ECLI:NL:RBBRE:2011:BQ4618

Rechtbank Breda

Datum uitspraak
13 mei 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
02/800245-10[P]
Instantie
Rechtbank Breda
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • mr. Van Oijen
  • mr. Van Gessel
  • mr. Van Breevoort
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot zware mishandeling door twee broers in Oosterhout

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Breda op 13 mei 2011, stonden twee broers terecht voor het (medeplegen van) een poging tot zware mishandeling van een slachtoffer in Oosterhout op 20 februari 2010. Het slachtoffer, die met vrienden in een winkelcentrum was, verklaarde dat hij door de broers was aangevallen. De rechtbank oordeelde dat de versie van het slachtoffer, die werd ondersteund door getuigenverklaringen, geloofwaardig was. De broers ontkenden de beschuldigingen en stelden dat het slachtoffer hen aanviel, maar de rechtbank vond onvoldoende bewijs voor deze verdediging. De rechtbank achtte bewezen dat de verdachte met een hard voorwerp het slachtoffer op het hoofd had geslagen, wat leidde tot een ernstige hoofdwond. De rechtbank veroordeelde de hoofddader tot een werkstraf van 150 uur en een voorwaardelijke gevangenisstraf van 6 weken, terwijl de andere broer alleen een werkstraf kreeg. De benadeelde partij, het slachtoffer, kreeg een schadevergoeding toegewezen van € 254,54, waarvan een deel materiële schade en een deel immateriële schade. De rechtbank legde ook een schadevergoedingsmaatregel op, waarbij de verdachte verplicht werd om de schadevergoeding te betalen.

Uitspraak

RECHTBANK BREDA
Sector strafrecht
parketnummer: 02/800245-10[P]
vonnis van de meervoudige kamer d.d. 13 mei 2011
in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren op [datum en plaats]
wonende te [adres]
raadsman mr. D.T. Stoof, advocaat te Breda
1 Onderzoek van de zaak
De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 29 april 2011, waarbij de officier van justitie, mr. Gimbrère, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.
2 De tenlastelegging
De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte op 20 februari 2010 in Oosterhout heeft geprobeerd met anderen [slachtoffer] ernstig letsel toe te brengen, althans openlijk geweld tegen die [slachtoffer] heeft gepleegd, danwel met anderen hem heeft mishandeld.
3 De voorvragen
De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.
4 De beoordeling van het bewijs
4.1 Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte met zijn broer de primair tenlastegelegde poging tot het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel heeft gepleegd en baseert zich daarbij op de aangifte, de verklaringen van de getuigen [getuige 1] en [ge[naam vriend]] alsmede (de plaats van) het ontstane letsel. Zij stelt zich op het standpunt dat verdachte, gezien het letsel van [slachtoffer] hem met een hard voorwerp op diens hoofd heeft geslagen terwijl de broer van verdachte, [mededader], die [slachtoffer] van achteren vasthield, zodat deze de klap niet kon ontwijken. Beide verdachten namen hierdoor het niet ondenkbeeldige risico dat zij [slachtoffer] ernstig hadden kunnen verwonden.
4.2 Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring kan komen van de primaire poging tot het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel en het subsidiaire openlijke geweld.
De raadsman wijst daarbij op de onbetrouwbaarheid van de verklaringen van de aangever en zijn vrienden, op het feit dat bij verdachte of zijn broer geen ploertendoder is aangetroffen en op de mogelijkheid dat het letsel is ontstaan doordat [slachtoffer] tijdens een vechtpartij verkeerd terecht kwam.
Ten aanzien van de als tweede subsidiair verweten mishandeling refereert de raadsman zich aan het oordeel van de rechtbank nu verdachte heeft erkend [slachtoffer] te hebben geslagen, maar betwist dat de mishandeling in vereniging (met [mededader], de broer van verdachte) zou zijn gepleegd.
4.3 Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank zal voor de leesbaarheid zowel verdachte als zijn broer aanduiden bij hun voornamen.
Vast staat dat tussen [verdachte] en [slachtoffer] op 20 februari 2010 bij winkelcentrum Arkendonk in Oosterhout onenigheid is ontstaan, welke onenigheid heeft geleid tot een vechtpartij waarbij ook [mededader] betrokken raakte.
Ook staat vast dat [slachtoffer] daarbij een splijtwond op zijn hoofd heeft opgelopen.
De rechtbank ziet zich echter voor de vraag geplaatst wat er zich nu precies heeft afgespeeld. Uit het dossier vallen immers twee scenario’s op te maken.
