ECLI:NL:RBBRE:2011:BR6535

Rechtbank Breda

Datum uitspraak
1 september 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
02-800448-11
Instantie
Rechtbank Breda
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • M. van Breugel
  • A. Kok
  • J. de Weert
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak in strafzaak wegens onvoldoende bewijs van straatroof met bedreiging

In de strafzaak tegen de verdachte, die beschuldigd werd van straatroof onder bedreiging met een vlindermes, heeft de rechtbank Breda op 1 september 2011 uitspraak gedaan. De verdachte werd vrijgesproken omdat het bewijsmateriaal onvoldoende overtuigend was om tot een veroordeling te komen. De aangifte van het slachtoffer werd slechts ondersteund door de verklaring van een vriend, die niet uit eigen wetenschap sprak, maar enkel herhaalde wat hij van de aangever had gehoord. Dit leidde de rechtbank tot de conclusie dat de informatie over het tenlastegelegde feit uit één bron kwam, wat niet voldeed aan de eisen voor wettig bewijs.

De rechtbank benadrukte dat, volgens vaste jurisprudentie van de Hoge Raad, de vraag of aan het bewijsminimum van artikel 342, lid 2 van het Wetboek van Strafvordering is voldaan, niet in algemene zin kan worden beantwoord. Het vereist een beoordeling van het concrete geval. De rechtbank stelde vast dat de aangifte, die deels werd bevestigd door een getuigenverklaring, in het algemeen voldoende wettig bewijs kan opleveren, maar dat dit bewijs bij voorkeur objectief moet zijn. In dit geval ontbrak dat objectieve bewijs, zoals het aantreffen van het vlindermes bij de verdachte.

De rechtbank concludeerde dat er te veel onduidelijkheid was over de gebeurtenissen in de steeg om tot een bewezenverklaring van de beroving te komen. De verdachte had een niet volstrekt onaannemelijke verklaring afgelegd, en de verklaringen van de aangever en de getuige waren niet voldoende om de verdachte te veroordelen. Daarom werd de verdachte vrijgesproken van het tenlastegelegde feit, en werd de voorlopige hechtenis opgeheven. De vordering van de benadeelde partij werd afgewezen, aangezien de verdachte was vrijgesproken.

Uitspraak

RECHTBANK BREDA
Sector strafrecht
parketnummer: 02/800448-11
vonnis van de meervoudige kamer d.d. 1 september 2011
in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren te [datum en plaats]
wonende aan de [adres]
thans gedetineerd in het huis van bewaring De Boschpoort te Breda,
raadsman mr. Dionisius, advocaat te Breda.
1 Onderzoek van de zaak
De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 29 augustus 2011, waarbij de officier van justitie, mr. Klootwijk, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.
2 De tenlastelegging
De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
[slachtoffer 1] onder bedreiging met een vlindermes heeft beroofd van € 20.
3 De voorvragen
De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.
4 De beoordeling van het bewijs
4.1 Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het tenlastegelegde feit heeft begaan. Zij baseert zich daarbij op de aangifte, de (inconsistente) verklaringen van verdachte bij de politie, de getuigenverklaring, dit alles ondersteund door de uitkomst van twee fotoconfrontatie’s.
4.2 Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring kan komen en wijst daarbij op de omstandigheid dat buiten de aangever niemand iets heeft gezien van het mes dat verdachte bij zich zou hebben gehad en van de bedreiging door verdachte van aangever. Doordat verdachte uiteindelijk heel open en gedetailleerd verklaart over zijn handel in softdrugs en het voorval, zouden zijn verklaringen ten aanzien van het tenlastegelegde aan geloofwaardigheid winnen.
4.3 Het oordeel van de rechtbank
Op 17 april 2011 deed [slachtoffer 1] aangifte van een straatroof op de Nieuweweg te Breda. Aangever verklaarde dat hij, onder bedreiging met een vlindermes, was beroofd van € 20. Een vriend van aangever verklaarde bij de politie dat aangever en een licht getinte man een samen vertrokken van een bankje aan de Nieuweweg en lopend de hoek omgingen richting de garage bij de Barones, dat hij het lang vond duren voordat aangever terugkwam, dat hij aangever toen heeft gebeld en dat aangever hem direct vertelde dat hij, onder bedreiging van een mes, door die man was beroofd. Genoemde vriend van aangever heeft verdachte bij een fotoconfrontatie aangewezen als de hiervoor als licht getinte man omschreven persoon.
Verdachte heeft verklaard dat hij met aangever en een aantal vrienden van aangever stond te praten, dat aangever wiet van hem wilde kopen, dat hij dat niet open en bloot op die plek wilde verkopen en dat zij daarom samen een steeg zijn ingelopen. Hij zou aangever een zakje wiet hebben gegeven en een biljet van € 20 hebben ontvangen. Later zou aangever de koop hebben willen terugdraaien, omdat er te weinig wiet in het zakje zou zitten. Verdachte zou hiervoor niets hebben gevoeld; koop is koop en zou rustig zijn weggefietst.
Volgens vaste jurisprudentie van de Hoge Raad (NJ 2010, 515) kan de vraag of aan het bewijsminimum van artikel 342, lid 2 van het Wetboek van Strafvordering is voldaan, niet in algemene zin worden beantwoord, maar vergt dit een beoordeling van het concrete geval. Naar het oordeel van de rechtbank is het aanwezige bewijsmateriaal onvoldoende overtuigend om tot een veroordeling te kunnen komen. De rechtbank stelt vast dat een aangifte, welke deels wordt bevestigd door een getuigenverklaring of ander bewijs dat de aangifte deels bevestigd, in het algemeen voldoende wettig bewijs kan opleveren om tot een veroordeling te komen. Dit bewijs dient echter bij voorkeur te bestaan uit een objectief bewijsmiddel dat duidt op het plaatsvinden van de overval. Immers, in dit geval wordt de aangifte op het wezenlijke punt – de afgifte van € 20 onder bedreiging van een vlindermes – slechts ondersteund door de verklaring van een vriend van aangever, [naam vriend aangever] die niet uit eigen wetenschap verklaart, doch slechts verklaart over hetgeen hij van aangever heeft gehoord. De informatie over het tenlastegelegde feit is derhalve afkomstig uit één bron. Naar het oordeel van de rechtbank zegt de omstandigheid dat aangever en de getuige de aanloop tot het voorval op gelijke wijze omschrijven, onvoldoende over hetgeen zich daadwerkelijk in de steeg heeft afgespeeld om in die zin tot steunbewijs te kunnen dienen. Bedoelde aanloop sluit niet volledig uit dat de verdachte, die een niet op voorhand volstrekt onaannemelijke verklaring heeft afgelegd, de waarheid spreekt. De rechtbank neemt hierbij mede in aanmerking dat de verklaringen van verdachte niet door de politie op juistheid zijn onderzocht. Tot slot is van belang dat aangever en getuige vrienden zijn en dat aan een getuigenverklaring van een volstrekt onafhankelijke derde meer bewijskracht toekomt. Verder stelt de rechtbank vast dat niet is gebleken dat er een vlindermes is aangetroffen bij verdachte of in diens woning.
Dit alles brengt de rechtbank tot de slotsom dat er teveel onduidelijk is gebleven over hetgeen zich in de steeg heeft afgespeeld, om tot een bewezenverklaring van de beroving te kunnen komen. De rechtbank acht daarom niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het tenlastegelegde feit heeft begaan en zal hem dan ook van dit feit vrijspreken.
5 De benadeelde partij
De benadeelde partij, [slachtoffer 1] vordert een schadevergoeding van € 20 ter zake van het tenlastegelegde feit. Verdachte wordt vrijgesproken van dit feit. De rechtbank zal de vordering van de benadeelde partij dan ook afwijzen.
6 De beslissing
De rechtbank:
Vrijspraak
- spreekt verdachte vrij van het tenlastegelegde feit;
Voorlopige hechtenis
- heft de voorlopige hechtenis op.
Benadeelde partij
- wijst de vordering van de benadeelde partij, [slachtoffer 1] af;
- veroordeelt de benadeelde partij in de kosten van verdachte, tot op heden begroot op nihil (BP.15).
Dit vonnis is gewezen door mr. Van Breugel, voorzitter, mr. Kok en mr. De Weert, rechters, in tegenwoordigheid van mr. Van Wijk, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 1 september 2011.
BIJLAGE I: De tenlastelegging
hij op of omstreeks 17 april 2011 op de Nieuweweg, althans op een openbare
weg, te Breda met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te
bevoordelen door geweld en/of bedreiging met geweld [slachtoffer 1] heeft gedwongen
tot de afgifte van 20 Euro, in elk geval van enig geldbedrag, geheel of ten
dele toebehorende aan die [slachtoffer 1], in elk geval aan een ander of anderen dan aan
verdachte, welk geweld en/of welke bedreiging met geweld hierin bestond(en) dat
- hij aan die [slachtoffer 1] een(vlinder)mes, althans een scherp of puntig voorwerp
heeft getoond en/of (vervolgens)
- die [slachtoffer 1] dreigend heeft toegevoegd: "geef nu je geld maar!", althans woorden
van soortgelijke dreigende aard en/of strekking;