ECLI:NL:RBBRE:2011:BR1712

Rechtbank Breda

Datum uitspraak
30 juni 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
230928 FA RK 11-576
Instantie
Rechtbank Breda
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • mr. Slot
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Nietigheid van erkenning van minderjarige door gehuwde man zonder verklaring voor recht

In deze zaak heeft de Rechtbank Breda op 30 juni 2011 uitspraak gedaan over de erkenning van een minderjarige door een man die ten tijde van de erkenning gehuwd was met een andere vrouw. De man had de minderjarige op 25 november 2008 erkend, maar de rechtbank oordeelde dat deze erkenning nietig was omdat er geen verklaring voor recht was afgegeven zoals vereist door artikel 1:204 lid 1 sub e BW. De rechtbank stelde vast dat er geen nauwe persoonlijke betrekking bestond tussen de man en de minderjarige op het moment van de erkenning, aangezien de minderjarige toen nog niet geboren was. De rechtbank concludeerde dat de erkenning nietig was en dat de man niet de juridische vader was van de minderjarige.

De rechtbank heeft ook de verzoeken van de man en de moeder beoordeeld. De man verzocht om erkenning van de minderjarige en om gezamenlijk gezag met de moeder. De moeder verzocht om de erkenning nietig te verklaren en om alleen met het gezag over de minderjarige belast te worden. De rechtbank oordeelde dat, hoewel de erkenning nietig was, er wel sprake was van een nauwe persoonlijke betrekking tussen de man en de minderjarige, aangezien de man en zijn partner de minderjarige sinds zijn geboorte opvoeden en verzorgen.

De rechtbank verleende de man vervangende toestemming tot erkenning van de minderjarige en bepaalde dat, na erkenning, de man en de moeder gezamenlijk belast zouden zijn met het gezag over de minderjarige. De rechtbank oordeelde dat het hoofdverblijf van de minderjarige bij de man zou zijn, gezien de stabiliteit en de hechting van de minderjarige in het gezin van de man. De rechtbank benadrukte het belang van goede communicatie tussen de ouders en de noodzaak om in het belang van de minderjarige te handelen. De proceskosten werden gecompenseerd, waarbij iedere partij zijn eigen kosten droeg.

Uitspraak

RECHTBANK BREDA
Team jeugdrecht
Enkelvoudige Kamer
Zaaknummer: 230928 FA RK 11-576
beschikking in de zaak van
[vader],
wonende te Oosterhout,
hierna te noemen de man,
advocaat mr. Z. Gademan,
betreffende de minderjarige [zoon], geboren te Oosterhout op
7 februari 2009.
1. Het verdere verloop van het geding
Tot de stukken behoren:
- de in deze zaak gegeven beschikking van 5 april 2011 betreffende de benoeming van een bijzondere curator en alle daarin genoemde stukken;
- het op 11 mei 2011 ontvangen verweerschrift tevens houdende zelfstandig verzoek met bijlagen;
- de op 27 februari 2011 ontvangen brief van de advocaat van de vrouw;
- de op 14 februari 2011 ontvangen brief van de ambtenaar van de burgerlijke stand van de gemeente Oosterhout;
- de op 4 en 16 mei mei 2011 ontvangen brieven van de advocaat van de man, waarvan de laatste met bijlagen;
- de op 4 mei 2011 ontvangen brief van de bijzondere curator;
- het proces-verbaal van de terechtzitting van 17 mei 2011.
Als belanghebbenden in deze zaak zijn aangemerkt:
- de minderjarige [zoon], vertegenwoordigd door mr. L.J.E. van Ierssel, in de hoedanigheid van bijzondere curator,
- mevrouw [naam moeder], hierna te noemen de moeder, advocaat mr. J.E. Jalandoni.
Ter terechtzitting is tevens aanwezig geweest een vertegenwoordigster van de Raad voor de Kinderbescherming, regio Midden- en West-Brabant, gevestigd Meerten Verhoffstraat 18, 4811 AS Breda, hierna te noemen de raad, om de rechtbank over het verzoek te adviseren.
2. De verzoeken
De man verzoekt –samengevat-
Primair:
- te verklaren voor recht c.q. vast te stellen dat tussen de man en de minderjarige een nauwe persoonlijke betrekking bestaat ex artikel 1:204 lid 1 sub e BW en dat de erkenning van de minderjarige door de man, gedaan op 25 november 2008, geldig is;
Subsidiair:
- te verklaren voor recht c.q. vast te stellen dat tussen de man en de minderjarige een nauwe persoonlijke betrekking bestaat ex artikel 1:204 lid 1 sub e BW en dat het voor de man aldus mogelijk is om de minderjarige te erkennen;
- de man vervangende toestemming te verlenen tot erkenning van de minderjarige;
- de ambtenaar van de burgerlijke stand te Oosterhout te gelasten dat het register van de Burgerlijke Stand te Oosterhout wordt aangevuld met een akte houdende erkenning door de man van de minderjarige;
- te bepalen dat de man en de vrouw voortaan gezamenlijk het ouderlijk gezag over de minderjarige uitoefenen;
- te bepalen dat de hoofdverblijfplaats van de minderjarige bij de man zal zijn.
De moeder verzoekt –samengevat-
- de erkenning van de minderjarige door de man nietig te verklaren;
- bepaling dat zij alleen met het gezag over de minderjarige is belast, met vaststelling van zijn hoofdverblijfplaats bij haar.
3. De nadere beoordeling
3.1 Blijkens de overgelegde stukken staat het volgende vast.
- De moeder is op 7 februari 2009 te Oosterhout bevallen van de minderjarige [zoon].
- De man is de biologische vader van de minderjarige.
- De minderjarige is voor zijn geboorte, op 25 november 2008, ten overstaan van de ambtenaar van de burgerlijke stand van de gemeente Oosterhout erkend door de man.
- De man was op het tijdstip van de erkenning reeds gehuwd met zijn huidige echtgenote.
- Het huwelijk van de man en zijn huidige echtgenote stond ten tijde van de erkenning nog niet geregistreerd in de gemeentelijke basisadministratie (hierna te noemen de GBA) van de gemeente Oosterhout.
- De man heeft, met zijn echtgenote, sedert de geboorte van de minderjarige zijn dagelijkse opvoeding en verzorging voor zijn rekening genomen.
- De moeder is kort na de geboorte van de minderjarige teruggekeerd naar de Filippijnen.
- Thans verblijft de moeder weer in Nederland en zij heeft een verblijfsvergunning aangevraagd.
- De man en de moeder hebben in het gezagsregister een aantekening van gezamenlijk gezag laten registeren.
- De man heeft de Nederlandse nationaliteit en de moeder heeft de Filippijnse nationaliteit. De minderjarige heeft de Nederlandse en de Filippijnse nationaliteit.
3.2 De Nederlandse rechter komt rechtsmacht toe, nu de minderjarige zijn gewone verblijfplaats heeft in Nederland.
3.3 Op grond van artikel 4 Wet conflictenrecht afstamming (WCA) is Nederlands recht van toepassing op het primaire verzoek van de man, alsook op het eerstgenoemde subsidiaire verzoek. Op diezelfde grond is op het verzoek van de moeder terzake de nietigheid van de erkenning het Nederlandse recht van toepassing.
3.4 Op het subsidiaire verzoek van de man terzake de vervangende toestemming tot erkenning is op grond van artikel 4 lid 4 WCA het Filippijnse recht van toepassing, zijnde het recht van de staat van de nationaliteit van de moeder.
3.5 Op de verzoeken met betrekking tot het gezag en het hoofdverblijf van de minderjarige is Nederlands recht van toepassing, nu de minderjarige zijn gewone verblijfplaats heeft in Nederland.