Aan de ene kant de versie van [slachtoffer], welke in grote lijnen overeenkomt met de verklaringen van zijn vrienden en er op neer komt dat [slachtoffer] werd aangevallen door [verdachte], die onmiddellijk een ploertendoder, althans een daarop lijkend voorwerp, pakte en [slachtoffer] daarmee op zijn been sloeg. [mededader] kwam vervolgens ter plaatse, greep [slachtoffer] vast zodat deze zich niet meer kon verweren, en [verdachte] sloeg [slachtoffer] op zijn hoofd waardoor de verwonding op het hoofd ontstond.
Volgens [verdachte], [mededader] en hun vrienden was het verloop echter heel anders. Niet [verdachte] was de aanvaller, maar hij werd aangevallen door [slachtoffer]. [verdachte] werd dermate geslagen dat hij zich naar eigen zeggen niet veel meer kan herinneren van wat er verder gebeurde. [mededader] is zijn broer te hulp gekomen en geeft aan dat hij daarbij [slachtoffer] eenmaal heeft geslagen, waardoor [slachtoffer] ten val kwam. Er stonden ijzeren obstakels in de buurt, dus het kan niet anders dan dat [slachtoffer] met zijn hoofd ongelukkig terecht is gekomen tegen zo’n obstakel, waardoor de verwonding op zijn hoofd is ontstaan. Een ploertendoder of een daarop lijkend voorwerp is niet gebruikt.
De rechtbank stelt voorop dat zij, zoals door de raadsman terecht is aangevoerd, [slachtoffer] niet ziet als enkel het slachtoffer in deze zaak. Hij bedreigde beide broers al voor 20 februari 2010 en ook na het incident liet [slachtoffer] zich niet onbetuigd. Maar dat laat onverlet dat de verklaring van [slachtoffer] in grote lijnen overeenkomt met de verklaringen van zijn vrienden [getuige 1] en [naam vriend].
Ook de verklaringen van [verdachte] en [mededader] vinden echter steun in de verklaringen van hun vrienden [vriend 1] en [vriend 2], maar opvallend is wel dat niemand, ook [verdachte] en [mededader] niet, bij de politie heeft verklaard dat de ernstige hoofdwond was veroorzaakt doordat [slachtoffer] met zijn hoofd tegen een obstakel zou zijn gevallen.
De rechtbank hecht dan ook geen geloof aan dit scenario.
[slachtoffer] heeft boven op zijn hoofd, boven de haargrens, een zogenaamde splijtwond opgelopen van 6 centimeter lang. Er waren 8 hechtingen nodig om de wond dicht te krijgen.
[slachtoffer] heeft geen verdere verwondingen die zouden kunnen duiden op een val, welke dermate ernstig moet zijn geweest dat hij daarbij een splijtwond boven op zijn hoofd opliep.
De rechtbank acht daarom de verklaringen van [slachtoffer] en zijn vrienden, zoals deze ook steun vinden in de ontstane verwonding, op dat punt betrouwbaar en zal daar van uitgaan.
Verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] kregen op 20 februari 2010 omstreeks 19.25 uur een melding en troffen [slachtoffer] aan. Deze had een zogenaamde splijtwond op zijn hoofd en een snee onder het linkeroog (jukbeen).
[slachtoffer] verklaarde bij de politie dat hij op 20 februari 2010 omstreeks 19.15 uur met zijn vrienden [getuige 1] en [naam vriend] op Arkendonk te Oosterhout de broers [verdachte] en [mededader] [achternaam daders] tegen kwam. Er ontstond een woordenwisseling. [slachtoffer] zag dat de vuist van [mededader] op hem afkwam en onder zijn linkeroog op zijn jukbeen terechtkwam. Dit deed erg zeer. Meteen daarna zag hij dat [verdachte] hem met een voorwerp, lijkend op een ploertendoder, op zijn hoofd sloeg. Hij voelde een hevige pijn en het werd zwart voor zijn ogen. [slachtoffer] zag en voelde dat er bloed uit zijn hoofd stroomde.
Specialist [naam specialist] van het Amphiaziekenhuis te Oosterhout stelde op 20 februari 2010 om 19.59 uur als voorlopige diagnose vast dat [slachtoffer] een hoofdwond had. Zijn anamnese is dat [slachtoffer] met een ijzeren buis op zijn hoofd is geslagen. Het betrof een diepe wond, frontaal 6 centimeter.
