ECLI:NL:RBBRE:2011:BR2529
Rechtbank Breda
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Gimbrère-Straetmans
- Rechtspraak.nl
Huwelijksvermogensrecht en vervalbeding in huwelijkse voorwaarden na echtscheiding
In deze zaak, die voor de Rechtbank Breda werd behandeld, ging het om een geschil tussen een vrouw en een man over de toepassing van een vervalbeding in de huwelijkse voorwaarden na hun echtscheiding. Partijen waren op 11 oktober 1991 met elkaar gehuwd onder huwelijkse voorwaarden, waarbij was afgesproken dat er geen vermogensrechtelijke gemeenschap zou bestaan. De echtscheiding werd uitgesproken op 20 mei 2008, en het echtscheidingsconvenant werd op 7 maart 2008 getekend. De vrouw vorderde een bedrag van €152.975, vermeerderd met wettelijke rente, en stelde dat zij door een psychisch labiele toestand niet in staat was om haar wil adequaat te bepalen ten tijde van de echtscheiding.
De rechtbank oordeelde dat de vrouw niet voldoende feiten en omstandigheden had aangedragen om haar stelling te onderbouwen. De man voerde aan dat de vrouw te laat was met haar vordering, omdat de vervaltermijn in de huwelijkse voorwaarden twaalf maanden bedroeg en zij meer dan twee jaar na de echtscheiding haar vordering had ingesteld. De rechtbank overwoog dat het beroep op het vervalbeding niet strijdig was met de redelijkheid en billijkheid, tenzij de vrouw kon aantonen dat er omstandigheden waren die dit rechtvaardigden. Aangezien de vrouw dit niet had gedaan, werd haar vordering afgewezen.
De rechtbank concludeerde dat de vrouw niet had voldaan aan haar stelplicht en dat de man terecht een beroep deed op het vervalbeding. De proceskosten werden gecompenseerd, wat betekent dat iedere partij zijn eigen kosten droeg. Dit vonnis werd uitgesproken op 20 juli 2011 door mr. Gimbrère-Straetmans, in aanwezigheid van de griffier mr. van der Plas.