ECLI:NL:RBBRE:2011:BR1667

Rechtbank Breda

Datum uitspraak
11 mei 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
233956 JE RK 11-653
Instantie
Rechtbank Breda
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • mr. Janssen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Uithuisplaatsing van een minderjarige bij de niet met gezag belaste ouder

In deze zaak heeft de Stichting Bureau Jeugdzorg Noord-Brabant verzocht om een uithuisplaatsing van een minderjarige bij de vader, die niet met gezag is belast. De minderjarige verblijft al geruime tijd bij zijn grootmoeder, en eerdere pogingen tot terugplaatsing bij de moeder zijn mislukt vanwege haar persoonlijke en verslavingsproblematiek. De stichting heeft in haar verzoek uiteengezet waarom een plaatsing bij de moeder niet mogelijk is, maar heeft verzuimd om de optie van een blijvende verblijfplaats bij de grootmoeder te onderzoeken. Dit heeft geleid tot een onvoldoende afweging van de stabiliteitsbehoefte van de minderjarige.

Tijdens de zitting heeft de vader aangegeven dat hij de minderjarige graag bij zich zou willen hebben en dat hij bereid is om de nodige stappen te ondernemen om dit te realiseren. De grootmoeder heeft echter haar zorgen geuit over de afwezigheid van de vader en de stabiliteit van de situatie. De kinderrechter heeft geconcludeerd dat het verzoek van de stichting moet worden afgewezen, omdat de stichting niet voldoende heeft aangetoond dat een verhuizing naar de vader in het belang van de minderjarige zou zijn. De minderjarige heeft al een stabiele opvoedingssituatie bij de grootmoeder en het is niet in zijn belang om deze situatie te verstoren.

De kinderrechter heeft benadrukt dat het belang van de minderjarige voorop staat en dat de stichting onvoldoende heeft onderzocht wat de gevolgen van een verhuizing naar de vader zouden zijn. De huidige contacten tussen de vader en de minderjarige hoeven niet te worden stopgezet, maar een uithuisplaatsing bij de vader is niet in het belang van de minderjarige. De beschikking is gegeven door mr. Janssen, kinderrechter, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting.