[naam vriend] verklaarde bij de rechter-commissaris dat hij met [getuige 1] en [slachtoffer] in het winkelcentrum Arkendonk te Oosterhout was en [slachtoffer] woorden kreeg met [mededader] en [verdachte]. Hij zag dat [verdachte] een voorwerp uit zijn zak haalde en daarmee uithaalde naar het hoofd van [slachtoffer].
[getuige 1] verklaarde bij de rechter-commissaris dat hij op 20 februari 2010 met [slachtoffer] en [naam vriend] in het winkelcentrum in Oosterhout liep en zij de gebroeders [achternaam daders] tegenkwamen. Hij zag dat [verdachte] een soort knuppel trok en daarmee [slachtoffer] op het hoofd sloeg.
De rechtbank acht op grond daarvan wettig en overtuigend bewezen dat verdachte [slachtoffer] met een hard voorwerp op diens hoofd heeft geslagen. Verdachte heeft daarmee willens en wetens het niet ondenkbeeldige risico genomen dat hij [slachtoffer] ernstig hoofdletsel had kunnen toebrengen. De rechtbank acht derhalve het primair tenlastgegelegde bewezen.
De rechtbank acht niet bewezen dat verdachte [slachtoffer] ook op zijn been had geslagen. Daarvoor is geen steun te vinden in onafhankelijke bewijsmiddelen en bovendien verklaarde [slachtoffer] op de zitting dat hij geen letsel op zijn been had opgelopen.
4.4 De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
op 20 februari 2010 te Oosterhout ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan een persoon genaamd [slachtoffer], opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet met een hard langwerpig voorwerp, op het hoofd van die [slachtoffer] heeft geslagen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
5 De strafbaarheid
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Dit levert het in de beslissing genoemde strafbare feit op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.
6 De strafoplegging
6.1 De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf voor de duur van 5 maanden onvoorwaardelijk, met aftrek van voorarrest.
6.2 Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bepleit in ieder geval geen onvoorwaardelijke vrijheidsbenemende straf op te leggen, gelet op de grote consequenties daarvan voor verdachte.
6.3 Het oordeel van de rechtbank
Verdachte heeft [slachtoffer] met een hard voorwerp op diens hoofd geslagen en daarmee het risico voor lief genomen dat hij die [slachtoffer] zeer ernstig hoofdletsel zou toebrengen. Het hoeft geen betoog dat dit een ernstig feit is, dat tot veel ernstiger gevolgen had kunnen leiden. Bovendien vond het feit plaats in een winkelcentrum tijdens openingstijden, zodat dit ook bij omstanders tot gevoelens van onveiligheid zal hebben geleid. De rechtbank rekent dit verdachte zwaar aan.
Verdachte is al eerder voor geweldsdelicten met justitie in aanraking geweest.
Voorts acht de rechtbank van belang dat verdachte, die na het overlijden van zijn moeder zijn studie moest combineren met een baan, inmiddels een vaste baan heeft en zelfstandig woont. Een onvoorwaardelijke gevangenisstraf zou zijn hele toekomst op het spel zetten.
Ook acht de rechtbank van belang voor de hoogte van de straf, dat het feit zich nagenoeg anderhalf jaar geleden afspeelde.
Dit alles brengt de rechtbank tot het oordeel dat verdachte niet tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf zal worden veroordeeld. Een werkstraf van behoorlijke duur acht de rechtbank daarentegen wel passend.
Verder acht de rechtbank, gelet op de ernst van het feit én de omstandigheid dat ook nu nog de verhouding tussen [slachtoffer] en de broers onder grote druk staat, het van belang dat verdachte een forse voorwaardelijke gevangenisstraf krijgt. De rechtbank wenst een stok achter de deur voor het geval dat verdachte bij een eventuele volgende confrontatie wederom in de verleiding zou komen zich strafbaar te gedragen.
Resumerend acht de rechtbank een onvoorwaardelijke werkstraf van 150 uur, waarbij een aftrek zal gelden van 2 uur voor iedere dag die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht, op zijn plaats en daarnaast een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 6 weken.
7 De benadeelde partij
De benadeelde partij [slachtoffer], [adres], vordert een schadevergoeding van € 901,54. De vordering behelst een bedrag van € 4,54 aan geleden materiële schade en een bedrag van € 897,00 immateriële schade.
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat [verdachte] dient te worden vrijgesproken.
De rechtbank beschouwt het betoog van de raadsman als een betwisting van de vordering.
De rechtbank is van oordeel dat de schade tot een bedrag van € 254,54 een rechtstreeks gevolg is van dit bewezen verklaarde feit, waarvan € 4,54 ter zake van materiële schade (reiskosten) en € 250,-- ter zake van immateriële schade, en acht verdachte aansprakelijk voor die schade.
