ECLI:NL:RBBRE:2011:BR1499
Rechtbank Breda
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Discriminatie van niet-ingezetenen bij belastingheffing en gezinsinkomen
In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Breda op 10 juni 2011, staat de vraag centraal of een niet-ingezetene, die in Nederland belastingplichtig is, negatieve inkomsten uit een in het buitenland gelegen woning kan aftrekken van zijn belastbare inkomen. De belanghebbende, een inwoner van Duitsland, had bezwaar gemaakt tegen de aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen voor het jaar 2007. De inspecteur van de Belastingdienst had deze aanslag opgelegd, waarbij de belanghebbende niet voldeed aan de zogenoemde Schumackernorm, die bepaalt dat voor de beoordeling van discriminatie van niet-ingezetenen het gezinsinkomen bepalend is. De rechtbank oordeelde dat het gezinsinkomen, bestaande uit het inkomen van de belanghebbende en dat van zijn echtgenote, niet voldeed aan deze norm, waardoor de inspecteur niet verplicht was om rekening te houden met de negatieve opbrengst van de woning bij het vaststellen van het belastbare inkomen.
De rechtbank baseerde haar oordeel op de jurisprudentie van het Hof van Justitie van de Europese Unie, met name de zaak Renneberg, waarin werd vastgesteld dat niet-ingezetenen die aan de Schumackernorm voldoen, in hun verdragsvrijheden worden belemmerd als zij negatieve inkomsten uit hun woning niet in aanmerking kunnen nemen. De rechtbank concludeerde dat de belanghebbende, door niet te kiezen voor de binnenlandse belastingplicht, niet kon profiteren van de voordelen die deze regeling biedt. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en wees op het feit dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar uitgesproken en partijen kregen de mogelijkheid om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij het gerechtshof te 's-Hertogenbosch.