ECLI:NL:RBBRE:2011:BQ7184

Rechtbank Breda

Datum uitspraak
2 mei 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
10/1186
Instantie
Rechtbank Breda
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenuitspraak over geheimhouding van bewijsstukken in belastingzaken

In deze tussenuitspraak van de Rechtbank Breda, gedateerd 2 mei 2011, wordt ingegaan op de geheimhouding van bewijsstukken in belastingzaken. De zaak betreft navorderingsaanslagen inkomstenbelasting en vennootschapsbelasting die door de inspecteur van de Belastingdienst zijn opgelegd aan belanghebbenden. De rechtbank heeft de inspecteur verzocht om alle op de zaak betrekking hebbende stukken te overleggen, waaronder een controlerapport en andere bewijsstukken. De inspecteur heeft echter een aantal stukken geheim gehouden op basis van artikel 8:29 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), met als argument de bescherming van persoonsgegevens van derden.

De rechtbank heeft de verzoeken van belanghebbenden om kennis te nemen van deze stukken beoordeeld. Hierbij is gekeken naar het belang van de belanghebbenden bij onbeperkte kennisneming versus de redenen van de inspecteur voor geheimhouding. De rechtbank heeft geoordeeld dat de geschoonde versies van bepaalde stukken, zoals het overzicht en de werklijsten, voor een deel geheim mogen blijven, met name de naam-, adres- en telefoongegevens van derden. De rechtbank heeft echter ook bepaald dat andere gegevens, zoals de hoeveelheden en prijzen, niet geheim mogen blijven, omdat deze relevant zijn voor de waardering van het bewijsmiddel.

De rechtbank concludeert dat de inspecteur gerechtvaardigd is in zijn verzoek om geheimhouding van bepaalde gegevens, maar dat de onder 1.6 genoemde stukken geen op de zaak betrekking hebbende stukken zijn. De uitspraak benadrukt het belang van transparantie in belastingzaken, terwijl tegelijkertijd de privacy van derden wordt gewaarborgd. De beslissing is ondertekend door rechter C.A.F.M. Stassen en griffier W.Y. Ip, en is op 13 mei 2011 aangetekend verzonden aan de partijen.

Uitspraak

RECHTBANK BREDA
Sector bestuursrecht, enkelvoudige belastingkamer
Procedurenummers: AWB 10/1186 tot en met 10/1189,
AWB 10/1688 tot en met 10/1670 en
AWB 10/1672
Uitspraakdatum: 2 mei 2011
Tussenuitspraak als bedoeld in artikel 8:29, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in de gedingen tussen
[belanghebbende], wonende te [woonplaats],
eisers,
[belanghebbende] BV, gevestigd te [woonplaats],
eiseres,
en
de inspecteur van de Belastingdienst/Limburg, kantoor Venlo,
verweerder.
Eisers en eiseres worden hierna belanghebbenden genoemd en verweerder inspecteur.
1.Ontstaan en loop van het geding
1.1.De inspecteur heeft aan belanghebbenden voor verschillende jaren navorderingsaanslagen inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen, alsmede navorderingsaanslagen vennootschapsbelasting opgelegd (hierna de navorderingsaanslagen).
Gelijktijdig heeft de inspecteur bij afzonderlijke beschikkingen heffingsrente in rekening gebracht en vergrijpboeten opgelegd (hierna: de beschikkingen).
1.2.De inspecteur heeft bij in één geschrift vervatte uitspraken op bezwaar de navorderingsaanslagen en de beschikkingen deels verminderd.
1.3.Belanghebbenden hebben daartegen beroep ingesteld.
1.4.Belanghebbenden hebben in de motivering van hun beroepschriften de inspecteur verzocht om toezending aan de rechtbank van alle op de zaak betrekking hebbende stukken. Zij verzoeken daarbij om overlegging van de navolgende stukken:
-het overzicht “[X]”;
-de werklijsten;
-de telefoonnota’s;
-het rapport met intern memo van het bij [onderneming A] BV ingestelde boekenonderzoek.
1.5.De inspecteur heeft verweerschriften ingediend en daarbij onder meer de navolgende op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd:
-een geschoonde versie van het overzicht “[X]”;
-een geschoonde versie van de werklijsten;
-een geschoonde versie van de telefoonnota’s.
1.6.De inspecteur heeft bij zijn verweerschriften het rapport met intern memo van het bij [onderneming A] BV ingestelde boekenonderzoek in zijn geheel niet overgelegd.
1.7. Een onderzoek ter zitting is met schriftelijke toestemming van partijen achterwege gebleven.
2.Beoordeling
2.1. De rechtbank stelt voorop dat de inspecteur op grond van artikel 8:42, eerste lid, van de Awb is gehouden de op de zaak betrekking hebbende stukken in zijn geheel en integraal aan belanghebbenden dienen te worden geopenbaard, tenzij zwaarwichtige redenen (gedeeltelijke) geheimhouding op de voet van artikel 8:29 van de Awb rechtvaardigen.
2.2 Partijen zijn beiden van mening dat in ieder geval de hiervoor onder 1.5 genoemde stukken behoren tot de op de zaak betrekking hebbende stukken als bedoeld in artikel 8:42 van de Awb. Nu dit gezamenlijke standpunt geen blijk geeft van een onjuiste rechtsopvatting volgt de rechtbank partijen hierin. De rechtbank neemt verder in aanmerking dat 8:42-stukken ondeelbaar zijn en dat de hiervoor bedoelde stukken voor de besluitvorming in de zaken van belanghebbende relevant kunnen zijn, zodat een beoordeling op de voet van artikel 8:29 van de Awb zal moeten plaatsvinden.
2.3Met betrekking tot de hiervoor onder 1.6 genoemde stukken heeft de inspecteur, naar de echtbank begrijpt, het standpunt ingenomen dat hetzij geen sprake is van op de zaak betrekking hebbende stukken hetzij kennisneming op grond van artikel 8:29, eerste lid, Awb geheel of gedeeltelijk beperkt dient te blijven tot de rechtbank.
2.4.Vooropgesteld wordt voorts dat artikel 6 van het Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden, Rome, 4 november 1950 (EVRM) niet dwingt tot een andere of verdergaande uitleg van artikel 8:42 van de Awb dan in hiervoor bedoelde zin. Het recht op kennisneming van de stukken dat besloten ligt in het in voormeld artikellid verwoorde recht op een eerlijke behandeling, is immers geen absoluut recht (HvJ 16 februari 2000, nr. 28901/95, onder meer gepubliceerd in BNB 2000/259).
2.5.De rechtbank heeft met toepassing van artikel 8:29 van de Awb kennis genomen van de inhoud van de dossiers betreffende de beroepszaken, de onder 1.5 en 1.6 genoemde stukken en heeft deze onderworpen aan een afweging van het belang van belanghebbenden bij onbeperkte kennisneming tegenover (mogelijk) zwaarwichtige redenen van de inspecteur om aan die kennisneming beperkingen (hierna: voor belanghebbenden geheim te houden) te stellen. Slechts indien naar het oordeel van de rechtbank de door de inspecteur aangevoerde redenen aanzienlijk zwaarder wegen dan het belang van belanghebbenden, is sprake van een gerechtvaardigd belang van de inspecteur bij geheimhouding.
De geschoonde versie van het overzicht “[X]”
2.6.1.De inspecteur beroept zich voor de geheim gehouden gedeelten van het overzicht “[X]”, te weten de namen, adressen, woonplaatsen en telefoonnummers van de daarin genoemde personen en/of bedrijven, op artikel 8:29 van de Awb. Als gewichtige redenen voor de geheimhouding voor belanghebbenden heeft de inspecteur genoemd de bescherming van persoonsgegevens van derden.
2.6.2.De rechtbank is van oordeel dat de hierna te noemen onderdelen in het overzicht “[X]” voor belanghebbenden geheim mogen worden gehouden op de door de inspecteur aangevoerde gronden. De rechtbank neemt daarbij in aanmerking dat het stukken betreft uit de administratie van een ander dan belanghebbenden en de anonimisering in het overzicht niet eraan in de weg staat dat duidelijk is dat het stuk niet enkel op belanghebbenden ziet maar tevens op anderen. De beperking van de anonimisering betreft de identiteitsgegevens, zoals naam- en adresgegevens, van de betreffende personen en/of bedrijven en niet de gegevens betreffende de hoeveelheden en prijs. Hetgeen belanghebbenden hebben aangevoerd is in het licht van de door de inspecteur aangevoerde gronden onvoldoende zwaarwegend om bekendmaking van de identiteitsgegevens te rechtvaardigen. De rechtbank is van oordeel dat het geheimhouden van de gegevens betreffende de goederen, zoals de hoeveelheden en prijzen niet wordt gerechtvaardigd door de door de inspecteur aangedragen grond. Het betreft weliswaar gegevens van een ander dan belanghebbenden maar deze gegevens kunnen van belang zijn voor de waardering van het bewijsmiddel. En indien de naam- adres- en telefoongegevens van de betreffende derden personen en bedrijven daarbij niet bekend worden gemaakt, rechtvaardigt de privacy van die derden niet meer een zo zwaarwegend belang dat bekendmaking van alle gegevens achterwege moet blijven. De inspecteur mag derhalve de naam-, adres- en telefoongegevens van de derden geheimhouden en dient met betrekking tot de gegevens betreffende de goederen het verwijderen dan wel onleesbaar maken daarvan achterwege te laten.
De geschoonde versie van de werklijsten
2.7.1.De inspecteur beroept zich voor de geheim gehouden gedeelten van de werklijsten, te weten de plaatsen, aantallen en (totaal)bedragen van de door derden verrichte activiteiten, op artikel 8:29 van de Awb. Als gewichtige redenen voor de geheimhouding voor belanghebbenden heeft de inspecteur genoemd de bescherming van persoons en/of financiële gegevens van derden.
2.7.2.Het betoog van de inspecteur slaagt gedeeltelijk op de gronden als vermeld onder 2.6.2. De inspecteur mag derhalve de naam-, adres- en telefoongegevens van de derden geheimhouden en dient met betrekking tot de gegevens betreffende de goederen het verwijderen dan wel onleesbaar maken daarvan achterwege te laten.
De geschoonde versie van de telefoonnota’s
2.8.1.De inspecteur beroept zich voor de geheim gehouden gedeelten van de telefoonnota’s, te weten de data, tijdstippen en telefoonnummers van de getelefoneerde, op artikel 8:29 van de Awb. Als gewichtige redenen voor de geheimhouding voor belanghebbenden heeft de inspecteur genoemd de bescherming van persoonsgegevens van derden.
2.8.2.Het betoog van de inspecteur slaagt gedeeltelijk op de gronden als vermeld onder 2.6.2. De rechtbank is van oordeel dat het beroep van de inspecteur op artikel 8:29 van de Awb voor de telefoonnota’s enkel slaagt voor zover het de naam-, adres- en telefoongegevens betreft van de derden. Deze gegevens mogen worden geheimgehouden. Andere gegevens dienen te worden bekendgemaakt.
Het rapport met intern memo van het bij [onderneming A] BV ingestelde boekenonderzoek
2.9.1.De inspecteur stelt zich primair op het standpunt dat geen sprake is van op de zaak betrekking hebbende stukken in de zin van artikel 8:42 van de Awb. Subsidiair beroept hij zich voor het geheim gehouden rapport met intern memo van het bij [onderneming A] BV ingestelde boekonderzoek op artikel 8:29 van de Awb. Als gewichtige redenen voor de geheimhouding voor belanghebbenden heeft de inspecteur genoemd de bescherming van persoonsgegevens van derden, met name de gecontroleerde en controlestrategische overwegingen van de belastingdienst.
2.9.2.De rechtbank merkt op dat niet het meergenoemde rapport als zodanig mede bepalend is voor de hoogte van de belastingschuld maar dat de bij het onderzoek mogelijk ten aanzien van belanghebbenden bekend geworden feiten en omstandigheden mede bepalend zijn voor die belastingschuld. Nu het rapport is opgemaakt ten behoeve van het bepalen van de belastingschuld van een ander dan belanghebbenden maakt dat rapport als zodanig enkel ten aanzien van de belastingaanslag voor die ander deel uit van de op de zaak betrekking hebbende stukken.
2.9.3.Nu de rechtbank van oordeel is dat het controlerapport met intern memo van [onderneming A] BV geen op de zaak betrekking hebbend stuk is, behoefd het subsidiaire standpunt van de inspecteur geen behandeling meer.
Conclusie
2.10.De rechtbank komt op grond van al het vorenoverwogene tot de conclusie dat de beperking van de kennisneming van de stukken genoemd onder 1.5 voor zover het de naam-, adres- en telefoongegevens van derden betreft gerechtvaardigd is, zodat het beroep van de inspecteur op artikel 8.29, eerste lid, van de Awb in zoverre slaagt. Voor dat geval hebben belanghebbenden al te kennen gegeven dat zij geen toestemming geven aan de rechtbank om als enige kennis te nemen van die gegevens. Voorts is de rechtbank van oordeel dat de onder 1.6 genoemde stukken geen op de zaak betrekking hebbende stukken zijn en de inspecteur daarom niet gehouden is die stukken in het geding te brengen.
3.Beslissing
De rechtbank:
-wijst het verzoek om beperking van de kennisneming van het overzicht “[X]”, de werklijsten en de telefoonnota’s toe voor zover het de naam-, adres- en telefoongegevens van derden betreft en voor het overige af;
-bepaalt dat het rapport met intern memo van het bij [onderneming A] BV ingestelde boekenonderzoek geen op de zaak betrekking hebbend stuk is.
Aldus gedaan door mr. C.A.F.M. Stassen, rechter, en door deze en mr. W.Y. Ip, griffier, ondertekend.
De griffier, De rechter,
Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op: 13 mei 2011.
Rechtsmiddel
Tegen deze tussenuitspraak kan niet eerder beroep worden ingesteld dan tegelijk met het hoger beroep tegen de einduitspraak.