zaaknummer / rolnummer: 217390 / HA ZA 10-612
[eiser],
wonende te Schiedam,
eiser,
advocaat mr. A.W.M. Roozeboom,
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
MATEX MATRASSEN B.V.,
statutair gevestigd en kantoorhoudende te Zevenbergen,
gedaagde,
advocaat mr. D.W.A.J. van der Burgt.
Partijen zullen hierna [eiser] en Matex genoemd worden.
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 15 december 2010 en alle daarin vermelde stukken,
- het proces-verbaal van comparitie van 24 maart 2011.
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.
2. Het geschil
2.1. [eiser] vordert –samengevat – zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
I veroordeling van Matex tot betaling van een bedrag van Euro 25.000,=,
II voor recht te verklaren dat Matex aansprakelijk is voor de schade die [eiser] heeft geleden, thans nog lijdt en nog zal lijden in de toekomst, nader op te maken bij staat,
III vermeerderd met rente en kosten.
2.2. Matex voert verweer.
2.3. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
3. De beoordeling
3.1. Op grond van de enerzijds gestelde en anderzijds niet of onvoldoende weersproken stellingen alsmede de overgelegde producties, staat tussen partijen het volgende vast.
3.1.1. [eiser] heeft op 22 mei 2009 een woning gekocht aan de [adres] te ([postcode]) [woonplaats] tegen een koopprijs van Euro 80.000,=. [eiser] werd bij de aankoop van de woning begeleid door de heer [dire[directeur], directeur van, althans werkzaam bij Residence Advies en Vastgoedbeheer.
3.1.2. Ter financiering van de woning heeft [eiser] op 22 mei 2009 een overeenkomst tot hypothecaire geldlening gesloten met ING Bank NV. Ten behoeve van de verbouwing van de woning had [eiser] de beschikking over een in een bouwdepot opgenomen beschikbaar krediet ter hoogte van Euro 25.000,=. Ook bij de aanvraag voor de hypothecaire geldlening en het bouwdepot is [eiser] begeleid door [directeur].
3.1.3. [directeur] is een voormalig werknemer van Matex. Na zijn dienstverband met Matex is [directeur] als zelfstandige begonnen in de bemiddeling en begeleiding bij de aankoop en financiering van woningen, alsmede bij de verbouwing van de aangekochte woningen.
3.1.4. Matex en [directeur] zijn overeengekomen dat Matex [directeur] financieel zou steunen in de aanvangsfase van zijn zelfstandig ondernemerschap. Matex zou drie verbouwingsprojecten voorfinancieren. [directeur] legde de contacten en liet de benodigde werkzaamheden uitvoeren. De betrokkenheid van Matex bestond uit het betalen van de leveranciers en onderaannemers. [directeur] zorgde er vervolgens voor dat Matex de voorgefinancierde bedragen terugkreeg. Matex heeft zelf nooit verbouwingswerkzaamheden uitgevoerd of doen uitvoeren, noch heeft zij enig contact gehad met de klanten van [directeur].
3.1.5. Bij brief van 4 juni 2009 heeft ING [eiser] medegedeeld dat op zijn verzoek een laatste uitbetaling uit zijn bouwdepot is gedaan. Bij brief van 5 juni 2009 heeft ING de bouwnota aan [eiser] gestuurd. Uit de bouwnota blijkt dat een bedrag van Euro 25.000,= is uitbetaald aan Matex.
3.1.6. Matex heeft op 8 juni 2009 een bedrag van Euro 25.000,= ontvangen.
Beoordeling van de vordering onder I op grond van ongerechtvaardigde verrijking
3.2. [eiser] legt aan zijn vordering als geformuleerd onder I ten grondslag dat sprake is van ongerechtvaardigde verrijking van Matex ten koste van hem, waardoor hij schade heeft geleden. [eiser] voert hiertoe, kort gezegd, aan dat er geen redelijke grond voor de betaling van het bedrag van Euro 25.000,= bestond, nu hij geen opdracht heeft gegeven voor de betaling en er ook geen verbouwingswerkzaamheden door of in opdracht van Matex zijn uitgevoerd.
3.3. Matex betwist dat zij ongerechtvaardigd is verrijkt ten koste van [eiser]. Voor zover zij ongerechtvaardigd zou zijn verrijkt, beroept Matex zich op de door [eiser] opgewekte schijn van vertegenwoordigingsbevoegdheid van [directeur].
3.4. Ingevolge artikel 6:212 lid 1BW is degene die ten koste van een ander ongerechtvaardigd verrijkt is, verplicht om, voor zover dit redelijk is, de schade van die ander te vergoeden tot het bedrag van zijn verrijking.
Het gaat hierbij, naast de begrenzing van de schadevergoeding door de redelijkheid, om vier vereisten:
1. de verrijking aan de ene kant;
2. de verarming aan de andere kant;
3. het causaal verband tussen beide;
4. het ontbreken van een rechtvaardiging.
3.5. De rechtbank stelt voorop dat de vraag of aan voormelde vereisten is voldaan dient te worden beoordeeld naar het moment waarop het vermogen van de een ten koste van het vermogen van de ander is verrijkt. Nu Matex het bedrag van Euro 25.000,= op 8 juni 2009 heeft ontvangen, geldt die datum als het beoordelingsmoment.
Dit betekent dat het verweer van Matex dat zij, voor zover zij al verrijkt is, uiteindelijk per saldo slechts voor een bedrag van Euro 244,50 verrijkt is, alsmede het verweer dat de door haar na 8 juni 2009 verrichte betalingen ter zake de verbouwing van de woning van [eiser] ten goede zijn gekomen aan [eiser], niet aan de orde komen bij de beoordeling van de vraag óf sprake is van ongerechtvaardigde verrijking, doch, zo de rechtbank zou vaststellen dat daarvan sprake is, in het kader van de vaststelling van de omvang van de schadevergoedingsverplichting van Matex.
3.6. Vast staat dat op 4 juni 2009 een bedrag van Euro 25.000,= is overgeboekt van het bouwdepot ten name van [eiser] naar een bankrekening ten name van Matex en dat Matex op 8 juni 2009 een bedrag van Euro 25.000,= heeft ontvangen. Derhalve kan worden vastgesteld dat op 8 juni 2009 is voldaan aan de vereisten van de verrijking van Matex
(in de zin van een vermogensvermeerdering van Euro 25.000,=), de verarming van [eiser] (in de zin van een toename van zijn schuld aan ING met Euro 25.000,=), alsmede het verband tussen de verrijking en verarming.
3.7. Vervolgens is aan de orde de vraag of de vermogensvermeerdering van Matex ongerechtvaardigd is, dat wil zeggen dat voor de betaling (door [eiser]) geen rechtsgrond aanwezig was en derhalve dat voor het behouden van de betaling door Matex geen redelijke oorzaak, geen rechtvaardigingsgrond aanwezig was.
3.8. [eiser] stelt dat de verrijking van Matex ongerechtvaardigd is. Hij voert daartoe, samengevat, het volgende aan. [eiser] heeft met Matex noch met [directeur] een overeenkomst gesloten ter zake de verbouwing van zijn woning. Hij heeft evenmin opdracht gegeven voor de uitbetaling uit het bouwdepot aan Matex. De handtekeningen onder de daartoe strekkende aanvraag en onderliggende factuur zijn niet van hem. [eiser] wist niet van het bestaan van de aanvraag voor uitbetaling uit het bouwdepot en de onderliggende factuur, totdat hij deze in september 2009 (op eigen verzoek) had ontvangen van ING. In zijn woning hebben geen verbouwingswerkzaamheden plaatsgevonden, aldus [eiser].
3.9. Matex betwist de door [eiser] gestelde ongerechtvaardigdheid. Matex voert aan dat zij op grond van haar overeenkomst met [directeur] en op grond van de overeenkomst die [directeur] met [eiser] had ter zake de verbouwing van zijn woning, betalingen heeft verricht die uiteindelijk ten goede zijn gekomen aan [eiser]. Voor zover [eiser] niet zelf de opdracht tot uitbetaling uit het bouwdepot heeft gegeven, stelt Matex zich op het standpunt dat [eiser] door een nalaten de schijn heeft gewekt dat [directeur] bevoegd was tot het verrichten althans bewerkstelligen van de betaling aan Matex uit het depot. Matex voert daartoe aan dat zij na ontvangst van het bedrag contact heeft opgenomen met [directeur] over de herkomst van het bedrag en dat [directeur] heeft bevestigd dat het een betaling van [eiser] betrof ten behoeve van de financiering van de verbouwing van zijn woning, en voorts dat [eiser] niet eerder dan bij brief van 15 december 2009 contact heeft opgenomen met Matex over de vermeende onjuiste uitbetaling terwijl hij reeds op 4 of 5 juni 2009 op de hoogte was van de uitbetaling.
3.10. De rechtbank overweegt ten aanzien van de vraag of de vermogensvermeerdering van Matex ongerechtvaardigd is, als volgt. Vooropgesteld dient te worden dat, zoals hiervoor onder 3.5. is overwogen, het beoordelingsmoment van de onrechtvaardigheid is gelegen op het moment van de verrijking, derhalve op 8 juni 2009. Voor de vraag of de verrijking van de een ten koste van de ander ongerechtvaardigd is, is van belang of voor de betaling een rechtsgrond bestond. Daarvoor is de tussen verrijkte en verarmde bestaande rechtsverhouding bepalend.
Vast staat dat tussen [eiser] en Matex op 8 juni 2009 geen rechtsverhouding bestond. Er was dan ook geen rechtsgrond die de betaling (door [eiser]) aan Matex rechtvaardigde. Daarmee is de ongerechtvaardigdheid van de verrijking van Matex ten koste van [eiser] gegeven.
3.11. Gezien het voorgaande doen de overige door [eiser] en Matex opgeworpen stellingen en weren ten aanzien van de echtheid van de handtekening onder de aanvraag voor de uitbetaling uit het bouwdepot en de vermeende overeenkomst tussen [eiser] en [directeur], niet ter zake.
3.12. Matex heeft nog aangevoerd dat [eiser] de schijn van vertegenwoordigings-bevoegdheid van [directeur] heeft opgewekt, op grond waarvan zij erop mocht vertrouwen dat zij de betaling gerechtvaardigd mocht behouden. Ook dit betoog slaagt niet. Het beoordelingsmoment van de ongerechtvaardigdheid is gelegen op het moment van de verrijking, zijnde 8 juni 2009. Een verrijking waarvan vaststaat dat deze op het beoordelingsmoment ongerechtvaardigd is, kan door omstandigheden achteraf derhalve niet alsnog gerechtvaardigd zijn. Los van de vraag of de door Matex aangevoerde omstandigheden op grond waarvan de door haar gestelde schijn van vertegenwoordigings-bevoegdheid zou zijn gewekt de verrijking kunnen rechtvaardigen, betreffen het omstandigheden die zich hebben voorgedaan na 8 juni 2009, derhalve na de verrijking van Matex. Door Matex zijn voorts geen feiten en omstandigheden gesteld waaruit kan worden afgeleid dat zij op het moment waarop zij de betaling van Euro 25.000,= ontving gerechtvaardigd mocht vertrouwen dat [directeur] bevoegd was om namens [eiser] betalingen te doen aan Matex.
3.13. Op grond van het hiervoor overwogene stelt de rechtbank vast dat sprake is van ongerechtvaardigde verrijking, op grond waarvan Matex de schade van [eiser] dient te vergoeden.
3.14. De omvang van de schadevergoedingsverbintenis van Matex jegens [eiser] gaat niet verder dan het bedrag van de verrijking en de verarming en dient te worden beoordeeld naar het tijdstip van ontstaan van de verrijking. Daarbij heeft te gelden dat Matex de schade van [eiser] slechts behoeft te vergoeden voor zover dit redelijk is.