Uitspraak

RECHTBANK BREDA
Team jeugdrecht
Enkelvoudige Kamer
Zaaknummer: 233956 JE RK 11-653
beschikking betreffende uithuisplaatsing
in de zaak van
de Stichting Bureau Jeugdzorg Noord-Brabant,
gevestigd te Eindhoven, mede kantoorhoudende
Markendaalseweg 44, 4811 KC Breda,
hierna te noemen de stichting,
en
de minderjarige [naam minderjarige] geboren te [datum en plaats]
1. Het verloop van het geding
Dit blijkt uit de volgende stukken:
- het op 18 april 2011 ingekomen verzoekschrift met bijlagen;
- de beschikking van de kinderrechter in deze rechtbank van 3 maart 2011;
- de brieven van de griffier van de rechtbank van 19 april 2011 aan de hierna te noemen belanghebbenden;
- de op 26 april 2011 ontvangen brief van de hierna onder 3 te noemen belanghebbende;
- het proces-verbaal van de terechtzitting van 28 april 2011.
Als belanghebbenden in deze zaak zijn aangemerkt:
1. mevrouw [naam moeder], moeder van de minderjarige en gezagdragende ouder, bijgestaan door mr. S.A.R.C.W. Munsters,
2. de heer [naam vader], vader van de minderjarige,
3. mevrouw Y. van den Engel, pleegmoeder tevens oma (moederszijde) van de minderjarige.
2. Het verzoek
De stichting verzoekt haar te machtigen de minderjarige uit huis te plaatsen bij de heer [naam vader], zijnde de ouder zonder gezag.
3. De beoordeling
3.1 Bij voormelde beschikking is de ondertoezichtstelling van de minderjarige verlengd tot 8 maart 2012 en is de stichting gemachtigd de minderjarige tot die datum uit huis te plaatsen in een verblijf pleegouder 24-uurs. Op basis van deze beschikking verblijft de minderjarige bij zijn oma (mz).
3.2 De stichting heeft ter terechtzitting ter onderbouwing van het verzoek aangevoerd dat er in het kader van het toekomstperspectief van de minderjarige drie opties zijn voor het verblijf van de minderjarige, te weten een verblijf bij moeder, bij vader, of bij oma (mz). De optie van een plaatsing bij moeder acht de stichting niet in het belang van de minderjarige, nu het moeder niet lukt om de hiervoor vereiste stabiliteit te verkrijgen. De psychische problematiek en het moeizaam afkicken van moeder maken dat de stichting een plaatsing bij haar niet voldoende veilig acht.
De stichting acht een plaatsing bij vader wel haalbaar. Het afgelopen jaar is de omgangsregeling met vader uitgebreid, die goed is verlopen. Ook is de partner van vader, wier kinderen onder toezicht staan van de stichting, gegroeid in haar pedagogische vaardigheden. De stichting is van mening dat vader de verantwoordelijkheid voor de minderjarige kan dragen en wil hem de kans geven om voor de minderjarige te zorgen.
De stichting heeft de optie om de minderjarige bij oma (mz) te laten blijven gelet hierop niet verder onderzocht. De stichting erkent dat oma een grote rol van betekenis heeft gespeeld, maar de stichting ziet lever een plaatsing bij een van de biologische ouders. Daarnaast stelt de stichting dat de communicatie tussen moeder en oma soms moeizaam verloopt, hetgeen een loyaliteitsconflict bij de minderjarige teweeg kan brengen.
3.3 Vader heeft ter terechtzitting naar voren gebracht dat hij een plaatsing van de minderjarige bij hem erg prettig zou vinden. Vader ziet de problemen en de moeilijkheden die met een dergelijke plaatsing gepaard zullen gaan, maar is van mening dat hij de minderjarige de rust en stabiliteit kan beiden die nodig zijn om deze plaatsing tot een succes te maken. Op dit moment is vader op zoek naar werk in de omgeving van Almelo, zodat hij meer betrokken kan zijn bij de opvoeding van de minderjarige. Ondersteuning door de stichting wordt door vader geaccepteerd. Hij is het dan ook eens met het verzoek van de stichting.
3.4 Door en namens moeder is ter terechtzitting naar voren gebracht dat zij het niet eens is met de uithuisplaatsing. Moeder is van mening dat de plaatsing bij oma nog voort moet duren, nu er voldoende risico’s en onzekerheden kleven aan een plaatsing bij vader. Vader woont in Almelo, maar is vier dagen per week afwezig vanwege zijn werk. De zorg voor de minderjarige komt dan voornamelijk bij de partner van vader te liggen. Moeder zet vraagtekens bij de pedagogische kwaliteiten van de partner van vader, nu haar kinderen ook onder toezicht van de stichting zijn gesteld. Nu het maar de vraag is of de situatie bij vader voldoende stabiel is, stelt moeder dat een overplaatsing niet in het belang van de minderjarige kan worden geacht. De plaatsing bij oma verloopt goed, een overstap naar vader, die de minderjarige nu slechts eens per twee weken ziet, acht moeder onverstandig. Het had op de weg van de stichting gelegen om meer onderzoek te doen naar de optie om de minderjarige bij oma te laten verblijven. De stichting stelt dat een verblijf bij een van de biologische ouders de voorkeur verdiend, maar dit wil niet zeggen dat een goede plaatsing bij oma doorbroken dient te worden. Het belang van de minderjarige dient hierbij voorop te staan, niet het belang van de biologische ouders.
Daarnaast geeft moeder nog aan dat een plaatsing van de minderjarige bij haar ook nog mogelijk moet zijn, zeker nu zij hard aan het werk is om van haar problemen af te komen. De stichting heeft, volgens moeder, onvoldoende onderzocht welke vooruitgang moeder hierin gemaakt heeft. Moeder is het dan ook niet eens met het verzoek en vraagt primair om afwijzing hiervan. Subsidiair verzoekt moeder om over te gaan tot het benoemen van een bijzonder curator over de minderjarige, zodat de belangen van de minderjarige beter onderzocht kunnen worden.
3.5 Oma heeft ter terechtzitting aangevoerd dat de minderjarige niets meekrijgt van de incidenten tussen moeder en oma. Daarnaast maakt zij zich zorgen over een plaatsing van de minderjarige bij vader, gezien de regelmatige afwezigheid van vader, de ondertoezichtstelling van de kinderen van de partner van vader en het feit dat er pas sinds kort weer op regelmatige basis contact is tussen vader en de minderjarige. Ook het weghalen van de minderjarige uit zijn vertrouwde omgeving acht oma niet in zijn belang. Oma sluit zich aan bij het relaas van de advocaat van moeder en verzoekt dan ook het verzoek van de stichting af te wijzen.
3.6 De kinderrechter overweegt als volgt. Het verzoek van de stichting is ingegeven - naar de kinderrechter begrijpt- om duidelijkheid te verschaffen omtrent het toekomstperspectief van [voornaam minderjarige]. Daarbij heeft de stichting ter zitting aangegeven dat een plaatsing bij een van de biologische ouders, indien mogelijk, de voorkeur verdient. Hoewel de kinderrechter dit streven op zich zelf kan billijken, moet bij de afweging waar de minderjarige het beste geplaatst kan worden het belang van de minderjarige voorop staan. Uit de onderbouwing van het verzoek van de stichting kan de kinderrechter op geen enkele wijze opmaken hoe het belang van de minderjarige in deze heeft meegewogen. In tegendeel: de stichting heeft de optie dat [voornaam minderjarige] blijft bij oma niet eens onderzocht. Dit terwijl uit de stukken van de stichting blijkt dat de minderjarige een grote behoefte heeft aan duidelijkheid en stabiliteit, nu hij al op zeer jonge leeftijd veel onveilige situaties heeft moeten ervaren. Reeds op die grond zou het verzoek van de stichting moeten worden afgewezen. De kinderrechter merkt daarbij nog het volgende op. Op dit moment verblijft de minderjarige, sinds een jaar, bij oma (mz). Ook in de periode van november 2006 tot juni 2008 heeft de minderjarige bij zijn oma gewoond op basis van een machtiging uithuisplaatsing, welke is beëindigd omdat een plaatsing bij moeder mogelijk leek. Moeder is echter, door haar verslavingsproblematiek, persoonlijke problematiek en het weigeren van de benodigde hulpverlening niet in staat gebleken om de opvoeding van de minderjarige ter hand te nemen. Dit heeft geleid tot een terugplaatsing bij oma. Ook nu is moeder er niet in geslaagd aan de voorwaarden voor een terugplaatsing te voldoen. Met de stichting is de kinderrechter dan ook van oordeel dat een plaatsing van de minderjarige bij moeder, ook op termijn, geen optie is, nu zij niet de benodigde rust en stabiliteit kan bieden.
Ten aanzien van een mogelijke plaatsing bij vader merkt de kinderrechter op dat vader pas weer sinds kort daadwerkelijk in beeld is. Er loopt sinds deze zomer een bezoekregeling waarbij [voornaam minderjarige] om het andere weekend bij vader verblijft en die goed verloopt, maar dat neemt niet weg dat vader voor [voornaam minderjarige] nog geen vertrouwd figuur is waar hij al een hechte band mee heeft. Hoewel de kinderrechter de goede wil van vader en zijn bereidheid om fors te investeren in de relatie met [voornaam minderjarige] niet in twijfel wil trekken, heeft de stichting onvoldoende onderzocht wat de effecten van een verhuizing naar vader voor de minderjarige zullen zijn. Daarbij komt nog dat vader een nieuwe partner heeft die ook kinderen heeft die tot het gezin behoren en die onder meer in verband met scheidingsproblematiek onder toezicht staan van de stichting. Bovendien woont vader niet in de buurt van oma, zodat een plaatsing bij vader ook betekent dat [voornaam minderjarige] van school en woonomgeving moet veranderen.
Daar staat tegenover dat [voornaam minderjarige] al geruime tijd wordt opgevoed door zijn oma, daar naar school gaat en zijn vriendjes heeft. Er zijn geen zorgen of onduidelijkheden omtrent de opvoedingssituatie bij oma. Het lijkt dan ookt niet aangewezen om de minderjarige, die buiten de verblijven bij zijn oma amper stabiliteit heeft gekend, bij oma weg te halen. De kinderrechter acht het derhalve niet in het belang van de minderjarige om hem uit huis te plaatsen bij zijn vader. Ook om die reden zal het verzoek van de stichting worden afgewezen.
Uiteraard betekent dit niet dat de huidige contacten tussen vader en [voornaam minderjarige] moeten worden stopgezet. Integendeel, het is fijn voor [voornaam minderjarige] dat ook zijn vader een rol heeft in zijn leven. Ook lijken er geen bezwaren te bestaan tegen een verdere intensivering van het contact van vader met de minderjarige.
3.7 Dit betekent dat het verzoek zal worden afgewezen.
4. De beslissing
De rechtbank
wijst het verzoek af.
Deze beschikking is gegeven door mr. Janssen, kinderrechter, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
in tegenwoordigheid van Van Rensch, griffier.
Mededeling van de griffier:
Tegen deze beschikking kan voor zover het een eindbeschikking betreft hoger beroep worden ingesteld
a. door de verzoeker en degene aan wie een afschrift van deze beschikking is verstrekt: binnen drie maanden na de dag van de uitspraak.
b. door andere belanghebbenden: binnen drie maanden na de betekening van de beschikking of nadat deze hun op andere wijze bekend is geworden.
Het beroepschrift moet door tussenkomst van een advocaat worden ingediend bij het gerechtshof te
's-Hertogenbosch.
verzonden op: