ECLI:NL:RBBRE:2011:BQ7509

Rechtbank Breda

Datum uitspraak
4 april 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
09/597
Instantie
Rechtbank Breda
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

BPM bij invoer van gebruikte auto uit Duitsland en bewijslast inspecteur

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Breda op 4 april 2011, staat de invoer van een gebruikte auto uit Duitsland centraal, waarbij de belasting van personenauto’s en motorrijwielen (BPM) aan de orde is. De belanghebbende, een B.V., heeft op 11 maart 2008 aangifte gedaan voor de invoer van een Volvo XC 90, bouwjaar 2007. De inspecteur van de Belastingdienst heeft de waarde van de auto bij invoer vastgesteld op € 58.621, wat leidde tot een verschuldigde BPM van € 16.715. De belanghebbende heeft hiertegen bezwaar gemaakt, wat resulteerde in een terugbetaling van € 1.064 na een gegrondverklaring van het bezwaar op 4 februari 2009.

De rechtbank heeft op 22 maart 2011 de zaak behandeld, waarbij de belanghebbende werd bijgestaan door gemachtigden van een onderneming. De rechtbank oordeelde dat de inspecteur niet voldoende bewijs had geleverd om de door de belanghebbende aangegeven handelsinkoopwaarde van € 42.144 te weerleggen. De rechtbank verklaarde het beroep gegrond, vernietigde de uitspraak op bezwaar en verleende een teruggaaf van BPM tot een bedrag van € 3.176. Tevens werd de inspecteur veroordeeld tot het vergoeden van heffingsrente over het bedrag van € 3.430 en de proceskosten van de belanghebbende, vastgesteld op € 4.980.

De rechtbank benadrukte dat de bewijslast bij de inspecteur ligt om aan te tonen dat de aangegeven waarde te laag is. De rechtbank achtte de handelsinkoopwaarde van de auto, zoals vastgesteld door de belanghebbende, aannemelijk. De uitspraak is onherroepelijk indien er binnen zes weken geen hoger beroep wordt ingesteld bij het gerechtshof te 's-Hertogenbosch.

Uitspraak

RECHTBANK BREDA
Sector bestuursrecht, enkelvoudige belastingkamer
Procedurenummer: AWB 09/597
Uitspraakdatum: 4 april 2011
Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) juncto artikel 27d van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) in het geding tussen
[eiseres] B.V., gevestigd te [woonplaats], eiseres,
en
de inspecteur van de Belastingdienst/Zuidwest, kantoor Roosendaal, verweerder.
Eiseres wordt hierna belanghebbende genoemd en verweerder inspecteur.
De bestreden uitspraak op bezwaar
De uitspraak van de inspecteur van 4 februari 2009 op het bezwaar van belanghebbende tegen de voldoening op aangifte van belasting van personenauto’s en motorrijwielen (hierna: BPM), nummer: [nummer].
Zitting
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 22 maart 2011 te Breda.
Aldaar zijn verschenen en gehoord, belanghebbende, vergezeld van zijn gemachtigden [gemachtigden], beiden verbonden aan [onderneming A] V.O.F. en alsmede namens de inspecteur, [gemachtigden].
1.Beslissing
De rechtbank:
-verklaart het beroep gegrond;
-vernietigt de uitspraak op bezwaar;
-verleent teruggaaf BPM tot een bedrag van € 3.176;
-gelast de inspecteur heffingsrente te vergoeden over het bedrag van € 3.430 over de periode van 13 maart 2008 tot de datum van betaling van dit bedrag en voor het overige conform de wettelijke bepalingen;
-veroordeelt de inspecteur in de proceskosten aan de zijde van belanghebbende, vastgesteld op € 4.980;
-gelast dat de inspecteur het door belanghebbende betaalde griffierecht van € 297 aan deze vergoedt.
2.Gronden
2.1.Belanghebbende heeft op 11 maart 2008 aangifte gedaan van de invoer van een uit Duitsland afkomstige personenauto van het merk Volvo, type XC 90 2.4 D5 Momentum, identificatienummer [nummer], bouwjaar 2007 (hierna: de auto). De belasting is berekend op € 13.285, uitgaande van een cataloguswaarde inclusief BPM en omzetbelasting van € 74.791 en een vermindering op grond van de tegenbewijsregeling van 34,5%.
2.2.Bij de aangifte is een taxatierapport gevoegd van de heer [taxateur], taxateur hedendaagse voertuigen te Bladel. De taxatie vermeldt naast een kilometerstand van 19.720 km en een datum eerste toelating van 2 juli 2007, een beschrijving van de auto alsmede van de aanwezige extra's en accessoires ten tijde van de opname op 28 februari 2008. De "verkoopwaarde aan een particulier ” van de auto is getaxeerd op € 49.003.
2.3.De inspecteur heeft de waarde van de auto bij invoer gesteld op € 58.621 en de verschuldigde BPM op de aangifte gewijzigd in € 16.715. Belanghebbende heeft op 13 maart 2008 € 16.715 voldaan.
2.4.Belanghebbende heeft op 29 maart 2008 bezwaar gemaakt tegen de voldoening op aangifte. De inspecteur heeft het bezwaar op 4 februari 2009 gegrond verklaard. De verschuldigde belasting is berekend op € 15.651 en het verschil ad € 1.064 is aan belanghebbende terugbetaald.
2.5.De rechtbank heeft het beroep van belanghebbende met dagtekening 9 februari 2009 op 10 februari 2009 ontvangen. In haar beroepschrift stelt belanghebbende dat de handelsinkoopwaarde van de auto € 49.003 is. In haar pleitnota, die op 11 maart 2011 aan de rechtbank is toegezonden, stelt belanghebbende dat de handelsinkoopwaarde van de auto € 42.144 is, uitgaande van een cataloguswaarde van € 73.745, en de verschuldigde BPM van € 12.475.
2.6.De inspecteur heeft ter zitting verklaard dat:
- ingevolge de uitspraak van het Gerechtshof te ’s-Hertogenbosch van 29 mei 2009, nr. 08/00219, LJN BJ3817 belanghebbende het verschil tussen € 16.715 en € 13.285 of € 3.430 onverschuldigd op aangifte heeft voldaan;
- in gevallen waarin de inspecteur de op aangifte te betalen BPM eigenhandig heeft verhoogd, heffingsrente wordt vergoed als die verhoging ongedaan wordt gemaakt, en wel vanaf het moment van voldoening op aangifte tot het moment van terugbetaling.
2.7.In geschil is het antwoord op de volgende vragen:
- dient de handelsinkoopwaarde van de auto gesteld te worden op € 42.144 zoals belanghebbende voorstaat?
- heeft belanghebbende recht op vergoeding van heffingsrente?
- dient de inspecteur veroordeeld te worden in de werkelijk gemaakte proceskosten in de bezwaar- en beroepsfase?
Belanghebbende beantwoordt alle vragen bevestigend, de inspecteur ontkennend.
De voldoening op aangifte
2.8.Belanghebbende heeft uiteindelijk, na de uitspraak op bezwaar, € 15.651 BPM op aangifte voldaan.
2.9.Belanghebbende heeft de handelsinkoopwaarde van de auto vastgesteld als volgt :
Handelsinkoopwaarde volgens XRAY € 43.344
Minder accessoires € 1.230
Handelsinkoopwaarde € 42.144
De inspecteur heeft niet weersproken dat XRAY de handelsinkoopwaarde bepaalt op basis van transacties die daadwerkelijk in Nederland hebben plaatsgevonden en dus bruikbaar is voor de bepaling van de handelsinkoopwaarde. Hij heeft wel gesteld, dat andere systemen tot een andere uitkomst kunnen leiden, maar dat niet met bewijs gestaafd. Tevens heeft de inspecteur gesteld, dat belanghebbende ten onrechte de XRAY berekening heeft gemaakt uitgaande van “niet officiële” import. De rechtbank kan de inspecteur hierin in zoverre wel volgen, dat vergelijkbare auto’s in Nederland in het algemeen via de officiële dealer zullen zijn geïmporteerd, zodat inderdaad van de officiële importwaarde zou moeten worden uitgegaan. Nu de inspecteur echter niet heeft aangegeven wat de gevolgen daarvan zijn voor de BPM – hij heeft slechts aangevoerd dat het ongeveer 5% in prijs zou kunnen schelen maar dat dat geen evenredige verhoging van de BPM zou betekenen – gaat de rechtbank hieraan voorbij. De rechtbank acht de door belanghebbende berekende handelsinkoopwaarde van € 42.144 aannemelijk.
2.10.Dat betekent dat de verschuldigde BPM € 12.475 bedraagt. Dat is minder dan belanghebbende zelf in haar aangifte had berekend. Uitgaande van de uitspraak op bezwaar, leidt dit tot een teruggaaf van € 15.651 min € 12.475 of € 3.176. Het beroep tegen de voldoening op aangifte is dan gegrond.
De heffingsrente
2.11.De inspecteur heeft ter zitting erkend dat heffingsrente moet worden vergoed over het bedrag van € 3.430 en wel over de periode van voldoening tot de terugbetaling. De rechtbank zal aldus beslissen.
2.12.Van die € 3.430 was al € 1.064 terugbetaald naar aanleiding van de uitspraak op bezwaar. Hetgeen onder 2.10 is overwogen, leidt tot een extra teruggaaf van € 810. Daarvoor geldt de wettelijke regeling, dat wil zeggen dat heffingsrente wordt vergoed vanaf 1 april 2009 (artikel 30f, derde lid, onderdeel c, ten tweede, van de AWR).
Proceskostenvergoeding
2.13. Naar het oordeel van de rechtbank is de werkwijze van de inspecteur waarbij hij, in plaats van na te heffen, eigenhandig het in de aangifte van belanghebbende genoemde bedrag verhoogt, zo zeer in strijd met het wettelijke systeem door middel van heffing door middel van voldoening op aangifte dat te dezen sprake is van een aan het bestuursorgaan te wijten onrechtmatigheid, waarbij op het moment van de correctie duidelijk moet zijn geweest dat die handelswijze in recht geen stand zou houden. Gelet hierop bestaat naar het oordeel van de rechtbank grond om ingevolge artikel 2, derde lid, van het Besluit proceskosten bestuursrecht (het Besluit), de door belanghebbende in de bezwaarfase en beroepsfase gemaakte proceskosten te vergoeden in afwijking van de forfaitaire normen van het Besluit.
2.14.Belanghebbende heeft, onder overlegging van nota’s en nader toegelicht ter zitting, gesteld dat de kosten ter zake van de in de bezwaar- en beroepsfase beroepsmatig verleende rechtsbijstand een bedrag van € 5.130 hebben belopen. De inspecteur heeft naar het oordeel van de rechtbank terecht opgemerkt dat de rechtbank op 22 maart 2011 vijf door belanghebbende ingestelde beroepen ter zitting heeft behandeld. Partijen zijn overeengekomen dat voor de aanwezigheid van de gemachtigde ter zitting 1 uur per zaak kan worden berekend en voor de vijf zaken tezamen 5 uur waarmee de kosten voor het bijwonen van de zitting € 150 lager zijn. Voor het overige komen de nota’s ter zake van de in bezwaar- en beroepsfase beroepsmatige verleende rechtsbijstand de rechtbank niet onredelijk voor. De totale proceskostenvergoeding wordt dan € 4.980 waarvan in de bezwaarfase al € 161 door de inspecteur is betaald.
2.15.Gelet op het vorenoverwogene is het beroep gegrond verklaard.
Aldus gedaan door mr. A.F.M.Q. Beukers-van Dooren, rechter, en door deze en
mr. M.D.E. Copra-Carolie, griffier, ondertekend.
De griffier, De rechter,
Uitgesproken in het openbaar op 4 april 2011.
Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op: 18 april 2011
Aan deze uitspraak hoeft eerst uitvoering te worden gegeven als de uitspraak onherroepelijk is geworden. De uitspraak is onherroepelijk als niet binnen zes weken na verzending van de uitspraak een rechtsmiddel is aangewend of onherroepelijk op het aangewende rechtsmiddel is beslist (artikel 27h, vijfde lid en artikel 28, zevende lid AWR).
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583,
5201 CZ ’s-Hertogenbosch.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.