3.15. De omvang van de verrijking van Matex (en de verarming van [eiser]) op 8 juni 2009 was Euro 25.000,=. Aldus dient de omvang van de door Matex verschuldigde schadevergoeding in beginsel te worden vastgesteld op dat bedrag.
3.16. Matex stelt dat zij per saldo slechts is verrijkt met een bedrag van Euro 244,50, nu zij van het door haar ontvangen bedrag van Euro 25.000,= betalingen heeft verricht aan leveranciers en onderaannemers, zulks ten behoeve van de verbouwing van de woning van [eiser]. Deze gelden zijn derhalve ten goede gekomen aan [eiser], aldus Matex. Verder stelt Matex dat zij deze betalingen niet had verricht wanneer [eiser] eerder (dan 15 december 2009) contact op had genomen ter zake de door hem vermeende onjuiste betaling.
3.17. Gesteld noch gebleken is dat sprake is van een omstandigheid als bedoeld in artikel 6:212 lid 2 BW. Voor zover het betoog van Matex ten aanzien van de door haar verrichte betalingen moet worden aangemerkt als een omstandigheid in de zin van artikel 6:212 lid 3 BW overweegt de rechtbank het volgende. Uit de stellingen van Matex blijkt dat zij op het moment van ontvangst van de Euro 25.000,= reeds vermoedde niet gerechtigd te zijn tot ontvangst van het geld. Volgens de eigen stellingen van Matex zou zij de projecten van [directeur] immers voorfinancieren en zou zij geld van [directeur] ontvangen. De ontvangst van Euro 25.000,= paste niet in de constructie van voorfinanciering die Matex was overeengekomen met [directeur]. Matex heeft daarop ook contact gezocht met [directeur] over de ontvangen betaling. Op grond van de verklaring van [directeur] en het feit dat [eiser] niet reageerde richting Matex meende Matex gerechtigd te zijn facturen van leveranciers te mogen voldoen. Nu de betaling van een derde afkomstig was waarmee Matex geen enkele rechtsverhouding had, mocht Matex echter niet zonder meer vertrouwen op de enkele mededeling van [directeur] dat het geld gebruikt mocht worden om afnemers te betalen. Van een schijn van vertegenwoordigingsbevoegdheid van [directeur] was geen sprake. De omstandigheid dat [eiser] niet eerder dan 15 december 2009 contact heeft opgenomen met Matex, hetgeen overigens wordt betwist door [eiser], doet daar niet aan af. Van een situatie waarin Matex redelijkerwijze geen rekening behoefde te houden met een verplichting tot vergoeding van de schade, als bedoeld in artikel 6:212 lid 3 BW is, gelet op bovengenoemde omstandigheden, geen sprake.
3.18. Tot slot wijst Matex op de schadebeperkingsplicht van [eiser], doch het feit dat Matex zelf, gelet op hetgeen is overwogen in 3.17, in een positie was om de schade te voorkomen of te beperken, maar dit niet dan wel onvoldoende, heeft gedaan, brengt mee dat zij zich niet kan beroepen op eigen schuld van [eiser].
3.19. Gezien het voorgaande zal de rechtbank de door Matex aan [eiser] te betalen schadevergoeding vaststellen op Euro 25.000,=. De daartoe strekkende vordering zal dan ook worden toegewezen. Nu [eiser] Matex bij brief van 15 december 2009 in gebreke heeft gesteld en Matex heeft nagelaten om binnen de door [eiser] gestelde termijn van 5 dagen na dagtekening van die brief het bedrag van Euro 25.000,= te voldoen, is Matex vanaf 21 december 2009 in verzuim. Derhalve acht de rechtbank toewijsbaar de wettelijke rente vanaf 21 december 2009.
Beoordeling van de vordering onder II op grond van onrechtmatige daad
3.20. [eiser] stelt dat Matex onrechtmatig jegens hem heeft gehandeld door onterecht ontvangen bedrag van Euro 25.000,= niet aan hem terug te betalen. Voorts stelt [eiser] dat hij als gevolg daarvan schade heeft geleden. De schade bestaat volgens [eiser] uit het bedrag van Euro 25.000,=, gemiste huuropbrengsten, alsmede schade die voortvloeit uit de executoriale verkoop van de woning.