3.6 De man stelt zich op het standpunt dat de erkenning van de minderjarige niet nietig is. De man was op het moment van de erkenning weliswaar gehuwd, maar dat huwelijk stond toen niet geregistreerd in de GBA. De man heeft zich nimmer gerealiseerd dat zijn huwelijk gevolgen zou hebben voor de erkenning van de minderjarige. Volgens de man was er op het moment van erkenning sprake van een nauwe persoonlijke betrekking tussen hem en de minderjarige. Ingeval de erkenning toch nietig blijkt, wenst de man de minderjarige alsnog te erkennen. Hij is nog steeds gehuwd met zijn partner en hij wenst alsdan een verklaring voor recht dat er tussen hem en de minderjarige een nauwe persoonlijke betrekking bestaat. Hieraan legt de man ten grondslag dat hij, samen met zijn partner, al sinds de geboorte van de minderjarige zijn dagelijkse opvoeding en verzorging voor zijn rekening neemt. Het vertrouwen van de man in de medewerking van de moeder aan de erkenning is beperkt, ondanks haar toezegging. Het Filippijnse recht kent ook niet de toestemming van de moeder, maar volledigheidshalve wenst de man vervangende toestemming tot erkenning van de rechtbank. De man realiseert zich dat de nietigheid van de erkenning ook gevolgen heeft voor het gezamenlijke gezag. Hij wenst alsnog gezamenlijk met de moeder met het gezag over de minderjarige te worden belast. Volgens de man doen zich geen afwijzingsgronden voor als bedoeld in art. 1:253c lid 2 BW. Indien de rechtbank het gezamenlijk gezag over de minderjarige onder de gegeven omstandigheden niet haalbaar acht, dan verzoekt de man subsidiair hem alleen met het gezag over de minderjarige te belasten, op grond van artikel 1:253c leden 1 en 3 BW. De man acht het voorts in het belang van de minderjarige dat hij zijn hoofdverblijfplaats bij hem behoudt, nu hij reeds sinds zijn geboorte woonachtig is bij de man en gehecht is in zijn gezin. Er is geen hechtingsrelatie tussen de moeder en de minderjarige en de minderjarige kent haar feitelijke rol in zijn leven ook niet, nu hij de partner van de man als zijn moeder beschouwd. Los daarvan beschikt de moeder niet over opvoedingservaring of geschikte woonruimte om permanent met de minderjarige te kunnen verblijven, terwijl alle benodigde ruimte en ook spullen ten behoeve van de minderjarige in de woning van de man aanwezig zijn. Daarnaast is de minderjarige Nederlandstalig opgevoed, terwijl de moeder die taal niet beheerst, waardoor communicatie tussen hen erg moeizaam verloopt. Voorts heeft de man grote angst dat de moeder met de minderjarige naar de Filippijnen zal vertrekken, nu zij niet in Nederland is geworteld. De man zal dan niet kunnen afreizen om zijn zoon te zien, omdat in de Filippijnen een arrestatiebevel tegen hem is uitgevaardigd.
3.7 De moeder stelt dat vaststelling van een nauwe persoonlijke betrekking tussen een man en een ongeboren vrucht feitelijk onmogelijk is. Aldus is de erkenning van de minderjarige door de man volgens de moeder nietig. De moeder meent dat ook overige omstandigheden niet rechtvaardigen dat de erkenning alsnog rechtsgeldig wordt verklaard. De moeder verwijst naar de voorhanden zijnde informatie over erkenning op de website van de gemeente en het feit dat de man zich bewust was van zijn gehuwde status en het feit dat zijn huwelijk nog niet was geregistreerd in de GBA. De man had aldus kunnen weten dat hij de ongeboren vrucht niet kon erkennen. Voorts stelt de moeder dat zij indertijd weliswaar een instemmingsverklaring heeft ondertekend, doch dat zij de Nederlandse taal niet beheerste, waardoor zij geen kennis had van de inhoud van het ondertekende document, welke haar ook niet is uitgelegd. De moeder erkent echter het biologische vaderschap van de man, alsmede de nauwe persoonlijke betrekking die thans bestaat tussen de man en de minderjarige. De moeder stelt zich daarom niet te verzetten tegen een erkenning van de minderjarige door de man. De moeder is met de man van mening dat er geen sprake is van gezamenlijk gezag, indien de erkenning door de man nietig is. Zij stemt niet in met gezamenlijk gezag. Zij grondt dit op het belaste verleden van partijen en het feit dat de man op de Filippijnen wordt vervolgd wegens verkrachting en misbruik van een minderjarige, hetgeen goede communicatie tussen partijen onmogelijk maakt. De moeder stelt dat het feit dat de minderjarige sinds zijn geboorte bij de man verblijft slechts een gevolg is van het feit dat de man de minderjarige onder valse voorwendselen heeft erkend en de moeder heeft teruggestuurd naar de Filippijnen. Openheid toentertijd zou hebben geleid tot geen enkele juridische basis voor de minderjarige om zijn hoofdverblijf te hebben bij de man. De moeder beschikt thans over woonruimte waar ze met de minderjarige kan verblijven, ze kan er opvoedingsondersteuning krijgen en ze meent dan ook dat zijn hoofdverblijf bij haar moet zijn. De moeder erkent wel dat een wijziging van het hoofdverblijf stapsgewijs zal moeten worden doorgevoerd. De moeder is niet voornemens terug te keren naar de Filippijnen. Zij wenst met de minderjarige in Nederland te verblijven en haar aanvraag voor een verblijfsvergunning bevindt zich thans in een vergevorderd stadium. De moeder meent ook dat het niet in het belang van de minderjarige is hem weg te halen uit het voor hem vertrouwde Nederland. De vrouw stelt bereid te zijn haar medewerking te verlenen aan een goede omgangsregeling tussen de man en de minderjarige.
3.8 De bijzondere curator stelt dat de erkenning nietig is, nu de man ten tijde van de erkenning reeds was gehuwd met zijn partner en hij niet beschikte over een verklaring voor recht. Thans moet worden vastgesteld dat er sprake is van een nauwe persoonlijke betrekking tussen de man en de minderjarige, alsook dat de man zijn biologische vader is. De moeder heeft ook aan de bijzondere curator verklaard haar medewerking te zullen verlenen aan een erkenning. De bijzondere curator stelt dat een erkenning door de man voor de minderjarige tevens de verkrijging van de Nederlandse nationaliteit met zich zal brengen. Dit alles moet, aldus de bijzondere curator, in het belang van de minderjarige worden geacht en de gevolgen van de nietige erkenning zullen daardoor ook beperkt blijven. De bijzondere curator meent wel dat verdere problemen moeten worden voorkomen en dat veiligheidshalve de vervangende toestemming voor erkenning van de minderjarige door de man gewenst is. De bijzondere curator meent dat de minderjarige zich thans in een stabiele opvoedingssituatie bevindt en het is in zijn belang zijn verblijf in deze voor hem vertrouwde omgeving te handhaven. De bijzondere curator acht het wel in het belang van de minderjarige dat geïnvesteerd wordt in het contact met zijn moeder, indien zij besluit zich in Nederland te vestigen. Verder meent de bijzondere curator dat het gezamenlijk gezag in het belang van de minderjarige geacht moet worden. Indien dit, vanwege de verstoorde communicatie tussen partijen niet haalbaar blijkt, dan zou de man, vanwege de stabiliteit, met het gezag over de minderjarige moeten worden belast.
3.9 De raad deelt de mening van de bijzondere curator. Er is niet of nauwelijks een band tussen de moeder en de minderjarige. De partner van de man is voor de minderjarige zijn moederfiguur. Het weghalen van de minderjarige uit de huidige gezinssituatie zou heel schadelijk voor hem zijn. De raad is voorstander van gezamenlijk gezag. De moeder komt thans terug op gemaakte afspraken tussen partijen na de geboorte van de minderjarige. De raad heeft indertijd onderzoek verricht en er waren toen geen indicaties dat er sprake was van dwang van de zijde van de man.
3.10 De rechtbank heeft de ambtenaar van de burgerlijke stand geraadpleegd ten aanzien van de erkenning van de minderjarige door de man in 2008. De ambtenaar heeft schriftelijk verklaard dat eigenlijk bij toeval is gebleken dat de minderjarige niet het kind was van de man en zijn echtgenote. Toen bleek dat een andere vrouw de moeder van de minderjarige is, heeft de ambtenaar dit wel met de man besproken, maar hier geen gevolgen aan verbonden. Ten tijde van de erkenning stond het huwelijk van de man nog niet geregistreerd in de GBA. Volgens de ambtenaar is de erkenning rechtsgeldig, omdat een rechter achteraf kan vaststellen dat het aannemelijk is geweest dat tussen de man en de moeder een relatie heeft bestaan die in voldoende mate met een huwelijk op één lijn te stellen valt of dat er tussen de man en het kind een nauwe persoonlijke band bestaat. Een redelijke, volgens artikel 8 EVRM in overeenstemming zijnde wetsuitleg van artikel 1:204 lid 1 sub e BW brengt met zich mee dat van de nietigheid van de erkenning in die gevallen geen sprake is. De ambtenaar verwijst terzake naar een uitspraak van de rechtbank Dordrecht van 8 juni 2005 (55851 FA RK 04-8229).
3.11 De rechtbank overweegt het volgende.
3.12 Ten aanzien van de erkenning van de minderjarige door de man in 2008 moet worden vastgesteld dat de man op dat moment reeds was gehuwd met zijn huidige echtgenote, doch dat dit huwelijk toen nog niet stond geregistreerd in de registers van de burgerlijke stand, waardoor de ambtenaar de akte van erkenning zonder verder onderzoek heeft opgesteld. Hoewel uit jurisprudentie blijkt dat in een aantal gevallen een erkenning door een gehuwde man rechtsgeldig is bevonden, moet worden vastgesteld dat in die gevallen sprake was van een band tussen de ouders die met een huwelijk op één lijn te stellen viel, waarvan in de onderhavige situatie ten tijde van de erkenning geen sprake was, dan wel dat er sprake was van een nauwe persoonlijke betrekking tussen de man en het kind. De rechtbank is van oordeel dat ook van deze laatste mogelijkheid in de onderhavige situatie geen sprake kan zijn, nu de man de minderjarige reeds voor de geboorte heeft erkend, waardoor nog geen sprake kon zijn van een nauwe persoonlijke betrekking tussen hem en de minderjarige. De rechtbank kan aldus niet met terugwerkende kracht een verklaring voor recht afgeven, als bedoeld in artikel 1:204 lid 1 sub e BW. Op grond van het voorgaande kan de rechtbank niet anders dan concluderen dat de erkenning van de ongeboren vrucht door de man in 2008 nietig is.
3.13 Thans moet worden vastgesteld dat er sprake is van een nauwe persoonlijke betrekking tussen de man en de minderjarige, gelet op het feit dat de minderjarige sedert zijn geboorte woonachtig is in het gezin van de man en zijn echtgenote en de minderjarige door hen gezamenlijk wordt opgevoed en verzorgd. De rechtbank zal dan ook het verzoek van de man voor recht te verklaren dat er sprake is van een nauwe persoonlijke betrekking toewijzen, waardoor het voor de man mogelijk is de minderjarige te erkennen.
3.14 Op de toestemming tot erkenning is het Filippijnse recht van toepassing, zijnde het recht van de staat van de nationaliteit van de moeder van de minderjarige. Het algemene Filippijnse familierecht kent de mogelijkheid van erkenning van een buiten echt geboren kind. Op grond van de door het Internationaal Juridisch Instituur verstrekte informatie moet evenwel worden geconcludeerd dat de toestemming van de moeder voor die erkenning naar Filippijns recht niet is vereist. Feitelijk moet derhalve worden vastgesteld dat de man geen belang heeft bij zijn verzoek betreffende de vervangende toestemming tot erkenning. Nu echter blijkt dat de ambtenaar in 2008 wel de toestemming van de moeder heeft opgenomen in de akte van erkenning en niet kan worden uitgesloten dat de ambtenaar bij de nog op te maken akte opnieuw de toestemming wenst van de moeder, zal de rechtbank, aldus wellicht ten overvloede, een verklaring afgeven als verzocht. Hierbij wordt tevens in overweging genomen het feit dat de moeder weliswaar heeft aangegeven haar medewerking aan een erkenning te zullen verlenen, maar dat de man ten aanzien van die toezegging een fors wantrouwen koestert, dat de onderlinge verhoudingen tussen partijen ernstig zijn verstoord en er sprake is van een volledige gebrek aan communicatie tussen hen. Deze omstandigheden mogen niet leiden tot verdere vertragingen, nu het in het belang van de minderjarige wordt geacht zijn juridische situatie zo spoedig mogelijk in overeenstemming te brengen met zijn feitelijke situatie.
3.15 Het verzoek van de man de ambtenaar van de burgerlijke stand te gelasten het register aan te vullen met een akte houdende erkenning van de minderjarige door de man dient te worden afgewezen. De man dient zich met de onderhavige beschikking te wenden tot de ambtenaar, teneinde de minderjarige te erkennen. De ambtenaar zal vervolgens zorg dragen voor een correcte administratieve afhandeling en opneming van de akte van erkenning in de daarvoor bestemde registers. Niet te verwachten valt dat de ambtenaar hieraan geen medewerking zal verlenen, nu de man zal beschikken over de in artikel 1:204 lid 1 sub e BW bedoelde verklaring en de rechtbank, voor zover nodig, vervangende toestemming tot erkenning aan de man zal verlenen. Wellicht ten overvloede merkt de rechtbank hierbij wel op dat de man zich zal dienen te realiseren dat de ambtenaar doorhaling van de huidige akte van erkenning zal dienen te verzoeken, alvorens de man tot erkenning van de minderjarige kan overgaan. Een dergelijk verzoek is tot op heden niet bij de rechtbank ingediend en de rechtbank acht zich ambtshalve niet bevoegd doorhaling van die akte te gelasten.
3.16 Nu moet worden vastgesteld dat de man niet de juridische vader is van de minderjarige moet ook worden aangenomen dat het gezamenlijk gezag, waarvan partijen een aantekening hebben laten maken in het gezagsregister, geacht moet worden nimmer te hebben bestaan.
3.17 Hoewel de communicatieproblemen tussen partijen en de onderlinge spanningen een goede uitoefening van het gezamenlijke gezag vooralsnog in de weg lijken te staan, acht de rechtbank bijzondere omstandigheden aanwezig partijen toch gezamenlijk met het gezag over de minderjarige te belasten. Immers partijen hebben steeds in de veronderstelling verkeerd gezamenlijk met het gezag over de minderjarige belast te zijn, hetgeen tot op heden nimmer tot onoverkomelijke problemen heeft geleid. De man is aldus steeds betrokken geweest bij belangrijke beslissingen aangaande de minderjarige. Hij is zelfs degene geweest die feitelijk verantwoordelijk is geweest voor die dagelijkse beslissingen, nu de minderjarige in zijn gezin verbleef en de moeder een rol vervulde op afstand. Aldus is de rechtbank van oordeel dat partijen gezamenlijk het gezag over de minderjarige dienen uit te oefenen, zoals zij in het verleden ook veronderstelden gezamenlijk met dat gezag belast te zijn. Overigens is de rechtbank wel van oordeel dat het gezamenlijk gezag onderling overleg tussen ouders vereist en aldus zullen partijen zich dienen in te spannen de communicatieproblemen aan te pakken en in het belang van de minderjarige een manier te vinden om op constructieve wijze overleg over hem te voeren. De rechtbank begrijpt dat de onderlinge verstandhouding tussen partijen is vertroebeld en dat de onderhavige procedure daar ook debet aan zal zijn geweest. Evenwel zal deze beschikking partijen duidelijkheid verschaffen over hun positie ten opzichte van de minderjarige en de rechtbank spreekt de hoop uit dat partijen bereid zijn de strijdbijl te begraven, zulks in het belang van de minderjarige. De rechtbank zal bepalen dat partijen belast zullen zijn met het gezamenlijk gezag met ingang van de datum waarop de man de minderjarige zal hebben erkend. Tot dat moment beschikt de man immers niet over de juridische status van ouder en onder die omstandigheden kan het gezamenlijk gezag slechts worden toegekend op grond van een verzoek van de man en de moeder gezamenlijk, zulks gelet op artikel 1:253t BW. Nu de moeder het gezamenlijk gezag niet wenselijk acht en zij alleen met het gezag over de minderjarige belast wenst te blijven, kan de rechtbank het verzoek van de man niet als een gezamenlijk verzoek opvatten.
