ECLI:NL:RBBRE:2011:BQ9897

Rechtbank Breda

Datum uitspraak
29 juni 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
225602 HAZA 10-1866
Instantie
Rechtbank Breda
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • M. Eijssen-Vruwink
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevoegdheid van de rechtbank in geschil over koopovereenkomsten en algemene voorwaarden

In deze zaak, uitgesproken op 29 juni 2011 door de Rechtbank Breda, gaat het om een incident tussen Fayad Enterprise en Alpha Milkpowders Holland BV. Fayad, gevestigd in Liberia, vordert in de hoofdzaak een verklaring voor recht dat de koopovereenkomsten met betrekking tot melkpoeder uit 2006 en 2008 grotendeels rechtsgeldig zijn ontbonden of vernietigd. Alpha, de gedaagde, stelt dat de rechtbank zich onbevoegd moet verklaren op basis van een arbitraal beding in haar algemene voorwaarden, de 'MPC-condities'. Deze voorwaarden zouden van toepassing zijn op de koopovereenkomsten, maar Fayad betwist dit en stelt dat er geen wilsovereenstemming over de toepasselijkheid van deze voorwaarden is ontstaan.

De rechtbank onderzoekt of de MPC-condities op de overeenkomsten van toepassing zijn en of Fayad op de hoogte was van deze voorwaarden. De rechtbank stelt vast dat Alpha de MPC-condities nooit aan Fayad ter hand heeft gesteld en dat er geen duidelijke verwijzing naar deze voorwaarden is gedaan in de communicatie tussen partijen. De rechtbank oordeelt dat de verwijzing naar de MPC-condities in de correspondentie onvoldoende is om te concluderen dat Fayad op redelijke wijze kennis heeft kunnen nemen van de inhoud ervan.

De rechtbank wijst de incidentele vordering van Alpha af en oordeelt dat de Nederlandse rechter rechtsmacht heeft over de vordering van Fayad. Alpha wordt veroordeeld in de proceskosten van het incident. De rechtbank staat tussentijds hoger beroep van dit incidentele vonnis toe en verwijst de hoofdzaak naar de parkeerrol voor conclusie van antwoord aan de zijde van Alpha.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK BREDA
Sector civiel recht
zaaknummer / rolnummer: 225602 / HA ZA 10-1866
Vonnis in incident van 29 juni 2011
in de zaak van
de vennootschap naar het recht van Liberia
FAYAD ENTERPRISE,
gevestigd te Monrovia (Liberia),
eiseres in de hoofdzaak,
verweerster in het incident,
advocaat mr. P. Habermehl te Amsterdam,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
ALPHA MILKPOWDERS HOLLAND BV,
gevestigd te Waalwijk,
gedaagde in de hoofdzaak,
eiseres in het incident,
advocaat mr. L.J.P.E. Donckers-Corten te Breda.
Partijen zullen hierna Fayad en Alpha genoemd worden.
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding met producties 1 tot en met 10,
- de incidentele conclusie houdende de exceptie van onbevoegdheid van de zijde van Alpha met producties genummerd 1 tot en met 6,
- de incidentele conclusie van antwoord van de zijde van Fayad,
- de akte houdende de nadere conclusie in het incident van de zijde van Alpha,
- de akte houdende reactie op de nadere conclusie in het incident van de zijde van Fayad met een productie genummerd 7.
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald in het incident.
2. Het geschil in het incident
2.1. Fayad vordert in de hoofdzaak - samengevat - een verklaring voor recht dat de koopovereenkomsten met betrekking tot de partijen melkpoeder van november 2006, januari 2008 en april 2008 grotendeels rechtsgeldig zijn ontbonden of vernietigd, dan wel dat de rechtbank deze overeenkomsten grotendeels ontbindt of vernietigt met vergoeding van koopsommen, kosten en schade.
2.2. Alpha vordert in het incident dat de rechtbank zich onbevoegd verklaart om van het geschil kennis te nemen. Alpha legt aan haar incidentele vordering - zakelijk weergegeven - ten grondslag dat op de door Fayad aangehaalde koopovereenkomsten haar algemene voorwaarden, de “MPC-condities”, van toepassing zijn, waarin een arbitraal beding is opgenomen, op grond waarvan de rechtbank te Breda onbevoegd is om kennis te nemen van de vorderingen. Alpha stelt dat deze overeenkomsten gesloten zijn binnen een enige jaren bestaande handelsrelatie. De onderhandelingen hebben partijen gevoerd per telefoon en per e-mail en het resultaat ervan is telkens door Alpha vastgelegd in een “Sales Confirmation” (verkoopbevestiging). In de door Alpha aan Fayad verzonden e-mailberichten heeft zij een standaardmededeling opgenomen waarin zij in de Engelse taal verwijst naar de MPC-condities. Een vergelijkbare verwijzing heeft zij gehanteerd op de eerdergenoemde verkoopbevestigingen die zij naar Fayad heeft gestuurd en waarvan sommige ondertekend door Fayad zijn teruggezonden, aldus Alpha. Ook op een faxbericht van 28 januari 2004 waarmee zij aan Fayad het exclusieve recht heeft verschaft melkpoeder onder een bepaalde merknaam in Liberia te distribueren, heeft zij reeds verwezen naar de MPC-condities. Fayad, die ervan op de hoogte is dat het hanteren van algemene voorwaarden in het internationale handelsverkeer gebruikelijk is, heeft volgens Alpha tegen de werking van de MPC-condities nimmer geprotesteerd. Hiernaast heeft Fayad de geleverde partijen melkpoeder altijd geaccepteerd en de facturen betaald. Onder deze omstandigheden was voor Fayad als een redelijk handelende persoon duidelijk dat op de met Alpha gesloten overeenkomsten haar algemene voorwaarden van toepassing waren, aldus Alpha.
2.3. Fayad betwist dat de MPC-condities deel uitmaken van de koopovereenkomsten. Volgens Fayad is nimmer wilsovereenstemming tussen partijen ontstaan over de toepasselijkheid van deze voorwaarden. Zij voert aan dat Alpha haar wens tot toepasselijkheid van de algemene voorwaarden nimmer ter sprake heeft gebracht bij de onderhandelingen en dat Alpha verder deze voorwaarden noch voorafgaande aan of tijdens het sluiten van de overeenkomsten aan haar ter hand heeft gesteld, noch deze aan haar heeft toegestuurd.
3. De beoordeling
3.1. De rechtbank stelt vast dat Alpha in Nederland gevestigd is. Derhalve komt de Nederlandse rechter ingevolge de artikelen 2 en 60 van de Verordening (EG) nr. 44/2001 van de Raad van 22 december 2000 betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken (EEX-Verordening) rechtsmacht toe ten aanzien van de vordering.
3.2. De incidentele conclusie is, gelet op het bepaalde in artikel 1022 lid 1 Rv, tijdig genomen.
3.3. Nu beide partijen gevestigd zijn in landen die partij zijn bij het Verdrag der Verenigde Naties inzake internationale koopovereenkomsten betreffende roerende zaken (hierna: het Weens Koopverdrag) en de overeenkomsten tussen partijen betrekking hebben op de koop en verkoop van roerende zaken, gaan de partijen er terecht vanuit dat de vraag of Fayad met de toepasselijkheid van de algemene voorwaarden van Alpha (stilzwijgend) heeft ingestemd, dient te worden beoordeeld aan de hand van de bepalingen van dit verdrag.
De toepasselijkheid van algemene voorwaarden is echter niet expliciet in het Weens koopverdrag geregeld.
Ingevolge artikel 7 lid 2 van dit verdrag wordt een dergelijke vraag, opgelost aan de hand van de algemene beginselen waarop het verdrag berust en slechts bij gebreke hiervan in overeenstemming met het krachtens de regels van internationaal privaatrecht toepasselijke recht. Hierbij dient de rechter op grond van artikel 7 lid 1 van het verdrag rekening te houden met het internationale karakter van het verdrag, met de noodzaak tot eenvormigheid in de toepassing ervan en met het bevorderen van de naleving van de goede trouw in de internationale handel (zg. beginsel van goede trouw in de internationale handel). Het is derhalve een vraag van uitleg van het Weens Koopverdrag of in dit verband noodzakelijk is dat de MPC-condities voor of bij het sluiten van de koopovereenkomst door Alpha aan Fayad ter hand waren gesteld dan wel op andere wijze ter beschikking waren gesteld aan Fayad.
3.4. Zoals vermeld onder 2.2 stelt Alpha zich op het standpunt - overeenkomstig het oordeel van het Oostenrijkse Oberste Gerichtshof van 6 februari 1996 en van het Belgische Hof van Beroep Gent van 4 oktober 2004 - dat voor het van toepassing doen zijn van algemene voorwaarden op een overeenkomst, de partij die de voorwaarden wenst te gebruiken, ingevolge artikel 8 van het Weens Koopverdrag kan volstaan met een verwijzing naar deze voorwaarden indien die zodanig duidelijk is dat een redelijk handelende persoon haar kan begrijpen. Alpha heeft zich voorts beroepen op het arrest van de Hoge Raad van 2 februari 2001 (NJ 2001, 200).
3.5. Fayad daarentegen beroept zich op de uitspraak van het Duitse Bundesgerichtshof (hierna: BGH) van 31 oktober 2001. Het BGH is van oordeel dat het voor de toepasselijkheid van algemene voorwaarden onvoldoende is - mede gelet op het in artikel 7 lid 1 van het Weens Koopverdrag verwoorde beginsel van goede trouw - om in het aanbod tot het sluiten van een overeenkomst enkel daarnaar te verwijzen. Volgens het BGH volgt immers uit de artikelen 8, 14 en 18 van het verdrag dat de wederpartij van de gebruiker van algemene voorwaarden de mogelijkheid moet hebben op een redelijke wijze van de voorwaarden kennis te nemen. Hiervan kan slechts sprake zijn indien de ene partij haar algemene voorwaarden (in volle omvang) voorafgaand aan of tijdens het sluiten van de overeenkomst verstrekt aan de andere partij. Van degene tot wie het aanbod is gericht kan niet worden verlangd naar de inhoud ervan te informeren, aangezien een dergelijke verplichting zou leiden tot - ongewenste - vertraging van het sluiten van de overeenkomst, terwijl het voor de gebruiker van de voorwaarden, die meestal gebaat is bij het gebruik ervan, in de regel een kleine moeite is de tekst van de algemene voorwaarden te doen toekomen, aldus het BGH.
3.6. De rechtbank stelt in de onderhavige zaak vast dat Alpha de MPC-condities nooit, ook niet ter gelegenheid van eerder gesloten koopovereenkomsten, aan Fayad ter hand heeft gesteld. Tevens staat vast dat Alpha de inhoud van de MPC-condities nooit met Fayad heeft besproken, maar dat zij slechts heeft volstaan met een verwijzing naar de MPC-condities onderaan haar schriftelijke verkoopbevestigingen en correspondentie met Fayad. De rechtbank merkt daarbij op dat geen sprake is van een verwijzing naar MPC-condities onder de verkoopbevestigingen zoals die door Alpha in het geding zijn gebracht (productie 5 bij incidentele conclusie houdende exceptie van onbevoegdheid). Genoemde verkoopbevestigingen zien overigens niet op de koopovereenkomsten die onderwerp zijn van de hoofdzaak.
3.7. De rechtbank deelt het oordeel van het BGH dat uit het in artikel 7 lid 1 Weens Koopverdrag verwoorde beginsel van goede trouw in de internationale handel volgt dat de wederpartij van de gebruiker van algemene voorwaarden de mogelijkheid moet hebben op redelijke wijze van de inhoud ervan kennis te nemen en dat het aan de gebruiker van deze voorwaarden is om de tekst ervan aan de wederpartij te verstrekken. Naar het oordeel van de rechtbank is aan dit vereiste niet naar behoren voldaan met het enkele verwijzen naar algemene voorwaarden in de correspondentie. Uit het beginsel van goede trouw vloeit om de door het BGH genoemde redenen voort dat eerder van de gebruiker van algemene voorwaarden mag worden verlangd dat hij de moeite neemt om zijn wederpartij kennis te laten nemen van zijn algemene voorwaarden dan dat van de wederpartij mag worden gevergd dat deze zich inspant om toegang te krijgen tot deze voorwaarden. Anders dan Alpha bepleit gaat een beroep op het arrest van de Hoge Raad van 2 februari 2001 niet op aangezien op de in dat arrest beoordeelde overeenkomst uit 1990 het Weens Koopverdrag (nog) niet van toepassing was.
3.8. Nu de algemene voorwaarden van Alpha nimmer aan Fayad zijn verstrekt in de zin van terhandstelling of toezending kan niet worden gezegd dat Fayad voor of tijdens het sluiten van de overeenkomsten op redelijke wijze van de voorwaarden kennis heeft kunnen nemen. Derhalve maken deze - met inbegrip van het arbitraal beding - naar het oordeel van de rechtbank geen deel uit van de overeenkomsten tussen partijen en zijn deze niet op de overeenkomsten van toepassing.
3.9. Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat het arbitraal beding waarop Alpha haar vordering heeft gebaseerd niet van toepassing is, zodat zij zich bevoegd acht van het geschil in hoofdzaak kennis te nemen. De rechtbank zal de incidentele vordering afwijzen.
3.10. Alpha zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten van het incident worden veroordeeld.
3.11. Op de voet van artikel 337 lid 2 Rv zal de rechtbank, mede gelet op het verzoek van Alpha, tussentijds hoger beroep van dit incidentele vonnis toestaan.
4. De beslissing
De rechtbank
in het incident
4.1. wijst de incidentele vordering af,
4.2. veroordeelt Alpha in de kosten van het incident, aan de zijde van Fayad tot op heden begroot op EUR 768,00 aan salaris advocaat,
4.3. bepaalt dat van dit incidenteel vonnis hoger beroep kan worden ingesteld,
in de hoofdzaak
4.4. verwijst de zaak naar de parkeerrol van 5 oktober 2011 voor conclusie van antwoord aan de zijde van Alpha.
Dit vonnis is gewezen door mr. Eijssen-Vruwink en in het openbaar uitgesproken op 29 juni 2011.