Het gevorderde is tot dat bedrag voldoende aannemelijk gemaakt en zij zal de vordering tot dat bedrag toewijzen.
Voor het overige is de rechtbank van oordeel dat de behandeling van dat deel van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. De benadeelde partij zal daarom voor dat deel niet-ontvankelijk worden verklaard in haar vordering. Zij kan desgewenst haar vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Met betrekking tot de toegekende vordering benadeelde partij zal de rechtbank tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen.
8 De wettelijke voorschriften
De beslissing berust op de artikelen 10, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 24c, 27, 36f, 45, 300 en 302 van het Wetboek van Strafrecht zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.
9 De beslissing
De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het ten laste gelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezen verklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
Poging tot zware mishandeling;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot een werkstraf van 150 uren;
- beveelt dat indien verdachte de werkstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis zal worden toegepast van 75 dagen;
- bepaalt dat de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de uitvoering van de werkstraf naar rato van twee uur per dag;
- veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van 6 weken voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar;
- bepaalt dat de voorwaardelijke straf niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast:
* omdat verdachte zich voor het einde van de proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit;
Benadeelde partij
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer], [adres], van € 254,54, waarvan € 4,54 ter zake van materiële schade en € 250,-- ter zake van immateriële schade en vermeerderd met de wettelijke rente, berekend vanaf
20 februari 2010 tot aan de dag der algehele voldoening.
- veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
- verklaart de benadeelde partij in het overige gedeelte van de vordering niet-ontvankelijk en bepaalt dat die vordering bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht;(BP.09)
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer
[slachtoffer], [adres], € 254,54 te betalen, bij niet betaling te vervangen door 5 dagen hechtenis, met dien verstande dat toepassing van de vervangende hechtenis de betalingsverplichting niet opheft;
- bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd. (BP.04)
Dit vonnis is gewezen door mr. Van Oijen, voorzitter, mr. Van Gessel en mr. Van Breevoort, rechters, in tegenwoordigheid van Mertens, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 13 mei 2011.
BIJLAGE I: De tenlastelegging
hij op of omstreeks 20 februari 2010 te Oosterhout tezamen en in vereniging met anderen of een ander, althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan een persoon genaamd [slachtoffer], opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet met een ploertendoder, althans in elk geval met een hard langwerpig voorwerp, op het hoofd en/of het (rechter) bovenbeen van die [slachtoffer] heeft geslagen,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair, althans, indien het vorenstaande onder 1 niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 20 februari 2010 te Oosterhout met een ander of anderen, op of aan de openbare weg, de Arkendonk, in elk geval op of aan een openbare weg, openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [slachtoffer], welk geweld bestond uit met een ploertendoder, althans in elk geval met een hard langwerpig voorwerp op het hoofd en/of het (rechter) bovenbeen van die [slachtoffer] te slaan en/of hem in/op/tegen diens gezicht en/of hoofd te slaan/stompen en/of die [slachtoffer] rond diens middel vast te pakken, zodanig dat diens armen eveneens vast kwamen te zitten en/of (krachtig) tegen diens gezicht en/of lichaam te duwen, (mede) waardoor die [slachtoffer] ten val is gekomen, waarbij hij, verdachte, met een ploertendoder, althans in elk geval met een hard langwerpig voorwerp op het hoofd en/of het (rechter) bovenbeen van die [slachtoffer] heeft geslagen en/of hem in/op/tegen diens gezicht en/of hoofd heeft geslagen/gestompt en/of (krachtig) tegen diens gezicht en/of lichaam heeft geduwd, (mede) waardoor die [slachtoffer] ten val is gekomen, en welk door hem gepleegd geweld enig lichamelijk letsel, te weten een zogenaamde splijtwond op het hoofd voor die [slachtoffer] ten gevolge heeft gehad;
tweede subsidiair, althans, indien het vorenstaande onder 1 niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 20 februari 2010 te Oosterhout tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk mishandelend een persoon (te weten [slachtoffer]) met een ploertendoder, althans in elk geval met een hard langwerpig voorwerp op diens hoofd en/of (rechter) bovenbeen heeft geslagen en/of hem in/op/tegen diens gezicht en/of hoofd heeft geslagen/gestompt, en/of (krachtig) tegen diens gezicht en/of lichaam heeft
geduwd, (mede) waardoor die [slachtoffer] ten val is gekomen, waardoor voornoemde [slachtoffer] letsel heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden.