ECLI:NL:RBBRE:2011:BQ7643

Rechtbank Breda

Datum uitspraak
9 juni 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
654263 vv 11-46
Instantie
Rechtbank Breda
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schorsing van een concurrentiebeding in kort geding

In deze zaak heeft de werknemer, aangeduid als [X], een verzoek ingediend tot schorsing van een concurrentiebeding dat hem door zijn werkgever, Stoncor Europe Inc., is opgelegd. De werknemer was sinds 1 januari 2008 in dienst bij Stoncor als Territory Manager en had een concurrentiebeding dat hem verbood om gedurende 24 maanden na beëindiging van zijn dienstverband bij een concurrerende onderneming te werken. Na zijn ontslag op 20 december 2010 trad [X] in dienst bij Betonlook, een bedrijf dat volgens Stoncor concurrerende activiteiten ontplooit. Stoncor vorderde betaling van boetes die [X] zou hebben verbeurd door het overtreden van het concurrentiebeding. De voorzieningenrechter heeft geoordeeld dat de vrees van Stoncor voor schade door de indiensttreding van [X] bij Betonlook niet voldoende onderbouwd is. De rechter heeft vastgesteld dat de belangen van [X] bij schorsing van het concurrentiebeding zwaarder wegen dan die van Stoncor bij handhaving ervan. De rechter heeft de vordering van [X] tot schorsing van het concurrentiebeding toegewezen en de vordering van Stoncor in reconventie afgewezen. Stoncor is veroordeeld in de proceskosten van [X].

Uitspraak

RECHTBANK BREDA
team kanton Bergen op Zoom
zaak/rolnr.: 654263 VV 11-46
vonnis in kort geding d.d. 9 juni 2011
inzake
[X],
wonende te [woonplaats],
eiser in conventie, verweerder in reconventie,
hierna te noemen “[X]”,
gemachtigde: mr. T.J.H.M. van Wegberg, medewerker van ARAG Nederland te Leusden,
tegen
de vennootschap naar buitenlands recht Stoncor Europe Inc.,
gevestigd te België en mede kantoorhoudende te Roosendaal aan het adres Braak 1,
gedaagde in conventie, eiseres in reconventie,
hierna te noemen “Stoncor”,
gemachtigde: mw.mr. A.M. de Jong, advocaat te Amsterdam.
1. Het verloop van het geding
in conventie en in reconventie:
1.1 De procesgang blijkt uit de volgende stukken:
a. het exploot van dagvaarding van 11 april 2011, met producties;
b. de akte overlegging producties alsmede eis in reconventie, met producties;
c. de aantekeningen van de griffier met betrekking tot de mondelinge behandeling van de vordering ter zitting van 28 april 2011, met bijbehorend audiëntieblad.
1.2 De inhoud van deze stukken -alsmede van de door mr. Van Wegberg en mw.mr. De Jong ter zitting overgelegde pleitnotities- geldt als hier ingelast. Op die inhoud en hetgeen overigens ter zitting is aangevoerd wordt, voor zover nodig, hierna teruggekomen.
1.3 Aan het einde van de mondelinge behandeling hebben partijen verzocht om aanhouding van de zaak, teneinde tot een onderlinge regeling te komen. Uiteindelijk hebben zij d.d. 25 mei 2011 eenstemmig verzocht vonnis te wijzen.
2. Het geschil
in conventie
2.1 [X] vordert bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
A. primair, schorsing van het concurrentiebeding in afwachting van een definitieve uitspraak in de bodemprocedure;
B. subsidiair, omzetting van het bestaande concurrentiebeding in een relatiebeding voor de duur van één jaar;
C. veroordeling van Stoncor in de kosten van de procedure.
2.2 Stoncor weerspreekt de vorderingen.
in reconventie:
2.3 Stoncor vordert bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, om [X] te veroordelen:
1. tot betaling aan Stoncor van hetgeen [X] uit hoofde van de bedingen zoals opgenomen in artikel 9 juncto 10 van de arbeidsovereenkomst aan Stoncor is verschuldigd, te vermeerderen met de wettelijke rente te berekenen vanaf 1 januari 2011, respectievelijk de vervaldagen van de daaropvolgende boetes, de weekenddagen daaronder begrepen, tot aan de dag der algehele voldoening;
2. in de kosten van dit geding, te vermeerderen met de wettelijke rente met ingang van veertien dagen na wijzen van het vonnis tot aan de dag der algehele voldoening;
3. om, indien [X] niet binnen veertien dagen na dagtekening van de aanschrijving tot vrijwillige voldoening van het te dezen te wijzen vonnis heeft voldaan, aan Stoncor te voldoen de na het te dezen te wijzen vonnis nog vallende kosten (de nakosten), welke voor wat betreft het nasalaris forfaitair worden berekend op een bedrag van € 131,00 zonder betekening, te verhogen met een bedrag van € 68,00 in geval van betekening.
2.4 [X] voert verweer.
3. De beoordeling
in conventie en in reconventie:
3.1 Tussen partijen staan de volgende feiten in rechte vast:
de thans 45-jarige [X] is op 1 januari 2008 in dienst getreden bij Stoncor in de functie van Territory Manager voor de provincie Overijssel, zulks tegen een laatstgenoten loon van € 3.502,00 bruto per maand, exclusief emolumenten;
Stoncor produceert kunststof gebonden vloerafwerkingen voor de industriële sector;
in de arbeidsovereenkomst is in artikel 9 een non-concurrentiebeding opgenomen, wat (voor zover van belang) luidt als volgt: “Gedurende 24 maanden na het einde van de arbeidsovereenkomst -ongeacht de wijze waarop en de redenen waarom de arbeidsovereenkomst tot een einde is gekomen- zal het Werknemer zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de Werkgever, niet zijn toegestaan om in de Benelux:
a. op enigerlei wijze, direct of indirect, al dan niet gehonoreerd werkzaam of betrokken te zijn bij enige persoon, instelling, vennootschap of onderneming die concurrerende, soortgelijke of aanverwante activiteiten ontplooit als de Werkgever of de aan haar gelieerde vennootschappen, danwel daarin of daarbij enig belang te hebben;
b. op enigerlei wijze, direct of indirect zakelijke contacten te onderhouden met (rechts)personen waarmee de Werkgever gedurende de laatste twee jaar voorafgaande aan het einde van de arbeidsovereenkomst enigerlei zakelijk contact heeft gehad …”;
artikel 10 van de arbeidsovereenkomst getiteld “Boete” luidt (voor zover van belang) als volgt: “In afwijking van het in artikel 7:651 lid 3 Nederlands BW verbeurt Werknemer ingeval van overtreding van het bepaalde in de artikelen 7, 8 en 9 aan de Werkgever een terstond en zonder nadere aannaming, ingebrekestelling of rechterlijke tussenkomst opeisbare boete van € 4.500,00 per overtreding, ter vermeerderen met € 2.250,00 voor iedere dag dat de overtreding voortduurt en onverminderd de bevoegdheid van de Werkgever om in plaats daarvan vergoeding te vorderen van de volledige schade alsmede nakoming...”;
[X] heeft in een e-mail van 24 november 2009 onder de aandacht van Stoncor gebracht dat hij problemen met zijn gehoor ondervindt;
op 17 november 2010 heeft [X] in een brief aan zijn leidinggevende [Y] het voornemen kenbaar gemaakt om zijn arbeidsovereenkomst op te zeggen, omdat hij een aanbod had gekregen van een ander bedrijf, te weten Betonlook;
op 18 november 2010 heeft [X] formeel zijn ontslag ingediend, waardoor de arbeidsovereenkomst tussen partijen is beëindigd met ingang van 20 december 2010;
per 1 januari 2011 is [X] bij Betonlook in dienst getreden als Sales Manager Benelux;
[X] heeft in 2010 al enige tijd werkzaamheden bij Betonlook verricht. Dat is gebeurd omdat Stoncor in die tijd overwoog Betonlook over te nemen;
Stoncor heeft [X] bericht hem te houden aan het concurrentiebeding;
bij brief d.d. 25 januari 2011 is [X] er door Stoncor op gewezen dat hij het concurrentiebeding overtreedt, waarbij Stoncor aanspraak maakt op de door [X] verbeurde boetes van € 4.500,00 per overtreding, te vermeerderen met € 2.250,00 per dag per 1 januari 2011.
3.2 De vordering van [X] is gegrond op het tussen partijen in de arbeidsovereenkomst overeengekomen concurrentiebeding. Volgens [X] biedt de overstap naar Betonlook voor hem een duidelijke positieverbetering. Betonlook biedt hem de kans een nieuwe stap te maken in een salesomgeving in een voor zijn gehoor betere werkomgeving, waarin hij niet langer aan extreme geluiden is blootgesteld. [X] betwist dat de overgang naar Betonlook een overtreding van het concurrentiebeding betekent. Kort samengevat stelt [X] zich op het standpunt dat het werkterrein van beide bedrijven zodanig verschilt dat zij niet elkaars concurrenten genoemd kunnen worden. Hierdoor ontbreekt ook het belang voor Stoncor om hem aan het concurrentiebeding te houden. [X] vordert primair schorsing van het concurrentiebeding als zijnde onredelijk bezwarend. Subsidiair vordert hij omzetting van het concurrentiebeding in een nader overeen te komen relatiebeding. [X] geeft aan dat hij in dat kader aan Stoncor te kennen heeft gegeven dat hij open staat voor een voorstel van Stoncor om een relatiebeding overeen te komen voor de duur van één jaar voor alle bestaande relaties van Stoncor. Volgens hem is de brief d.d. 25 januari 2011 het eerste moment geweest waarop Stoncor te kennen heeft gegeven dat zij hem aan het concurrentie-beding wil houden en dat hij in dat kader een boete heeft verbeurd van circa € 50.000,00.
3.3 Stoncor wil [X] aan het overeengekomen concurrentiebeding houden, Zij stelt dat Betonlook een onderneming is die concurrerende, soortgelijke of aanverwante activiteiten ontplooit als Stoncor of de aan haar gelieerde vennootschappen. Immers, beide ondernemingen begeven zich op het terrein van kunststof vloerafwerking. Gelet op de overtreding van het concurrentiebeding, stelt Stoncor [X] aansprakelijk voor alle schade die daaruit voortvloeit en maakt zij in reconventie aanspraak op de door [X] verbeurde boetes. Voor zover Betonlook niet als concurrent mocht worden aangemerkt, stelt Stoncor zich op het standpunt dat [X] artikel 9 sub b van de arbeidsovereenkomst overtreedt, waarin is bepaald dat het [X] niet is toegestaan zonder voorafgaande toestemming van Stoncor direct of indirect zakelijke contacten te onderhouden met (rechts)personen waarmee Stoncor gedurende twee jaren voorafgaande aan het einde van de arbeidsovereenkomst van [X], zelf zakelijk contact heeft gehad. Juist vanwege de verregaande fusiegesprekken tussen Betonlook en Stoncor valt Betonlook in ieder geval onder deze categorie, aldus Stoncor. Volgens Stoncor heeft zij in de maanden november en december 2010, zowel jegens [X] als richting Betonlook, aangegeven dat Stoncor het concurrentiebeding zou handhaven.
3.4 [X] betwist in reconventie iets aan Stoncor verschuldigd te zijn, omdat hij van mening is dat hij het non-concurrentiebeding niet heeft overtreden. Indien hij in dat kader wel tot betaling wordt veroordeeld, dan verzoekt [X] om de boete te matigen.
3.5 Voorshands is voldoende gebleken dat partijen -gezien de aard van de vorderingen- spoedeisend belang hebben bij de ingestelde voorzieningen.
en voorts in conventie:
3.6 In een kort geding procedure kan een schorsing van het concurrentiebeding alleen worden uitgesproken indien het (zeer) waarschijnlijk is te achten dat de bodemrechter, de wederzijdse belangen in aanmerking nemende, het concurrentiebeding teniet zal doen. Uitgangspunt daarbij is, dat de bodemrechter zo’n concurrentiebeding geheel of gedeeltelijk kan vernietigingen op grond dat, in verhouding tot het te beschermen belang van de werkgever, de werknemer door dat beding onbillijk wordt benadeeld. Hiertoe wordt het volgende overwogen.
3.7.1 Wat partijen verdeeld houdt is de vraag of Stoncor en Betonlook elkaars concurrenten zijn. Volgens [X] richt Stoncor zich op de markt van industriële vloeren en haalt derhalve haar omzet bij de zakelijke eindgebruiker, terwijl Betonlook actief is in de particuliere vloerenmarkt, die wordt benaderd via het circuit van architecten en interieurdesigners. Stoncor benadrukt dat het [X] op grond van het concurrentiebeding kort gezegd is verboden om in dienst te treden bij een “onderneming die concurrerende, soortgelijke of aanverwante activiteiten ontplooit als Stoncor of de aan haar gelieerde vennootschappen” en dat Betonlook onder die definitie valt. Wat hier ook van zij, Stoncor heeft, naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter, de kans dat zij schade lijdt dan wel zal gaan lijden door de handelwijze van [X], voorshands onvoldoende aannemelijk gemaakt. Stoncor heeft niet gesteld dat [X] klanten van Stoncor heeft benaderd en Stoncor heeft evenmin concreet gesteld waaruit haar schade zou bestaan c.q. zal gaan bestaan. Stoncor stelt zich op het standpunt dat [X] concurrentiegevoelige informatie van Stoncor bezit, alsmede dat hij concurrentiegevoelige kennis en vaardigheden heeft opgedaan bij Stoncor, waardoor het belang van Stoncor wordt geschaad door indiensttreding van [X] bij Betonlook. Nog daargelaten dat de vrees voor overdracht van concurrentiegevoelige informatie, kennis en vaardigheden niet gegrond lijkt, nu [X], als hij deze informatie, kennis en vaardigheden had willen overdragen, dit reeds gedaan zou hebben ten tijde van zijn eerdere -met welnemen van Stoncor- bij Betonlook verrichte werkzaamheden, is de voorzieningenrechter van oordeel dat het bestaan van slechts de enkele -thans niet nader concreet onderbouwde- vrees van Stoncor voor een mogelijke benadeling door [X], voor de rechter in een bodemprocedure reden zou kunnen zijn om het concurrentiebeding, de wederzijdse belangen in aanmerking nemende, geheel of gedeeltelijk te vernietigen. Bij een vordering tot schorsing dient de voorzieningenrechter te beoordelen of de werknemer, in verhouding tot het te beschermen belang van de werkgever, door het concurrentiebeding onbillijk wordt benadeeld. [X] heeft in dat opzicht gesteld er voor hem bij Betonlook sprake is van een positieverbetering en dat hij daarbij een nieuwe stap kan maken in een salesomgeving in een voor zijn gehoor betere werkomgeving. [X] vindt dat hij door het standpunt van Stoncor op ontoelaatbare wijze wordt belemmerd in zijn ontwikkelingsmogelijkheden en hij verzoekt ook om die reden in dit geding om schorsing van het concurrentiebeding. De voorzieningenrechter is voorshands van oordeel dat de belangen van [X] bij schorsing van het concurrentiebeding zwaarder wegen dan de belangen van Stoncor bij handhaving ervan. Immers, de door [X] gestelde belangen zijn evident. Stoncor heeft nog aangegeven dat zij [X] een positieverbetering heeft aangeboden ten opzichte van het aanbod van Betonlook. Echter, [X] heeft onbetwist gesteld dat Stoncor dit aanbod -ondanks verzoeken daartoe van [X]- niet op papier heeft gesteld, zodat hij niet wist waar hij aan toe was. Met betrekking tot de gehoorproblemen van [X] heeft Stoncor gesteld dat niet bewezen is dat deze enig verband houden met de werkzaamheden van [X] bij Stoncor. Wat hier ook van zij, [X] heeft reeds bij brief van 25 oktober 2009 aan Stoncor kenbaar gemaakt dat hij tijdens zijn werk op (lawaaierige) productielocaties gehoorproblemen ondervindt, welke (tevens) uitmonden in hoofdpijn nadien. Uit die mail blijkt tevens dat in dat kader gesproken is over de mogelijkheid dat [X] in een andere werkomgeving bij Betonlook zou gaan werken en dat dit hierover omstreeks januari/februari 2010 meer duidelijk zou zijn. Dat de verhoudingen tussen Betonlook en Stoncor (ten opzichte van de situatie vorig jaar) inmiddels bekoeld zijn, maakt -gelet op al het vooroverwogene- nog niet, dat het belang van Stoncor bij handhaving van het concurrentiebeding zou moeten prevaleren boven het belang van [X]. Dat Stoncor recentelijk een nieuwe divisie, te weten ‘Liquid Elements’ heeft opgezet, die concurreert met Betonlook, maakt het voorgaande niet anders. Het is de recentelijke keuze van Stoncor geweest om met deze divisie nieuwe terreinen te betreden, hetgeen [X] niet kan worden tegengeworpen. [X] heeft aangegeven dat hij met Stoncor een relatiebeding wil overeenkomen, waarbij hij af zal zien van het benaderen van relaties van Stoncor, teneinde jegens Stoncor tegemoet te komen aan haar belangen. Stoncor heeft hier echter niet mee ingestemd. Gelet op het voorgaande valt de belangenafweging in het onderhavige geval -naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter- in het voordeel van [X] uit.
3.7.2 Stoncor stelt nog dat [X] in ieder geval sub b van het in artikel 9 van de arbeidsovereenkomst overeengekomen concurrentiebeding heeft overtreden. Daarin is bepaald -kort samengevat- dat het [X] gedurende 24 maanden na het einde van het dienstverband niet is toegestaan om op enigerlei wijze contacten te onderhouden met
(rechts-)personen waarmee de werkgever gedurende de laatste twee jaren voorafgaande aan het einde van de arbeidsovereenkomst enigerlei zakelijk contact heeft gehad. Betonlook valt onder die groep rechtspersonen. Echter, deze bepaling moet wel worden bezien in het kader van het overeengekomen concurrentiebeding. Uit hetgeen onder 3.7.1 is overwogen, blijkt dat voorshands de belangenafweging in het voordeel van [X] uitvalt, hetgeen ook geldt voor het in artikel 9 sub b bepaalde. Het zou immers veel te ver voeren dat [X] geen contacten zou mogen onderhouden met de rechtspersonen zoals in artikel 9 sub b bedoeld, zonder dat sprake is van concurrentie. In die zin is het de verwachting dat de bodemrechter zal oordelen dat dit onderdeel van het beding te ruim is geformuleerd.
3.7.3 Het feit dat [X] in de arbeidsovereenkomst met Betonlook nagenoeg hetzelfde concurrentiebeding met boetebeding is overeenkomen -zoals door Stoncor aangegeven-, doet niets af aan het vooroverwogene.
3.8 Nu voorshands door de voorzieningenrechter wordt geoordeeld dat het waarschijnlijk is te achten dat de bodemrechter, de wederzijdse belangen in aanmerking nemende, het concurrentiebeding (geheel) teniet zal doen, zal de gevraagde schorsing van het concurrentiebeding worden uitgesproken. Nu de primaire vordering wordt toegewezen, wordt niet meer toegekomen aan het subsidiair gevorderde.
3.9 Stoncor dient als de in het ongelijk te stellen partij te worden verwezen in de kosten van de procedure.
en voorts in reconventie:
3.10 Hetgeen is conventie is overwogen, dient als hier herhaald en ingelast te worden beschouwd. Voor de verschuldigdheid van de gevorderde boetes dient vooralsnog voldoende aannemelijk te zijn dat [X] het concurrentiebeding heeft overtreden. Gelet op al hetgeen hiervoor in conventie is overwogen, is dat thans onvoldoende aannemelijk, met als gevolg dat de vordering van Stoncor zal worden afgewezen.
3.11 Stoncor zal, als de in het ongelijk te stellen partij, worden verwezen in de kosten van het geding.
4. De beslissing bij wege van voorlopige voorziening
De voorzieningenrechter:
in conventie:
schorst het concurrentiebeding, in afwachting van een definitieve uitspraak in de bodemprocedure;
veroordeelt Stoncor in de kosten van dit geding, aan de zijde van [X] gevallen en tot deze uit¬spraak begroot op
€ 561,81, waaronder € 400,00 als salaris voor de gemachtigde van [X];
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
in reconventie:
wijst de vordering af;
veroordeelt Stoncor in de kosten van dit geding aan de zijde van [X] gevallen en tot op heden begroot op € 100,00 aan gemachtigdensalaris.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.J.H. Goossens, en in het openbaar uitgesproken op 9 juni 2011.