zaaknummer / rolnummer: 193347 / HA ZA 08-1426
[eiseres],
wonende te Roosendaal,
eiseres,
advocaat mr. I. van Meeteren te Breda,
1. [gedaagde 1],
wonende te Roosendaal,
gedaagde,
advocaat mr. H. Weinans te Roosendaal,
2. [gedaagde 2],
wonende te Oud-Vossemeer,
gedaagde,
advocaat mr. G.V. van Campen te ‘s-Hertogenbosch,
3. [gedaagde 3],
wonende te Taragona, Spanje,
gedaagde,
niet verschenen,
4. [gedaagde 4],
wonende te Breda,
gedaagde,
niet verschenen.
Partijen zullen hierna [eiseres], [gedaagde 1], [gedaagde 2], [gedaagde 3] en [gedaagde 4] genoemd worden.
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 18 augustus 2010, met de daarin vermelde stukken,
- de conclusie na tussenvonnis van [gedaagde 1] met producties 1 tot en met 4,
- de conclusie van antwoord na tussenvonnis van [gedaagde 2] met productie 2,
- de conclusie van antwoord na tussenvonnis van [eiseres],
- de betekeningsstukken.
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.
1.3. [eiseres] heeft betekeningsstukken overgelegd waaruit blijkt dat [gedaagde 3] is opgeroepen te verschijnen in deze procedure. [gedaagde 3] is niet verschenen, zodat tegen haar verstek zal worden verleend.
2. De verdere beoordeling
2.1. In het tussenvonnis van 18 augustus 2010 heeft de rechtbank bepaald dat [gedaagde 1] rekening en verantwoording diende af te leggen van haar beheer van de gezamenlijke rekeningen van haar en erflaatster. Thans is de vraag aan de orde of zij dit voldoende heeft gedaan zodat verdeling kan plaatsvinden van de gemeenschap die bestond tussen [gedaagde 1] en erflaatster. Daarna kan de afwikkeling van de nalatenschap plaatsvinden.
Rekening en verantwoording
2.2. [gedaagde 1] heeft afschriften verstrekt van de bankrekening van haar en erflaatster gezamenlijk en tevens van de twee spaarrekeningen van erflaatster. Bij conclusie na tussenvonnis heeft zij inlichtingen verschaft naar aanleiding van vragen van [eiseres] en [gedaagde 2].
2.3. [gedaagde 2] voert verweer tegen de door [gedaagde 1] afgelegde rekening en verantwoording. Zij meent dat de inlichtingen die [gedaagde 1] heeft verschaft, op diverse punten ongeloofwaardig zijn.
2.4. De rechtbank stelt vast dat [gedaagde 1] afschriften van alle bankrekeningen heeft verstrekt en vervolgens is ingegaan op de vragen en opmerkingen hierop van [gedaagde 2] en [eiseres]. De rechtbank neemt in haar beoordeling voorts in ogenschouw dat het een rekening en verantwoording betreft ‘in de familiesfeer’. [gedaagde 1] is een zus van de vooroverleden vader van [gedaagde 2]. [gedaagde 1] en erflaatster woonden samen en voerden ten behoeve van deze samenwoning een gemeenschappelijke huishouding met een beperkte gemeenschap. Uit de stellingen van partijen blijkt dat erflaatster de laatste jaren slechter van gezondheid werd en verzorging behoefde, maar niet dat zij niet langer ‘helder van geest’ was, zodat aannemelijk is dat erflaatster tot haar dood in staat is gebleven mede te bepalen op welke wijze haar inkomsten en vermogen besteed zouden worden. Deze omstandigheden zijn van belang omdat de inhoud van hetgeen aan rekening en verantwoording mag worden verlangd, van geval tot geval bepaald wordt door de aard van de rechtsverhouding en de omstandigheden van het geval. In dit geval brengen bovengenoemde omstandigheden met zich mee dat aan het afleggen van rekening en verantwoording niet al te zware eisen mogen worden gesteld. Naar het oordeel van de rechtbank heeft [gedaagde 1] voldoende rekening en verantwoording afgelegd van haar beheer van de gezamenlijke rekening (rekening met nummer 86.19.10.559). De verweren die [gedaagde 2] voert tegen de rekening en verantwoording, zal de rechtbank bespreken bij haar beoordeling van de verdeling van de gemeenschap.
Verdeling van de gemeenschap
2.5. [gedaagde 2] stelt dat het, gelet op de slechte lichamelijke gezondheid en zuinige levensstijl van erflaatster, onmogelijk is dat de betalingen van voornoemde gezamenlijke bankrekening door dan wel voor erflaatster zijn gedaan. [gedaagde 2] voert voorts aan dat [gedaagde 1] deze betalingen ten behoeve van haarzelf heeft verricht, tegen de wil van erflaatster, en dat door deze betalingen de nalatenschap is benadeeld.
2.6. [gedaagde 1] voert aan dat het grootste deel van de betalingen die vanaf de gezamenlijke rekening zijn gedaan, ten behoeve van erflaatster zijn geweest. Zij betoogt voorts dat zij maandelijks bedragen heeft overgemaakt naar de gezamenlijke rekening als bijdrage in de kosten van het huishouden en als compensatie voor de aankopen die zij deed vanaf de gezamenlijke bankrekening ten behoeve van haarzelf.
2.7. De rechtbank stelt allereerst vast dat enkel de gezamenlijke bankrekening met nummer 86.19.10.559 tot de gemeenschap behoort, omdat dit de enige bankrekening is op naam van zowel erflaatster als [gedaagde 1]. Nu geen der partijen zich in het bijzonder heeft uitgelaten over de wijze waarop de gemeenschap die bestond tussen erflaatster en [gedaagde 1] verdeeld dient te worden, zal de rechtbank de standpunten van partijen ten aanzien van voornoemde bankrekening in aanmerking nemen bij de vaststelling van de verdeling.
Ingevolge het bepaalde in artikel 3:166 BW geldt als hoofdregel dat de aandelen van de deelgenoten gelijk zijn, tenzij uit hun rechtsverhouding anders voortvloeit. De rechtbank begrijpt dat [gedaagde 2] middels haar stellingen betoogt dat een andere verdeling dan bij helfte gerechtvaardigd is.
Tussen erflaatster en [gedaagde 1] was sprake van een gemeenschap, hetgeen met zich meebrengt dat zij beiden bevoegd waren geld van de gezamenlijke rekening op te nemen en van de rekening betalingen te verrichten. [gedaagde 2] voert aan dat erflaatster het niet eens was met de uitgaven die [gedaagde 1] deed. Erflaatster heeft echter tijdens leven geen actie ondernomen om een einde aan deze situatie te maken, terwijl gesteld noch gebleken is dat zij daar niet toe in staat was. De rechtbank zal deze stelling van [gedaagde 2] dan ook passeren. Voorts stelt de rechtbank vast dat veelvuldig betalingen van de gezamenlijke rekening zijn gedaan. Ten aanzien van de telefoonkosten tijdens de cruise heeft [gedaagde 1] onbetwist gesteld dat deze op verzoek van erflaatster zijn gemaakt. Ter zake de advocaatkosten die enkel ten behoeve van [gedaagde 1] van de gezamenlijke rekening zijn voldaan, blijkt niet welk bedrag hiermee in totaal is gemoeid. Het aantal overige betalingen en de daarmee gemoeide bedragen zijn voorts, mede gelet op het feit dat deze betalingen zijn gedaan gedurende een periode van vijf jaar, naar het oordeel van de rechtbank niet zodanig buitensporig dat dit aanleiding geeft tot een andere verdeling van het saldo van de gezamenlijke bankrekening dan bij helfte. Aangezien de betalingen uit de gemeenschap zijn gedaan, waartoe erflaatster en [gedaagde 1] beiden bevoegd waren, spelen deze betalingen verder geen rol bij de bepaling van de legitimaire massa en de afwikkeling van de nalatenschap, zoals [eiseres] en [gedaagde 2] betogen.
Anderzijds stelt de rechtbank vast dat erflaatster de verkoopopbrengst van de voormalige echtelijke woning op spaarrekeningen heeft gestort en dat zij vanaf deze spaarrekeningen regelmatig bedragen heeft overgemaakt naar de gezamenlijke betaalrekening (door partijen kruisposten genoemd), kennelijk ten behoeve van de huishouding. [gedaagde 1] heeft eveneens bedragen op de gezamenlijke rekening gestort, echter de door haar gestorte bedragen zijn aanzienlijk kleiner. Gelet op deze omstandigheid ziet de rechtbank aanleiding om het saldo van de gezamenlijke rekening niet conform de hoofdregel van artikel 3:166 BW bij helfte te verdelen. Aangezien rond de datum van het overlijden van erflaatster de gezamenlijke bankrekening een negatief saldo had, acht de rechtbank het gerechtvaardigd dat [gedaagde 1] de aflossing van deze schuld voor haar rekening neemt als ware het haar eigen schuld.
De conclusie van het voorgaande is dat het aandeel van de gemeenschap dat in de nalatenschap valt nihil is.
Vaststelling van de omvang van de legitimaire massa
2.8. [eiseres] maakt aanspraak op haar legitieme portie, waartegen [gedaagde 2] en [gedaagde 1] geen verweer voeren. De legitimaire massa bestaat uit de waarde van de goederen van de nalatenschap, vermeerderd met bepaalde in aanmerking te nemen giften en verminderd met schulden als vermeld in artikel 4:7 lid 1 onder a tot en met c en f BW. [gedaagde 1] stelt dat de waarde van de goederen van de nalatenschap Euro 17.342,86 bedraagt, bestaande uit het saldo op de spaarrekening van erflaatster. Nu [eiseres] en [gedaagde 2] deze stelling niet betwisten, zal de rechtbank bij de bepaling van de legitimaire massa van dit bedrag uitgaan. In geschil is voorts welke bedragen als giften of schulden dienen te worden aangemerkt ter bepaling van de legitimaire massa.
Giften
2.9. [eiseres] stelt zich op het standpunt dat het aanschafbedrag van de auto die in 2004 gekocht is, te weten Euro 15.491,20, ter bepaling van de legitimaire massa als gift aan [gedaagde 1] dient te worden aangemerkt. De telefoonkosten ter hoogte van Euro 1.200,00 ter zake de cruise en de advocaatkosten aan Van den Heuvel advocaten dienen eveneens meegenomen te worden bij de bepaling van de legitimaire massa, aldus [eiseres].
2.10. [gedaagde 2] voert met betrekking tot de bepaling van de legitimaire massa geen argumenten aan, anders dan onder nummer 2.5 staat vermeld.
2.11. [gedaagde 1] stelt zich op het standpunt dat de uitgaven van de gezamenlijke rekening niet als giften in de zin van artikel 4:67 BW dienen te worden beschouwd. De giften die gedaan zijn, dienen aangemerkt te worden als giften in de zin van artikel 4:69 lid 1 sub b BW aangezien zij beperkt van omvang zijn. [gedaagde 1] wijst er bovendien op dat zij erflaatster in de laatste jaren van haar leven intensief heeft verzorgd en begeleid.
Het aanschafbedrag van de auto dient niet aangemerkt te worden als gift, aangezien de auto eigendom was van erflaatster en ook door haar werd gebruikt. Bovendien heeft [gedaagde 1] ter zake de aanschaf van de auto Euro 7.500,00 uit eigen middelen bijgedragen en een haar in eigendom toebehorende auto ingeruild, aldus [gedaagde 1].
2.12. De rechtbank stelt voorop dat de betalingen die zien op de hiervoor genoemde cruise en advocaatkosten zijn gedaan vanaf de gezamenlijke rekening en derhalve uit de gemeenschap zijn betaald. Nu ten aanzien van de verdeling van de gemeenschap reeds is bepaald dat het (negatieve) saldo van de gezamenlijke rekening voor rekening van [gedaagde 1] komt, spelen deze uitgaven geen rol meer bij de bepaling van de legitimaire massa.
2.13. Ten aanzien van de nieuwe Opel Astra Njoy die in 2004 is aangeschaft, overweegt de rechtbank als volgt. Uit de door [gedaagde 1] overgelegde kopie van de koopovereenkomst (productie 3 bij conclusie na tussenvonnis) blijkt dat [gedaagde 1] partij was bij deze koopovereenkomst. Nu zij voorts stelt Euro 7.500,00 uit eigen middelen te hebben bijgedragen en bovendien de haar in eigendom toebehorende Citroën Saxo bij de aankoop heeft ingeruild, kan de rechtbank de stelling van [gedaagde 1] dat de auto door erflaatster werd gekocht en ook eigendom was van erflaatster, niet volgen. De rechtbank zal deze stelling dan ook passeren. De rechtbank gaat ervan uit dat de Opel Astra Njoy is aangeschaft door [gedaagde 1]. Uit haar stellingen blijkt dat de koopsom van deze auto mede is voldaan door de inruil van de Opel Astra Fresh van de vader van [gedaagde 1], ter waarde van Euro 5.000,00, en van de Euro 3.500,00 die is opgenomen van de spaarrekening van erflaatster. De rechtbank merkt de inruil van de Opel Astra Fresh ter waarde van Euro 5.000,00 en de opname van Euro 3.500,00 aan als giften in de zin van artikel 4:67 aanhef en onder d BW. Naar het oordeel van de rechtbank gaat het hier om giften die niet als gebruikelijke giften kunnen worden beschouwd, zodat het totaalbedrag van Euro 8.500,00 in aanmerking zal worden genomen bij de bepaling van de legitimaire massa.
Schulden
2.14. [eiseres] stelt dat [gedaagde 1] het bedrag van euro 20.000,00 dat zij op de spaarrekening van erflaatster heeft gestort ook verschuldigd was, zodat dit bedrag niet in mindering op de legitimaire massa gebracht dient te worden.
2.15. [gedaagde 1] stelt zich voorts, naar de rechtbank begrijpt, op het standpunt dat het bedrag van Euro 20.000,00 dat zij op de rekening van erflaatster heeft gestort, door haar niet aan erflaatster verschuldigd was zodat erflaatster verplicht is dit bedrag aan [gedaagde 1] terug te betalen. Dit bedrag dient derhalve meegenomen te worden bij de bepaling van de legitimaire massa.
2.16. Ten aanzien van het bedrag van Euro 20.000,00 dat [gedaagde 1] op de rekeningen van erflaatster heeft gestort, stelt de rechtbank vast dat het standpunt van [gedaagde 1] op dit punt niet geheel eenduidig is. De rechtbank begrijpt dat zij zich op het standpunt stelt dat erflaatster verplicht was dit bedrag aan [gedaagde 1] terug te betalen en dat dit bedrag als schuld dient mee te wegen bij de bepaling van de legitimaire massa. [eiseres] en [gedaagde 2] voeren aan dat [gedaagde 1] middels de betaling van Euro 20.000,00 een (gedeelte van) een schuld aan erflaatster heeft afgelost. Zij betwisten dan ook dat erflaatster gehouden was de Euro 20.000,00 terug te betalen.
2.17. De rechtbank stelt vast dat [gedaagde 1] in augustus 2003 een bedrag van Euro 19.000,00 heeft overgemaakt naar de spaarrekening met nummer 81.89.17.393 van erflaatster, hetgeen resulteerde in een saldo van Euro 51.819,37 op die rekening. Daarnaast heeft [gedaagde 1] in augustus 2003 een bedrag van Euro 1.000,00 overgemaakt naar de gezamenlijke bankrekening met nummer 86.19.10.559. Ten aanzien van het bedrag van Euro 1.000,00 dat naar de gezamenlijke rekening is overgemaakt, geldt dat dit bedrag is opgegaan in de gemeenschap, waarover reeds hierboven is geoordeeld. Ten aanzien van het bedrag van Euro 19.000,00 dat naar de spaarrekening van erflaatster is overgemaakt, rust op [gedaagde 1] de stelplicht en bewijslast van haar stelling dat dit een schuld van erflaatster aan haar betreft, in die zin dat erflaatster en [gedaagde 1] afgesproken hebben dat erflaatster gehouden was dit bedrag aan [gedaagde 1] terug te betalen. [eiseres] en [gedaagde 2] hebben deze stelling gemotiveerd betwist. Gelet op de omstandigheid dat erflaatster over voldoende financiële middelen beschikte, maar desondanks niet eerder tot terugbetaling aan [gedaagde 1] is overgegaan, waartoe deze ook geen verzoeken deed, is de rechtbank van oordeel dat [gedaagde 1] onvoldoende feiten en omstandigheden heeft aangevoerd ter onderbouwing van haar standpunt. Naar het oordeel van de rechtbank dient het bedrag van Euro 19.000,00 dan ook niet beschouwd te worden als schuld van erflaatster die in aanmerking moet worden genomen bij het bepalen van de legitimaire massa.
2.18. [gedaagde 1] voert voorts diverse kosten op die zij ter bepaling van de legitimaire massa in mindering wil brengen op de waarde van de nalatenschap (productie 5 bij dagvaarding). Naar het oordeel van de rechtbank is de factuur van de Dela ten bedrage van Euro 105,00 een schuld als bedoeld in artikel 4:7 lid 1 sub b BW. De teruggevorderde voorschotten op het Persoons Gebonden Budget (ad Euro 3.003,43) en de factuur ter zake de aangifte inkomstenbelasting (de helft van Euro 55,00, derhalve Euro 27,50) beschouwt de rechtbank als schulden in de zin van artikel 4:7 lid 1 sub a BW. De notariskosten ad Euro 1.228,50 beschouwt de rechtbank als een schuld in de zin van artikel 4:7 lid 1 sub c BW. Deze kosten dienen conform artikel 4:65 BW in aanmerking te worden genomen bij de bepaling van de legitimaire massa.
Ten aanzien van de overige opgevoerde kosten is de rechtbank van oordeel dat deze niet in aanmerking dienen te worden genomen bij de bepaling van de legitimaire massa. Het betreft hier een bedrag van Euro 600,00 ter aanzuivering van het negatieve saldo op de gezamenlijke bankrekening. Zoals reeds onder nummer 2.7 overwogen, is de rechtbank van oordeel dat [gedaagde 1] voor de aflossing van deze schuld zorg dient te dragen. De naheffing inkomstenbelasting over het jaar 2006 van [gedaagde 1] is naar het oordeel van de rechtbank een schuld van [gedaagde 1] en niet een schuld van erflaatster die onder artikel 4:7 lid 1 sub a tot en met c en f valt. De rechtbank zal dit dan ook buiten beschouwing laten bij de bepaling van de legitimaire massa.
Ook de uitkeringen aan [gedaagde 2], [gedaagde3] en [gedaagde 4] dienen niet als schuld te worden aangemerkt. Dit betreffen namelijk uitkeringen uit de nalatenschap aan hen als erfgenamen en deze doen niet ter zake bij de bepaling van de legitimaire massa. De legitimaire massa dient immers te worden bepaald aan de hand van de waarde van de goederen van de nalatenschap, vóór uitkeringen aan erfgenamen.
Het totale bedrag aan schulden die van invloed zijn op de legitimaire massa is Euro 4.364,43.
Vaststelling legitieme portie
2.19. De rechtbank berekent de legitimaire massa op Euro 21.478,43, zijnde Euro 17.342,86 plus Euro 8.500,00 minus Euro 4.364,43. De legitieme portie van [eiseres] bedraagt derhalve Euro 21.478,43 :2 :3, uitkomende op Euro 3.579,74.
2.20. Het voorgaande leidt tot de slotsom dat naar het oordeel van de rechtbank is voldaan aan de gevorderde overlegging van bescheiden ter bepaling van de legitimaire massa. De vordering tot betaling door gedaagden van de legitieme portie aan [eiseres] kan worden toegewezen zoals gevorderd, zodat [gedaagde 1] zal worden veroordeeld tot betaling van Euro 2.684,81 (3/4 x Euro 3.579,74) en [gedaagde 2], [gedaagde3] en [gedaagde 4] hoofdelijk zullen worden veroordeeld tot betaling van Euro 894,94. De rente zal worden toegewezen conform het bepaalde in artikel 4:84 BW, zoals hierna vermeld.
2.21. Gelet op de relatie tussen partijen zullen de proceskosten tussen hen worden gecompenseerd, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
3. De beslissing
De rechtbank
3.1. veroordeelt [gedaagde 1] om aan [eiseres] te betalen een bedrag van Euro 2.684,81 (tweeduizendzeshonderdvierentachtig euro en éénentachtig eurocent), vermeerderd met een percentage aan rente dat overeenkomt met dat van de wettelijke rente, voor zover dit percentage hoger is dan zes, berekend per jaar vanaf 10 augustus 2007,
3.2. veroordeelt [gedaagde 2], [gedaagde 3] en [gedaagde 4] hoofdelijk, zodat indien en voor zover de één betaalt ook de ander zal zijn bevrijd, om aan [eiseres] te betalen een bedrag van Euro 894,94 (achthonderdvierennegentig euro en vierennegentig eurocent), vermeerderd met een percentage aan rente dat overeenkomt met dat van de wettelijke rente, voor zover dit percentage hoger is dan zes, berekend per jaar vanaf 10 augustus 2007,
3.3. verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
3.4. compenseert de kosten van deze procedure tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt,
3.5. wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. Eijssen-Vruwink, mr. Meyboom en mr. De Bruijn en in het openbaar uitgesproken op 22 juni 2011.