3.21. Matex betwist gemotiveerd het door [eiser] gestelde toerekenbare onrechtmatig handelen van haar zijde, de gestelde schade, alsmede het causaal verband. Voorts stelt Matex dat [eiser] zelf eventuele schade had kunnen voorkomen door tijdig contact met haar op te nemen ter zake de vermeende onterechte betaling.
3.22. Nu Matex reeds op grond van ongerechtvaardigde verrijking zal worden veroordeeld tot betaling van het bedrag van Euro 25.000,=, kan dit bedrag niet nogmaals op grond van onrechtmatige daad worden toegewezen. De daartoe strekkende vordering zal dan ook worden afgewezen.
3.23. Voor zover de vordering betrekking heeft op de schade in de vorm van gemiste huuropbrengsten en schade die voortvloeit uit de executoriale verkoop van de woning, overweegt de rechtbank als volgt.
[eiser] stelt dat hij voornemens was de woning na de verbouwing te verhuren, maar dat hij de woning niet kon verbouwen omdat Matex het bedrag van Euro 25.000,= onrechtmatig heeft behouden. Als gevolg daarvan heeft hij geen huurinkomsten kunnen genieten en stond de woning leeg. Hierdoor is hij in betalingsmoeilijkheden gekomen, hetgeen de executoriale verkoop van de woning tot gevolg heeft gehad. [eiser] stelt schade te hebben geleden bestaande uit gemiste huuropbrengsten.
Voor zover [eiser] stelt dat het huis niet bewoonbaar of verhuurbaar was zonder verbouwing is deze stelling onvoldoende gemotiveerd. Het had op de weg van [eiser] gelegen om deze stelling nader te onderbouwen. Dit klemt te meer nu vast staat dat [eiser] de woning, na aankoop daarvan, nog een aantal maanden verhuurd heeft aan de toenmalige eigenaar.
Buitengerechtelijke kosten en proceskosten
3.24. De vordering tot vergoeding van buitengerechtelijke kosten zal worden afgewezen. [eiser] heeft niet (voldoende onderbouwd) gesteld dat hij deze kosten daadwerkelijk heeft gemaakt en dat die kosten betrekking hebben op verrichtingen die meer omvatten dan een enkele aanmaning, het enkel doen van een schikkingsvoorstel, het inwinnen van eenvoudige inlichtingen of het op gebruikelijke wijze samenstellen van het dossier.
3.25. Matex zal als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De rechtbank begroot de proceskosten aan de zijde van [eiser] op:
- dagvaarding Euro 87,93
- betaald vast recht 119,00
- in debet gesteld vast recht 431,00
- salaris advocaat 1.158,00 (2,0 punten × tarief € 579,00)
Totaal Euro 1.795,93
4. De beslissing
De rechtbank
4.1. veroordeelt Matex om aan [eiser] te betalen een bedrag van Euro 25.000,00 (vijfentwintigduizend euro), vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over dat bedrag vanaf 21 december 2009 tot de dag van volledige betaling,
4.2. veroordeelt Matex in de proceskosten, aan de zijde van [eiser] tot op heden begroot op Euro 1.795,93,
4.3. bepaalt, nu [eiser] met een toevoeging procedeert, dat die kostenbeta¬ling dient te geschieden door voldoening
A. aan de griffier van deze rechtbank, door middel van over¬schrijving op bankrekeningnummer 56.99.90.564, MvJ, arrondissement Breda (535), onder vermelding van "proceskostenveroordeling" en het zaak- en rolnummer,
wegens:
het in debet gestelde vastrecht Euro 431,00
explootkosten Euro 87,93
advocaatsalaris Euro 1.158,00
met welke bedragen de griffier zal dienen te handelen overeenkomstig het bepaalde bij art. 243 Rv(oud);
B. aan eiseres het voor haar rekening gekomen:
vastrecht ad Euro 119,00,
4.4. verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
4.5. wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. Eijssen-Vruwink en in het openbaar uitgesproken op 18 mei 2011.