ECLI:NL:RBBRE:2011:BR1570

Rechtbank Breda

Datum uitspraak
22 maart 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
223513 FA RK 10-3774
Instantie
Rechtbank Breda
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • mr. Janssen
  • Van Dongen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vaststelling omgangsregeling tussen minderjarige en biologische vader

In deze zaak heeft de rechtbank Breda op 22 maart 2011 uitspraak gedaan over de omgangsregeling tussen een minderjarige, geboren op 10 maart 2007, en zijn biologische vader. De vrouw, de moeder van de minderjarige, verzocht de rechtbank om te bepalen dat de man en de minderjarige gerechtigd zijn tot omgang met elkaar gedurende minimaal een dag per weekend, met uitzondering van de vakanties. De vrouw benadrukte het belang van een positief vaderbeeld voor de minderjarige en de wettelijke verplichting van de man om contact te onderhouden, zoals vastgelegd in artikel 1:377a lid 1 BW.

De man daarentegen verzocht de rechtbank om de vrouw niet-ontvankelijk te verklaren in haar verzoek, stellende dat hij geen contact wenste met de minderjarige. Hij gaf aan dat hij de minderjarige na diens geboorte slechts drie keer kort had gezien en dat er nooit een emotionele band was ontstaan. De man stelde dat omgang feitelijk onmogelijk was, omdat zijn andere kinderen niet op de hoogte waren van het bestaan van de minderjarige en dat dit grote gevolgen voor hen zou kunnen hebben. Hij vond dat de minderjarige niet geconfronteerd moest worden met een vader die hem niet wenste te zien, en dat een omgangsregeling schadelijk zou zijn voor de ontwikkeling van de minderjarige.

De rechtbank oordeelde dat het belang van de minderjarige om zijn vader te leren kennen zwaarder woog dan de bezwaren van de man. De rechtbank concludeerde dat er geen uitzonderingssituatie was die een ontzegging van het recht op omgang rechtvaardigde. De rechtbank stelde een omgangsregeling vast, waarbij de man en de minderjarige één keer per vier weken gedurende vier uren op neutraal terrein contact met elkaar mochten hebben. De proceskosten werden gecompenseerd, zodat iedere partij de eigen kosten droeg. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, en partijen hebben de mogelijkheid om de regeling in de toekomst uit te breiden.