3.18 De rechtbank acht het in het belang van de minderjarige dat hij zijn hoofdverblijf krijgt bij de man. Daaraan legt de rechtbank ten grondslag dat de minderjarige sinds zijn geboorte is opgegroeid en verzorgd in het gezin van de man, dat hij daar veilig gehecht is en zich aldaar vertrouwd, geborgen en veilig voelt. De rol van de moeder in het leven van de minderjarige is tot op heden zeer beperkt gebleven. De minderjarige is zich niet bewust van haar moederschap, nu hij de partner van de man als zijn moeder beschouwt. In het kader van zijn identiteitsontwikkeling is het weliswaar van belang dat de minderjarige bekend is met zijn afstamming en de onderlinge verhoudingen, doch de rechtbank acht het wenselijk die kennisoverdracht op verantwoorde en zorgvuldige wijze te laten plaatsvinden. Dit betekent dat eerst de contacten tussen de moeder en de minderjarige zullen moeten worden geïntensiveerd en dat daarna op leeftijdsadequate wijze haar rol aan de minderjarige zal moeten worden uitgelegd. In dat kader acht de rechtbank een wijziging in de feitelijke woonsituatie van de minderjarige thans volstrekt ongewenst. De moeder zal zich dienen te realiseren dat zij feitelijk een onbekende is voor de minderjarige, dat zij zich de rol van opvoeder en verzorger van een kind nog eigen dient te maken en dat zij in staat zal moeten zijn met de minderjarige te communiceren, hetgeen betekent dat zij zich de Nederlandse taal eigen zal moeten maken. Het vorenstaande brengt met zich mee dat de rechtbank zal bepalen dat het hoofdverblijf van de minderjarige, met ingang van de datum waarop partijen het gezamenlijk gezag over de minderjarige zullen verkrijgen, zal zijn bij de man. De rechtbank realiseert zich dat er een periode zal volgen waarin de moeder alleen met het gezag over de minderjarige belast zal zijn en het hoofdverblijf aldus nog niet bij de man kan worden vastgesteld. De rechtbank acht zich evenwel niet bevoegd de minderjarige ambtshalve toe te vertrouwen aan de man. De rechtbank spreekt de hoop uit dat de moeder op verstandige wijze de komende periode zal overbruggen en steeds zal handelen in het belang van de minderjarige.
3.19 Omdat tussen partijen sprake is van een relatie als bedoeld in de tweede zin van lid 1 van artikel 237 Rechtsvordering zal, de rechtbank de proceskosten tussen hen compenseren.
4. De beslissing
De rechtbank
verklaart voor recht dat de erkenning van voornoemde minderjarige door de man op 25 november 2008 nietig is;
verklaart voor recht dat tussen de man en voornoemde minderjarige een nauwe persoonlijke betrekking bestaat;
verleent, ter vervanging van de ontbrekende toestemming van de moeder, aan de man toestemming tot het erkennen van voornoemde minderjarige;
bepaalt dat de man en de moeder, na erkenning van de minderjarige door de man, gezamenlijk belast zullen zijn met het gezag over voornoemde minderjarige;
bepaalt dat het hoofdverblijf van de minderjarige, met ingang van de datum waarop de man en de moeder gezamenlijk belast zullen zijn met het gezag over de minderjarige, bij de man zal zijn;
compenseert de kosten van het geding aldus dat iedere partij de eigen kosten draagt;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. Slot, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
in tegenwoordigheid van de griffier.
MV
Mededeling van de griffier:
Tegen deze beschikking kan voor zover het een eindbeslissing betreft hoger beroep worden ingesteld:
a. door de verzoeker en degenen aan wie een afschrift van deze beschikking is verstrekt of verzonden: binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
b. door andere belanghebbenden: binnen drie maanden na de betekening van de beschikking of nadat deze hun op andere wijze bekend is geworden.
Het beroepschrift moet door tussenkomst van een advocaat worden ingediend bij het gerechtshof te
's-Hertogenbosch.
verzonden: