ECLI:NL:RBBRE:2011:BR0408

Rechtbank Breda

Datum uitspraak
7 juni 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
02-240990-10
Instantie
Rechtbank Breda
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • mr. Verbunt
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Strafzaak betreffende de Leerplichtwet en de verplichtingen van ouders

In deze zaak, behandeld door de kantonrechter mr. Verbunt, stond de verdachte terecht wegens het niet naleven van de Leerplichtwet 1969 met betrekking tot zijn zoon, geboren op 14 augustus 2000. De zaak werd inhoudelijk behandeld op 24 mei 2011, na een eerdere aanhouding op 22 februari 2011. De leerplichtambtenaar van de gemeente Alphen-Chaam werd gehoord, en zowel de officier van justitie als de verdediging hebben hun standpunten gepresenteerd. De verdachte had betoogd dat de Leerplichtwet buiten toepassing moest blijven, maar dit verweer werd door de kantonrechter verworpen. De rechter oordeelde dat de verdachte strafbaar was, omdat er geen rechtvaardigingsgrond of strafuitsluitingsgrond was aangetoond.

De kantonrechter oordeelde dat de leerplichtambtenaar op juiste wijze had gehandeld en dat de verdachte niet had voldaan aan zijn verplichtingen om zijn zoon in te schrijven op een school. De verdachte had geen beroep gedaan op vrijstellingen of ontheffingen die in de Leerplichtwet zijn opgenomen. De kantonrechter concludeerde dat de verdachte, ondanks zijn bezwaren tegen de richting van het onderwijs, verplicht was om ervoor te zorgen dat zijn zoon onderwijs volgde. De rechter verwierp ook het beroep op overmacht, aangezien de verdachte zelf had gekozen om de door de school voorgestelde oplossingen niet te accepteren.

Uiteindelijk werd de verdachte schuldig bevonden aan het niet inschrijven van zijn zoon op school en werd er een geldboete van 125 euro opgelegd, subsidiair 2 dagen hechtenis. De kantonrechter hield rekening met de ernst van het feit, de betrokkenheid van de verdachte bij de gedragsproblematiek van zijn zoon, en de positieve ontwikkelingen van de zoon op zijn huidige school. De beslissing is gebaseerd op artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht en artikel 2 lid 1 van de Leerplichtwet 1969.

Uitspraak

RECHTBANK BREDA
Sector strafrecht
parketnummers: 02-240990-10
vonnis van de kantonrechter te Tilburg d.d. 7 juni 2011
1 Partijen. Onderzoek van de zaak
In de zaak onder voormeld parketnummer van de officier van justitie in het arrondissement Breda tegen:
[verdachte]
geboren te [datum en plaats],
wonende te 5131 [adres]
raadsvrouwe: mr. K.J. Slump, advocaat te 3956 CT Leersum, Rijksstraatweg 150 (postbus 125, 3970 AC Driebergen),
heeft de kantonrechter het volgende vonnis gewezen.
De zaak tegen verdachte is aangebracht ter zitting van 22 februari 2011, doch, op verzoek van de raadsvrouwe, aangehouden voor onbepaalde tijd. De zaak tegen de verdachte is inhoudelijk behandeld op de zitting van 24 mei 2011, bij welke laatste zitting de leerplichtambtenaar van de gemeente Alphen-Chaam is gehoord. Ter zitting van 24 mei 2011 hebben de officier van justitie en de verdediging hun standpunten kenbaar gemaakt.
2 De tenlasteleggingen
De verdachte staat terecht ter zake dat hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 7 juli 2010 tot en met 13 oktober 2010 te Alphen, in de gemeente Alphen-Chaam, in elk geval in Nederland, meermalen, althans eenmaal, terwijl hij (telkens) als degene die het gezag uitoefende over de jongere [naam van de zoon] geboren op 14 augustus 2000, althans terwijl hij zich (telkens) met de feitelijke verzorging van die jongere had belast, (telkens) niet heeft voldaan aan de verplichting om overeenkomstig de bepalingen van de Leerplichtwet 1969 te zorgen dat voornoemde jongere, als leerling van een school, was ingeschreven, zijnde de terminologie in deze tenlastelegging -voor zover daaraan betekenis is gegeven- gebezigd in de zin van de Leerplichtwet 1969.
3 De voorvragen
3.1 De geldigheid van de dagvaardingen
De dagvaarding is geldig.
3.2 De bevoegdheid van de kantonrechter
De kantonrechter is bevoegd.
3.3 De ontvankelijkheid van de officier van justitie
Door de verdediging is gesteld dat het openbaar ministerie niet ontvankelijk is in de vervolging van verdachte omdat -kort samengevat- , ondanks inspanningen van verdachte, er geen passend onderwijs voor zijn zoon voorhanden was.
Dit verweer wordt verworpen.
De leerplichtambtenaar, tevens bijzonder opsporingsambtenaar, is bij het opmaken van het proces-verbaal ter zake artikel 2, lid 1 van de Leerplichtwet 1969, niet over een nacht ijs gegaan. Met verdachte en de school zijn veelvuldig contacten geweest en is gezocht naar oplossingen. Toen deze uitbleven en de zoon van verdachte niet was ingeschreven op een school en geen school bezocht ingevolge artikel 22 van dezelfde wet, diende de leerplichtambtenaar een proces-verbaal op te maken en in te zenden naar de officier van justitie. Op grond van het ingezonden verbaal was de officier van justitie bevoegd een afweging te maken en vervolging in te stellen.
3.4 Schorsing der vervolging
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.
3.5 Het verweer / bewijsoverwegingen
3.5.1
Namens verdachte is betoogd dat de Leerplichtwet 1969 op grond van artikel 94 Grondwet buiten toepassing zou moeten blijven wegens strijd met artikel 2 EP van het EVRM en artikel 29 lid 2 van het IVRK, hetgeen tot vrijspraak moet leiden.
Artikel 2 Eerste Protocol bij het EVRM luidt: “
“No person shall be denied the right to education. In the exercise of any functions which it assumes in relation to education and to teaching, the State shall respect the right of parents to ensure such education and teaching in conformity with their own religious and philosophical convictions.”
Artikel 29 lid 2 van het Verdrag inzake de Rechten van het kind (IVRK) luidt als volgt:
“Geen enkel gedeelte van dit artikel of van artikel 28 mag zo worden uitgelegd dat het de vrijheid aantast van individuele personen en rechtspersonen, onderwijsinstellingen op te richten en daaraan leiding te geven, evenwel altijd met inachtneming van de in het eerste lid van dit artikel vervatte beginselen, en van het vereiste dat het aan die instellingen gegeven onderwijs voldoet aan de door de Staat vastgestelde minimum-normen.”
Artikel 2 lid 1 van de Leerplichtwet 1969 luidt als volgt:
“Degene die het gezag over een jongere uitoefent, en degene die zich met de feitelijke verzorging van een jongere heeft belast, zijn verplicht overeenkomstig de bepalingen van deze wet te zorgen, dat de jongere als leerling van een school is ingeschreven en deze school na inschrijving geregeld bezoekt (…)”
De kantonrechter stelt voorop dat zowel het Eerste Protocol (EP) EVRM als het IVRK het belang van het kind vooropstellen en met name het recht op onderwijs. Artikel 2 EP EVRM bepaalt daarbij voorts dat de Staat het onderwijs als zodanig zal inrichten dat het recht van de ouders op zodanig onderwijs “in conformity with their religious and philosophical convictions” is.
Uitgangspunt daarbij is dat de Staat regels kan stellen aan de wijze waarop aan het recht van het kind op onderwijs invulling kan worden gegeven.
De Leerplichtwet 1969 gaat uit van eenzelfde doelstelling als eerdergenoemde verdragen.
Nu door verdachte geen beroep is gedaan op enige in die wet gegeven mogelijkheden tot vrijstelling van de in de Leerplichtwet neergelegde verplichtingen, gelden voor verdachte de daarin opgenomen bepalingen.
Het verweer van verdachte ziet overigens op bezwaren tegen de richting van het onderwijs en niet op het feit dat onderwijs moet worden gevolgd.
Het verweer van verdachte dat de Leerplichtwet buiten toepassing moet blijven, vindt dan ook geen steun in het recht en wordt derhalve afgewezen.
3.5.2
Namens verdachte is betoogd dat van overtreding van artikel 2, lid 1 van de Leerplichtwet 1969 geen sprake is, nu het besluit tot verwijdering onbevoegd is genomen dan wel niet voldoet aan de daaraan te stellen wettelijke eisen. Het besluit is daarmee ongeldig en mist ieder rechtsgevolg, hetgeen tot vrijspraak moet leiden.
De kantonrechter verwerpt dit verweer op gronden van dezelfde overwegingen in het vonnis van de voorzieningenrechter in de rechtbank Breda d.d. 1 september 2010, waar deze stelde, dat de ouders (lees: verdachte) weliswaar niet door het bevoegd gezag van de Stichting op zijn bezwaren met betrekking tot de verwijdering van zijn zoon van de school was gehoord, maar dat op grond van de vele gesprekken tussen verdachte en de schoolleiding geconcludeerd kon worden dat de Stichting op de hoogte is geweest van de beslissing tot verwijdering van zijn zoon van de school, alsmede de daaraan ten grondslag liggende motivering. De kantonrechter maakt deze overweging tot de zijne. Het verzoek tot vrijspraak wordt afgewezen.
3.5.3
Namens verdachte wordt een beroep gedaan op overmacht omdat verdachte, mede door toedoen van de leerplichtambtenaar, niet in staat is gebleken zijn zoon in te schrijven op een school waar hij zich naar behoren kan ontwikkelen, gezien zijn bovengemiddelde cognitieve mogelijkheden.
De kantonrechter verwerpt dit verweer. Vast is komen te staan dat [naam zoon] zoon van verdachte, niet als leerling is ingeschreven op een school. Vastgesteld is ook dat verdachte het wettelijk gezag uitoefent over voornoemde zoon. Voorts is komen vast te staan dat geen ontheffing dan wel vrijstelling op grond van de Leerplichtwet 1969 is verleend. De kantonrechter begrijpt het verlangen van ouders hun kinderen (het best mogelijke) onderwijs te geven. De Leerplichtwet 1969 stelt, op grond van dezelfde doelstelling, het volgen van onderwijs en ingeschreven zijn op een school, behoudens ontheffing dan wel vrijstelling, verplicht. Vastgesteld is dat in deze geen ontheffing of vrijstelling op grond van de Leerplichtwet 1969 was verleend.
De zoon van verdachte was in het schooljaar 2009/2010 ingeschreven als leerling van de Willebrordusschool te Alphen. Gedragsproblemen in ruime zin van de zoon op school hebben ertoe geleid dat, ondanks plaatsing in een plusklas en extra begeleiding, de zoon eerst als leerling is geschorst en per 7 juli 2010 van school verwijderd is wegens “handelingsverlegenheid” van de school. Op 14 oktober 2010 is de zoon, na een korte proefperiode, op een andere school ingeschreven.
Uit het proces-verbaal, opgemaakt door de leerplichtambtenaar, haar toelichting ter terechtzitting van 24 mei 2011 en de verklaring van verdachte ter terechtzitting, kan worden opgemaakt dat door de school, veelal in goed overleg met verdachte, geprobeerd is de gedragsproblemen te onderkennen en een oplossing te bereiken. Extern advies is ingewonnen en extra begeleiding naast plaatsing in een plusklas is gerealiseerd. Desondanks bleef de zoon van verdachte “onaangepast” gedrag vertonen. De school heeft de zoon geschorst met ingang van 16 juni 2010 met de bedoeling de zoon ter observatie te plaatsen in de Zonnesteen te Tilburg. Afhankelijk van het advies zou de zoon eventueel op school kunnen worden teruggeplaatst. Verdachte heeft zich tegen plaatsing op de Zonnesteen verzet. Hij zag hier geen oplossing in, sterker, hij verwachtte slechts een toename van het afwijkend gedrag, mede op grond van het te lage onderwijsniveau, gezien de hoge begaafdheid van de zoon. Op 7 juli 2010 is de zoon van school verwijderd. Ondanks acceptatieproblemen die verdachte van andere, voor inschrijving aangezochte scholen heeft ondervonden, is inschrijving op 14 oktober 2010 gerealiseerd.
De kantonrechter verwerpt op grond van bovenstaande het beroep op overmacht in de vorm van noodtoestand.
De school heeft in redelijkheid het nodige gedaan om inschrijving van de zoon op de school mogelijk te maken. Verdachte heeft ervoor gekozen de door de school aangedragen (voorlopige) oplossing, om hem moverende redenen, niet te accepteren, hetgeen gedurende de in de tenlasteleggingen genoemde periode heeft geleid tot het niet ingeschreven zijn op een school als bedoeld in artikel 2 lid 1 van de Leerplichtwet 1969.
In een dergelijke situatie faalt het beroep op overmacht (noodtoestand).
4 De beoordeling van het bewijs
4.1 De bewijsmiddelen
- het proces-verbaal van de leerplichtambtenaar van de gemeente Alphen-Chaam d.d. 14 oktober 2010, met 6 bijlagen
- de verklaring van de verdachte ter zitting van 24 mei 2011, zakelijk weergegeven:
Het is mij bekend dat mijn kind op school problemen veroorzaakt. Dat ligt aan zijn hoge intelligentie, alsmede zijn gedrag op school. Hij kan snel zeer boos en moeilijk reageren als hij het niet met de gang van zaken eens is. Hij heeft gerichte begeleiding nodig. De school heeft hem eerst geschorst wegens “handelingsverlegenheid”. De school adviseerde plaatsing op de Zonnesteen voor de duur van drie maanden, waar dan observatie zou plaatsvinden met als doel een advies te kunnen geven en een gerichte oplossing te kunnen bieden. Deze gang van zaken was volgens mij niet in het belang van mijn zoon en is door mij afgewezen. De oorzaak ligt ook bij de leerkracht, die onvoldoende geëquipeerd is voor het probleem. Ik wist dat mijn zoon zou worden verwijderd van school als de geboden mogelijkheid van observatie in de Zonnesteen zou worden afgewezen. Naar mijn mening waren er nog andere “oplossingen” voorhanden. Andere, door mij aangesproken scholen waren afwijzend op mijn verzoek tot inschrijving van mijn zoon. Deze hebben contact gehad met de Willebrordusschool.
4.2 De bewezenverklaring
De kantonrechter acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte in de periode van 7 juli 2010 tot en met 13 oktober 2010 te Alphen, in de gemeente Alphen-Chaam, terwijl hij (telkens) als degene die het gezag uitoefende over de jongere [naam van de zoon] geboren op 14 augustus 2000, althans terwijl hij zich met de feitelijke verzorging van die jongere had belast, niet heeft voldaan aan de verplichting om overeenkomstig de bepalingen van de Leerplichtwet 1969 te zorgen dat voornoemde jongere, als leerling van een school, was ingeschreven, zijnde de terminologie in deze tenlastelegging -voor zover daaraan betekenis is gegeven- gebezigd in de zin van de Leerplichtwet 1969.
5 De strafbaarheid
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Dit levert het in de beslissing genoemde strafbare feit op.
Verdachte is strafbaar, nu van een rechtvaardigingsgrond of strafuitsluitingsgrond niet is gebleken.
6 De strafoplegging
6.1 De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert aan verdachte op te leggen een geldboete van 125 euro subsidiair 2 dagen hechtenis.
6.2 Het oordeel van de kantonrechter
Bij de bepaling van de strafmaat heeft de kantonrechter meegewogen:
- de ernst van het bewezenverklaarde feit;
- de betrokkenheid van verdachte bij de gedragsproblematiek van zijn zoon en het zoeken naar oplossingen daarvoor;
- de noodzaak die verdachte ook onderschrijft voor het volgen van onderwijs door zijn zoon, hetgeen voor de toekomst vertrouwen geeft;
- de positieve ontwikkelingen van de zoon van verdachte op de huidige school, waarover verdachte ter terechtzitting heeft verklaard.
7 De wettelijke voorschriften
De beslissing berust op artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht en artikel 2 lid 1 van de Leerplichtwet 1969.
8 De beslissing
De kantonrechter:
bepaalt dat geen straf of maatregel zal worden opgelegd als bedoeld in artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht.
Dit vonnis is gewezen door kantonrechter mr. Verbunt, in tegenwoordigheid van Van der Gaag, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting van 7 juni 2011.