakelijkheid van de rechtspersoon-bestuurder een noodzakelijke voorwaarde is, ontbreekt daarmee de voorwaarde voor toepassing van artikel 2:11 BW. Dit heeft volgens [gedaagde] tot gevolg dat de vordering tegen haar dient te worden afgewezen.
2.9. De rechtbank verwerpt ook dit verweer. Weliswaar heeft zij gelijk, daar waar zij stelt dat zij als bestuurder van A&J Holding niet aansprakelijk kan zijn als A&J Holding als bestuurder van Autoverhuur Waalwijk niet aansprakelijk is, maar deze aansprakelijkheidsvraag behoeft niet noodzakelijkerwijs alleen in een procedure tegen A&J Holding te worden beantwoord. Zou dat anders zijn, dan zou een indirect bestuurder aan zijn aansprakelijkheid op grond van artikel 2:11 BW kunnen ontkomen wanneer – om welke reden dan ook – een procedure tegen de vennootschap en haar rechtspersoon-bestuurder niet mogelijk zou zijn. Dit zou, naar Transned terecht stelt, in strijd zijn met de strekking van artikel 2:11 BW, dat juist beoogt te voorkomen dat bestuurders zich achter een rechtspersoonlijkheid verschuilen. Een schuldeiser moet dan ook in staat zijn om een op artikel 2:11 BW gegronde zelfstandige vordering tegen een indirect bestuurder in te stellen. Aangezien het gaat om hoofdelijke aansprakelijkheid, ligt het voor de hand dat de procedure zowel tegen de vennootschap en haar rechtspersoon-bestuurder als tegen de indirect bestuurder wordt aangespannen, zoals in het onderhavige geval ook is gebeurd, maar als ten gevolge van het faillissement van de vennootschap en de rechtspersoon-bestuurder de procedure wordt geschorst en er geen zicht is op voortzetting van die procedure, bijvoorbeeld omdat – zoals in het onderhavige geval – de curator de vorderingen op de lijst van voorlopig erkende concurrente crediteuren heeft geplaatst, heeft de schuldeiser er alle belang bij dat de procedure tegen de indirect bestuurder wordt voortgezet en zijn aansprakelijkheid komt vast te staan. Dat de aansprakelijkheid van de rechtspersoon-bestuurder in de procedure tegen de indirect bestuurder wordt vastgesteld ligt ook voor de hand, omdat het in de meeste gevallen de indirect bestuurder is die de feitelijke handelingen heeft verricht op grond waarvan de rechtspersoon-bestuurder wordt verweten onrechtmatig te hebben gehandeld. Voor zover uit het door Transned als productie 14 in het geding gebrachte faillissementsverslag en de door haar als productie 3 in het geding gebrachte e-mailberichten zou kunnen worden afgeleid dat in het onderhavige geval de feitelijke (onder)handelingen zijn verricht door de echtgenoot van [gedaagde], dhr. J. [gedaagde], als feitelijk bestuurder van Autoverhuur Waalwijk en dhr. M.A. Anema als algemeen directeur van Autoverhuur Waalwijk, leidt dit niet tot een ander oordeel. Het is immers [gedaagde] als indirect bestuurder van Autoverhuur Waalwijk die namens de vennootschap de litigieuze overeenkomsten heeft getekend.
2.10. Om te kunnen beoordelen of A&J Holding als bestuurder wist of redelijkerwijze behoorde te begrijpen dat de vennootschap niet aan haar verplichtingen zou kunnen voldoen en geen verhaal zou bieden, moet de inhoud van deze verplichtingen worden vastgesteld. Partijen verschillen hierover van mening.
2.11. [gedaagde] betwist dat partijen kort voor het faillissement van Flex-Rent Dordrecht – dat is uitgesproken op 24 november 2009 – overeenstemming hebben bereikt over de overname door Autoverhuur Waalwijk van alle rechten en verplichtingen van Flex-Rent Dordrecht jegens Transned uit hoofde van de lopende leasecontracten. [gedaagde] voert daartoe onder meer aan dat Transned de leaseovereenkomsten met Flex-Rent Dordrecht op 5 november 2009 heeft beëindigd (productie 3 bij conclusie van antwoord), zodat alleen al om die reden van overdracht geen sprake kan zijn. Pas na 5 november 2009 zijn Transned en Autoverhuur Waalwijk met elkaar in gesprek gegaan over een voorzetting van de lease van de auto’s en betaling door Autoverhuur Waalwijk van de achterstanden in de reeds beëindigde contracten met Flex-Rent Dordrecht. [gedaagde] stelt zich onder verwijzing naar de als productie 7 bij dagvaarding overgelegde brief van Transned van 7 januari 2010 op het standpunt dat Transned en Autoverhuur Waalwijk een nieuwe overeenkomst zouden sluiten, die onder meer zou inhouden dat Autoverhuur Waalwijk de achterstanden in de inmiddels beëindigde leasecontracten tussen Transned en Flex-Rent Dordrecht voor haar rekening zou nemen, mits over de betaling van deze achterstanden en de lopende termijnen tot 1 januari 2010 een wederzijds conveniërende betalingsregeling kon worden getroffen. Over deze overeenkomst hebben partijen op meerdere momenten op deelpunten overeenstemming bereikt. Zo is op 19 november 2009 overeenstemming bereikt over het uitgangspunt dat door Transned aan Autoverhuur Waalwijk auto’s in lease ter beschikking zouden worden gesteld en is tussen 10 – 15 december 2009 overeenstemming bereikt over de feitelijke leasevoorwaarden als in het mantelcontract vastgelegd. Alleen met betrekking tot de betalingsregeling dienden partijen nog tot overeenstemming te komen. Deze betalingsregeling was van belang omdat Autoverhuur Waalwijk zonder een dergelijke regeling niet in staat was om de overeenkomsten aan te gaan. Nu partijen over dit essentieel onderdeel van de overeenkomst geen overeenstemming hebben bereikt is er geen overeenkomst tot stand gekomen, aldus [gedaagde]. Zij voert voorts nog aan dat in de periode waarin de overeenkomsten zijn getekend Flex-Rent Dordrecht al in staat van faillissement verkeerde, zodat zij niet bevoegd was om namens de vennootschap overeenkomsten aan te gaan.
2.12. Transned betwist dat de overeenkomsten zijn gesloten na het faillissement van Flex-Rent Dordrecht, alsmede dat partijen daarover geen overeenstemming hebben bereikt. Onder verwijzing naar de als productie 3 bij dagvaarding overgelegde brief van 15 december 2009 stelt zij dat nadat overeenstemming was bereikt, Autoverhuur Waalwijk een verzoek heeft gedaan tot het treffen van een betalingsregeling om de achterstanden in te lopen. De betalingsregeling was dan ook geen onderdeel van de overeenkomst maar een aanvulling daarop, aldus Transned.
2.13. De rechtbank merkt op dat in voornoemde brief van Transned van 7 januari 2010 staat, voor zover van belang: ‘Op 19 november 2009 hebben wij op ons kantoor in Eindhoven deze overname besproken. Daarbij heeft u aangegeven dat de overname van de contracten in de eerste week van november plaats zouden moeten vinden. Aangezien wij op 2 november al een aankondiging van de beëindiging van de contracten aan u hadden gezonden hebben wij tijdens het gesprek afgesproken dat de overdracht van de contracten vanaf 5 november 2009 plaats zou vinden.’ Dit doet vermoeden dat de leasecontracten niet op 5 november 2009 zijn beëindigd, zodat de daaruit voortvloeiende rechten en verplichtingen nog door Flex-Rent Dordrecht konden worden overgedragen. Maar in deze brief staat ook: ‘Verder hebben wij tijdens ons gesprek een betalingsregeling besproken, waarbij FlexRent Autoverhuur Waalwijk B.V. de achterstallige termijnen van Flexrent B.V. zou voldoen. Verder zouden de leasetermijnen van de maanden november en december 2009 (ten laste van FlexRent Autoverhuur Waalwijk B.V.) in een betalingsregeling worden opgenomen.’ Dit ondergraaft het verweer van Transned dat pas nadat overeenstemming was bereikt, Autoverhuur Waalwijk het verzoek heeft gedaan om een betalingsregeling te treffen. Dit is kennelijk al besproken op 19 november 2009, dus voordat de overeenkomsten op 20 november 2009 werden getekend. Het verzoek om een betalingsregeling is in ieder geval niet, zoals Transned stelt, bij voornoemde brief van 15 december 2009 door Autoverhuur Waalwijk gedaan. Deze brief is immers afkomstig van Transned zelf en niet van Autoverhuur Waalwijk. De openingszin: ‘In aansluiting op het door u gedane verzoek delen wij u mede dat we akkoord gaan met een betalingsregeling.’ geeft geen antwoord op de vraag wanneer dat verzoek is gedaan en laat dan ook open de mogelijkheid dat, zoals staat in de brief van 7 januari 2010, het verzoek al is gedaan tijdens de bespreking van 19 november 2009. Maar ook indien zou komen vast te staan dat er over een betalingsregeling is gesproken voordat de leaseovereenkomsten werden getekend, dan volgt daaruit niet zonder meer dat de betalingsregeling deel uitmaakte van de overeenkomst in die zin dat zonder overeenstemming over een betalingsregeling er geen overeenkomst tot stand is gekomen. Het kan daarentegen wel van belang zijn voor de vraag of Transned op de hoogte was van de financiële situatie van Autoverhuur Waalwijk.
2.14. Zoals uit het vorenoverwogene blijkt bieden de door partijen in het geding gebrachte stukken onvoldoende aanknopingspunten om vast te kunnen stellen of partijen op 20 november 2009 zijn overeengekomen dat Autoverhuur Waalwijk alle rechten en verplichtingen van Flex-Rent Dordrecht uit de financial en operational leaseovereenkomsten zou overnemen. Gezien deze betwisting rust op Transned de bewijslast van de door haar gestelde overeenkomsten. Ter onderbouwing van haar stelling heeft Transned als productie 2 de door Flex-Rent Dordrecht en Autoverhuur Waalwijk getekende akten van overdracht in het geding gebracht, gedateerd 20 november 2009, en de door Autoverhuur Waalwijk en A&J Holding getekende mantelovereenkomsten, eveneens gedateerd 20 november 2009. Deze onderhandse akten leveren ingevolge artikel 157 lid 2 Rv dwingend bewijs op. De rechtbank acht daarmee het bewijs voorshands geleverd en zal [gedaagde] in de gelegenheid stellen tegenbewijs te leveren.
2.15. Komt vast te staan dat partijen de door Transned gestelde overeenkomsten hebben gesloten, dan staat daarmee naar het oordeel van de rechtbank tevens vast dat A&J Holding als bestuurder aansprakelijk is. A&J Holding geeft immers zelf aan dat Autoverhuur Waalwijk in november 2009 niet over voldoende liquiditeiten en een bancair krediet van voldoende omvang beschikte om zonder een redelijke betalingsregeling de achterstand van Flex-Rent Dordrecht en de leasetermijnen van november en december 2009 te voldoen. Dit wordt bevestigd in het door Transned als productie 14 in het geding gebrachte faillissementsverslag van 18 juni 2010, waarin de curator van Autoverhuur Waalwijk onder ‘oorzaak faillissement’ schrijft: ‘Gefailleerde is gestart met de activiteiten op 01 november 2009. Deze activiteiten zijn zogenaamd ‘doorgestart’ uit het faillissement van Flex-Rent B.V. De heer [gedaagde] (feitelijk bestuurder) heeft de activa van de curator in het faillissement van Flex-Rent B.V. gekocht en deze activa doorverkocht aan gefailleerde. Vanaf het begin af aan heeft de financieringsstructuur van gefailleerde onder druk gestaan.’ Uit het verweer van A&J Holding, dat met een redelijke betalingsregeling de financiële situatie en de continuïteit van de onderneming van Autoverhuur Waalwijk op dat moment niet zo slecht was en zij ook niet zodanig slechte vooruitzichten had dat gezegd kan worden dat zij ten tijde van het sluiten van de overeenkomsten wist of redelijkerwijs behoorde te begrijpen dat Autoverhuur Waalwijk niet aan haar verplichtingen zou kunnen voldoen en voor de schade geen verhaal zou bieden, volgt dat zonder een dergelijke betalingsregeling A&J Holding wist dat Autoverhuur Waalwijk niet aan haar verplichtingen zou kunnen voldoen en geen verhaal zou bieden. A&J Holding is dan ook als bestuurder van Autoverhuur Waalwijk op grond van onrechtmatige daad aansprakelijk, behoudens door haar aan te voeren omstandigheden op grond waarvan de conclusie gerechtvaardigd is dat haar ter zake van de benadeling geen persoonlijk verwijt kan worden gemaakt. Dergelijke omstandigheden heeft A&J Holding echter niet aangevoerd.
2.16. In afwachting van het resultaat van de bewijsvoering, houdt de rechtbank iedere verdere beslissing aan.
De rechtbank
laat gedaagde toe tegenbewijs te leveren tegen de voorshands bewezen geachte stelling dat partijen op 20 november 2009 zijn overeengekomen dat Autoverhuur Waalwijk alle rechten en verplichtingen van Flex-Rent Dordrecht uit de financial en operational leaseovereenkomsten zou overnemen,
beveelt, indien gedaagde dit bewijs door middel van getuigen wil leveren, een getuigenverhoor en bepaalt dat het verhoor zal plaatshebben voor het lid van deze rechtbank mr. [Hermans] die daartoe zitting zal houden in een van de kamers van het gerechtsgebouw aan de Sluissingel 20 te Breda op een op verzoek van gedaagde nog nader te bepalen dag en uur,
bepaalt dat de advocaten van partijen binnen veertien dagen na heden, bij brief overeenkomstig bijlage B bij het landelijk reglement voor de civiele rol bij de rechtbanken, aan de griffie van de sector handelsrecht opgave zullen doen van de verhinderdagen aan hun zijde op vrijdagen voor de periode van vijf maanden vanaf de dagtekening van die brief en bepaalt verder dat de advocaat van gedaagde opgave zal doen van het aantal en zo mogelijk de namen van de te horen getuigen,
verstaat, dat bij de oproeping van de getuigen de in artikel 170 Rv voorgeschreven formaliteiten in acht zullen worden genomen, waarbij de in dat artikel bedoelde oproepingsbrieven aangetekend zullen worden verzonden,
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. Hermans en in het openbaar uitgesproken op 20 april 2011.