ECLI:NL:RBBRE:2011:BR6535
Rechtbank Breda
- Eerste aanleg - meervoudig
- M. van Breugel
- A. Kok
- J. de Weert
- Rechtspraak.nl
Vrijspraak in strafzaak wegens onvoldoende bewijs van straatroof met bedreiging
In de strafzaak tegen de verdachte, die beschuldigd werd van straatroof onder bedreiging met een vlindermes, heeft de rechtbank Breda op 1 september 2011 uitspraak gedaan. De verdachte werd vrijgesproken omdat het bewijsmateriaal onvoldoende overtuigend was om tot een veroordeling te komen. De aangifte van het slachtoffer werd slechts ondersteund door de verklaring van een vriend, die niet uit eigen wetenschap sprak, maar enkel herhaalde wat hij van de aangever had gehoord. Dit leidde de rechtbank tot de conclusie dat de informatie over het tenlastegelegde feit uit één bron kwam, wat niet voldeed aan de eisen voor wettig bewijs.
De rechtbank benadrukte dat, volgens vaste jurisprudentie van de Hoge Raad, de vraag of aan het bewijsminimum van artikel 342, lid 2 van het Wetboek van Strafvordering is voldaan, niet in algemene zin kan worden beantwoord. Het vereist een beoordeling van het concrete geval. De rechtbank stelde vast dat de aangifte, die deels werd bevestigd door een getuigenverklaring, in het algemeen voldoende wettig bewijs kan opleveren, maar dat dit bewijs bij voorkeur objectief moet zijn. In dit geval ontbrak dat objectieve bewijs, zoals het aantreffen van het vlindermes bij de verdachte.
De rechtbank concludeerde dat er te veel onduidelijkheid was over de gebeurtenissen in de steeg om tot een bewezenverklaring van de beroving te komen. De verdachte had een niet volstrekt onaannemelijke verklaring afgelegd, en de verklaringen van de aangever en de getuige waren niet voldoende om de verdachte te veroordelen. Daarom werd de verdachte vrijgesproken van het tenlastegelegde feit, en werd de voorlopige hechtenis opgeheven. De vordering van de benadeelde partij werd afgewezen, aangezien de verdachte was vrijgesproken.