Uitspraak

RECHTBANK BREDA
Team jeugdrecht
Enkelvoudige Kamer
Zaaknummer: 223513 FA RK 10-3774
beschikking betreffende omgang,
in de zaak van
[de moeder],
wonende te Breda,
hierna te noemen de vrouw,
advocaat mr. M.D. van Bruggen,
en
[de vader],
wonende te Tilburg,
hierna te noemen de man,
advocaat mr. drs. A.C.M. Mulder.
1. Het verloop van het geding
Dit blijkt uit de volgende stukken:
- het op 18 augustus 2010 ontvangen verzoekschrift met bijlagen;
- het op 8 februari 2011 ontvangen verweerschrift;
- het proces-verbaal van de terechtzitting van 11 februari 2011.
2. Het verzoek
De vrouw verzoekt, samengevat, te bepalen dat de man en na te noemen minderjarige gerechtigd zijn tot omgang met elkaar gedurende minimaal een dag per weekend, uitgezonderd in de vakanties, van 09.00 uur tot 17.00 uur, dan wel een regeling vast te stellen als de rechtbank juist acht.
3. De beoordeling
3.1 Tussen partijen staat blijkens de stellingen en overgelegde stukken vast:
- De vrouw is de moeder van de minderjarige [naam minderjarige], geboren te Breda op 10 maart 2007. De man is de biologische vader van de minderjarige. Ingevolge de beschikking vaststelling vaderschap van deze rechtbank van 15 juni 2010 is de man tevens de juridische vader van de minderjarige.
- De vrouw heeft het gezag over de minderjarige.
3.2 Aan haar verzoek legt de vrouw ten grondslag dat zij eraan hecht dat er omgang zal zijn tussen de man en [vooornaam minderjarige], maar dat de man aan haar te kennen heeft gegeven geen contact te wensen met de minderjarige. De vrouw meent dat het belangrijk is voor [vooornaam minderjarige] om een positief vaderbeeld te hebben en om langzaam een frequent contact met zijn vader te gaan opbouwen. De vrouw wijst erop dat de man ingevolge artikel 1:377a lid 1 BW wettelijk verplicht is om dit contact te hebben. Naar de mening van de vrouw is het niet onderhouden van contact met [vooornaam minderjarige] uiterst schadelijk voor hem en ook onrechtmatig jegens hem. De vrouw verklaart open te staan voor andere voorstellen dan de regeling zoals door haar verzocht, mits er in het belang van [vooornaam minderjarige] voldoende en regelmatig contact plaatsvindt.
3.3 De man verzoekt de vrouw niet-ontvankelijk te verklaren in haar verzoek, althans dit verzoek af te wijzen als zijnde ongegrond dan wel onbewezen. De man stelt hiertoe dat hij [vooornaam minderjarige] na diens geboorte drie keer kort durend heeft gezien. Meer niet. Door dit zeer incidentele contact is er tussen hem en [vooornaam minderjarige] nooit een emotionele band ontstaan. Daarbij acht de man omgang tussen hem en [vooornaam minderjarige] feitelijk onmogelijk, omdat de andere kinderen van hem niet van het bestaan van [vooornaam minderjarige] afweten en zij zich allen in de pubertijd bevinden, waardoor het grote gevolgen voor hen kan hebben, indien zij er op dit moment mee geconfronteerd worden dat zij nog een jonger broertje hebben. Ook wil de echtgenote van de man er niet bij betrokken zijn. Voorts acht de man zich niet in staat om met [vooornaam minderjarige] omgang te kunnen hebben, omdat hij zich zowel fysiek als emotioneel niet in staat acht om op twee plekken vader te zijn. Naar de mening van de man zal [vooornaam minderjarige] bij omgang dan geconfronteerd worden met een vader die hem niet wenst te zien, hetgeen er alles behalve voor zal zorgen dat [vooornaam minderjarige] een positief vaderbeeld krijgt. De man acht dit soort contact niet in het belang van [vooornaam minderjarige]. Volgens de man zal een omgangsregeling zelfs een ernstig nadeel opleveren voor de ontwikkeling van [vooornaam minderjarige]. Gelet op bovenstaande omstandigheden acht de man voldoende redenen aanwezig om hem het recht op omgang te ontzeggen op basis van artikel 1:377a lid 3 BW. Daarbij merkt de man op dat hij het aan [vooornaam minderjarige] zelf wil overlaten als hij over enkele jaren contact met hem wenst.
3.4 De vertegenwoordiger van de Raad voor de Kinderbescherming acht het in het belang van de minderjarige, dat [vooornaam minderjarige] zijn vader zal leren kennen en dat tussen de man en [vooornaam minderjarige] een – hoe summier ook – omgangsregeling wordt vastgesteld.
3.5 Uitgangspunt van de wetgever is dat een kind recht heeft op omgang met de niet met gezag belaste ouder en dat die ouder verplicht is tot omgang met het kind. De rechtbank verwijst daarbij naar de in artikel 1:377a lid 1 BW neergelegde regeling. Vastgesteld moet worden dat de man, gelet op de beschikking van de rechtbank van 15 juni 2010, moet worden aangemerkt als de niet met gezag belaste ouder. Van een uitzonderingssituatie als bedoeld in artikel 1:377a lid 3 BW is de rechtbank niet gebleken. De man heeft in dit verband onvoldoende aangetoond dat een omgangsregeling ernstig nadeel zal opleveren voor de geestelijke of lichamelijke ontwikkeling van [vooornaam minderjarige]. In tegendeel, met de Raad voor de Kinderbescherming is de rechtbank juist van oordeel dat het voor een evenwichtige ontwikkeling van [vooornaam minderjarige] in zijn belang moet worden geacht dat hij zijn vader zal leren kennen. De rechtbank heeft weliswaar begrip voor de dilemma’s die een omgangsregeling voor de man mee brengen, doch het zwaarwegende belang van de minderjarige heeft in deze te prevaleren. Evenmin moet de man kennelijk ongeschikt of kennelijk niet in staat worden geacht tot omgang met [vooornaam minderjarige]. Dat het voor de man praktisch moeilijk te regelen is, gelet op zijn huidige gezinssituatie, levert onvoldoende grond op tot ontzegging van het wettelijk recht op omgang. Ook anderszins is een omgang niet in strijd met de zwaarwegende belangen van de minderjarige. De rechtbank zal daarom tussen de man en [vooornaam minderjarige] een omgangsregeling vaststellen. Nu de contacten tussen de man en [vooornaam minderjarige] tot nu toe zeer beperkt zijn gebleven en er gelet op de situatie waarin de man op dit moment verkeert geen ruimte bestaat voor een ruime omgangsregeling, ziet de rechtbank aanleiding om de door de vrouw verzochte regeling in omvang en duur te beperken als na te melden. Dat brengt mee dat het verzoek van de vrouw als volgt zal worden toegewezen. Daarbij staat het partijen vrij om deze regeling in de toekomst uit te breiden.
3.6 Omdat tussen partijen sprake is van een relatie als bedoeld in de tweede zin van lid 1 van artikel 237 Rechtsvordering zal de rechtbank de proceskosten tussen hen compenseren.
4. De beslissing
De rechtbank
bepaalt dat de man en de minderjarige [naa[vooornaam minderjarige]nderjarige], geboren te Breda op 10 maart 2007,
gerechtigd zijn tot omgang met elkaar één keer per vier weken gedurende vier uren op een nader tussen partijen te bepalen dag op neutraal terrein;
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;
compenseert de kosten van het geding aldus dat iedere partij de eigen kosten draagt;
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mr. Janssen, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
in tegenwoordigheid van Van Dongen, griffier.
Mededeling van de griffier:
Tegen deze beschikking kan voor zover het een eindbeschikking betreft hoger beroep worden ingesteld:
a. door de verzoeker en degenen aan wie een afschrift van deze beschikking is verstrekt of verzonden: binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
b. door andere belanghebbenden: binnen drie maanden na de betekening van de beschikking of nadat deze hun op andere wijze bekend is geworden.
Het beroepschrift moet door tussenkomst van een advocaat worden ingediend bij het gerechtshof te
's-Hertogenbosch.
verzonden op: