ECLI:NL:RBBRE:2011:BR5217

Rechtbank Breda

Datum uitspraak
15 juni 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
11/441
Instantie
Rechtbank Breda
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

BPM naheffingsaanslag en boetebeschikking vernietigd wegens onvoldoende bewijs van woonplaats in Nederland

In deze zaak heeft de Rechtbank Breda op 15 juni 2011 uitspraak gedaan in een geschil tussen een belanghebbende en de inspecteur van de Belastingdienst/Oost, kantoor Doetinchem, over een naheffingsaanslag belasting van personenauto’s en motorrijwielen (BPM) en een bijbehorende boetebeschikking. De rechtbank heeft vastgesteld dat de inspecteur niet aannemelijk heeft gemaakt dat de belanghebbende op 4 januari 2010 in Nederland woonde. De rechtbank heeft de naheffingsaanslag en de boetebeschikking vernietigd en de inspecteur veroordeeld in de proceskosten van de belanghebbende, die zijn vertegenwoordigd door een gemachtigde van Adviesgroep [adviesgroep].

De zaak kwam aan het licht na een controle door de politie op 4 januari 2010, waarbij werd geconstateerd dat de belanghebbende gebruik maakte van een auto met een Duits kenteken. De rechtbank heeft vastgesteld dat de belanghebbende ingeschreven stond bij de gemeente in [woonplaats] (Duitsland) en over een Duits fiscaal nummer beschikte. Bovendien was hij op de datum van de controle geen eigenaar van de auto in kwestie, en was hij pas in juli 2010 eigenaar geworden. De rechtbank heeft ook rekening gehouden met het feit dat de belanghebbende een woning in Nederland heeft, maar deze wordt bewoond door zijn echtgenote.

De rechtbank heeft geconcludeerd dat de inspecteur niet heeft kunnen bewijzen dat de belanghebbende op de relevante datum in Nederland woonde. De rechtbank heeft de overige stellingen van de belanghebbende niet meer hoeven behandelen, omdat hij reeds in het gelijk was gesteld. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen kunnen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch.

Uitspraak

RECHTBANK BREDA
Sector bestuursrecht, enkelvoudige belastingkamer
Procedurenummer: AWB 11/441
Uitspraakdatum: 15 juni 2011
Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) juncto artikel 27d van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) in het geding tussen
[belanghebbende], wonende te [woonplaats],
eiser,
en
de inspecteur van de Belastingdienst/Oost, kantoor Doetinchem,
verweerder.
Eiser wordt hierna belanghebbende genoemd en verweerder inspecteur.
De bestreden uitspraken op bezwaar
De in één geschrift vervatte uitspraken van de inspecteur van 16 december 2010 op het bezwaar van belanghebbende tegen de aan hem opgelegde naheffingsaanslag belasting van personenauto’s en motorrijwielen (BPM) en de bijbehorende boetebeschikking.
Zitting
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 1 juni 2011 te Breda. Aldaar zijn verschenen en gehoord, belanghebbende, vergezeld van zijn gemachtigde [gemachtigde], verbonden aan Adviesgroep [adviesgroep], alsmede namens de inspecteur, B.V.[gemachtigde].
1.Beslissing
De rechtbank:
-verklaart het beroep gegrond;
-vernietigt de uitspraken op bezwaar;
-vernietigt de naheffingsaanslag, alsmede de boetebeschikking;
-veroordeelt de inspecteur in de proceskosten van belanghebbende ten bedrage van € 874;
-gelast dat de inspecteur het door belanghebbende betaalde griffierecht van € 150 aan deze vergoedt.
2.Gronden
2.1.Op 4 januari 2010 is op [lokatie] in [woonplaats] bij een controle door de politie van regio Midden en West Brabant geconstateerd dat belanghebbende gebruik heeft gemaakt van de openbare weg met een auto van het merk Mercedes, type [type], met kenteken
[kenteken]. Dit gegeven is verzonden aan het Landelijk Coördinatiecentrum Auto in Winterswijk.
2.2.Vaststaat dat:
-Belanghebbende ingeschreven is bij de gemeente in [woonplaats] (Duitsland) en dat hij over een Duits fiscaal nummer beschikt.
-Belanghebbende op de datum van de controle geen eigenaar van de in 2.1 genoemde auto was. Eerst in juli 2010 is hij daarvan eigenaar geworden.
-Belanghebbende eigenaar is van een woning in [woonplaats], die door zijn echtgenote, met wie hij van tafel en bed gescheiden leeft, wordt bewoond.
-Belanghebbende effecten in Nederland aanhoudt.
-Belanghebbende een huisarts in Nederland heeft.
-De kinderen van belanghebbende in [woonplaats] wonen.
2.3.De inspecteur heeft ter zake van het op 4 januari 2010 geconstateerde gebruik van de weg in Nederland met een niet in Nederland geregistreerde personenauto aan belanghebbende de onderhavige naheffingsaanslag BPM en de boetebeschikking opgelegd.
2.4.Tussen partijen is in geschil of de naheffingsaanslag terecht is opgelegd hetgeen zich toespitst op de vraag of belanghebbende ten tijde van het geconstateerde gebruik in Nederland woonde. Tevens is in geschil of de boete terecht is opgelegd.
2.5.Nu het geschil de naheffingsaanslag BPM betreft is het aan de inspecteur te bewijzen dat belanghebbende in Nederland woonde ten tijde van de constatering. Naar het oordeel van de rechtbank leiden de in 2.2 genoemde feiten en omstandigheden en de volgende feiten en omstandigheden, in onderling samenhang bezien, tot het oordeel dat belanghebbende op 4 januari 2010 geacht moet worden in Duitsland te wonen:
-Ter zitting heeft belanghebbende officiële documenten (paspoort, verblijfsvergunning en rijbewijs) getoond. Belanghebbende wordt door de Duitse autoriteiten gezien als een Duitse ingezetene blijkens zijn verblijfsvergunning, die op [datum] 2009 is afgegeven.
-Voor de inkomstenbelasting over het jaar 2009 is geaccepteerd dat belanghebbende in het buitenland (Duitsland) woonde, is hij als niet-ingezetene aangemerkt en is ter zake daarvan een aangiftebiljet inkomstenbelasting voor buitenlandse belastingplichtigen (M-biljet) uitgereikt. Belanghebbende heeft de betaalde hypotheekrente niet als kosten in verband met de eigen woning in box 1 afgetrokken.
-Belanghebbende heeft zich uitgeschreven uit het Nederlands bevolkingsregister.
-De rechtbank hecht geloof aan belanghebbendes verklaring dat hij zijn onderneming vanuit Duitsland exploiteert.
De inspecteur heeft tegenover de gemotiveerde betwisting door belanghebbende niet aannemelijk gemaakt dat belanghebbende op 4 januari 2010 in Nederland woonde. De naheffingsaanslag en de boetebeschikking zijn dan ten onrechte opgelegd.
2.6.Nu belanghebbende op grond van hetgeen hiervoor is overwogen reeds in het gelijk is gesteld, behoeven belanghebbendes overige stellingen geen behandeling meer.
Gelet op het vorenoverwogene is het beroep gegrond verklaard.
2.7.De rechtbank vindt aanleiding de inspecteur te veroordelen in de kosten die belanghebbende in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten zijn op de voet van het Besluit proceskosten bestuursrecht (het Besluit) voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vastgesteld op € 874 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 437 en een wegingsfactor 1). Overige kosten die op grond van het Besluit voor vergoeding in aanmerking komen, zijn gesteld noch gebleken.
Aldus gedaan door mr. C.A.F.M. Stassen, rechter, en door deze en
mr. M.D.E. Copra-Carolie, griffier, ondertekend.
De griffier, De rechter,
Uitgesproken in het openbaar op 15 juni 2011.
Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op: 29 juni 2011.
Aan deze uitspraak hoeft eerst uitvoering te worden gegeven als de uitspraak onherroepelijk is geworden. De uitspraak is onherroepelijk als niet binnen zes weken na verzending van de uitspraak een rechtsmiddel is aangewend of onherroepelijk op het aangewende rechtsmiddel is beslist (artikel 27h, vijfde lid en artikel 28, zevende lid AWR).
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583,
5201 CZ ’s-Hertogenbosch.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.