ECLI:NL:RBBRE:2011:BT2023

Rechtbank Breda

Datum uitspraak
20 september 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
801029-10 + 666489-10 + 629020-07 (vord. tul)
Instantie
Rechtbank Breda
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • mr. Van Kralingen
  • mr. Pick
  • mr. De Weert
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor mishandelingen van (ex-)vriendinnen en tenuitvoerlegging PIJ-maatregel

In deze zaak heeft de Rechtbank Breda op 20 september 2011 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, die werd beschuldigd van meermalen mishandeling van zijn (ex-)vriendinnen en wederspannigheid tegen de politie. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte in de periode van 17 september 2010 tot en met 23 september 2010 zijn levensgezellin, [slachtoffer1], meermalen heeft mishandeld. De rechtbank oordeelde dat de aangifte van [slachtoffer1] geloofwaardig was, ondanks haar latere verklaringen waarin zij haar aangifte afzwakte. De rechtbank baseerde haar oordeel op de aangifte, medische rapporten en verklaringen van getuigen die de mishandelingen bevestigden. Daarnaast werd de verdachte ook schuldig bevonden aan wederspannigheid, omdat hij zich verzette tegen zijn aanhouding door de politie op 23 september 2010.

De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 228 dagen, waarvan 60 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar. Tevens werd er een contactverbod opgelegd met [slachtoffer1] en [slachtoffer2]. De rechtbank heeft ook de tenuitvoerlegging van een eerder opgelegde PIJ-maatregel gelast, gezien het recidiverisico en de ernst van de feiten. De rechtbank heeft de vordering van de officier van justitie om de PIJ-maatregel ten uitvoer te leggen, toegewezen, en benadrukt dat de verdachte een gevaar vormt voor de samenleving en dat behandeling noodzakelijk is om herhaling van geweld te voorkomen.

Uitspraak

RECHTBANK BREDA
Sector strafrecht
parketnummer: 801029-10 + 666489-10 + 629020-07 (vord. tul)
vonnis van de meervoudige kamer d.d. 20 september 2011
in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren op [plaats en datum]
wonende te [adres]
raadsvrouw mr. Van Fraaijenhove van der Maas, advocaat te Breda
1 Onderzoek van de zaak
De zaak is inhoudelijk behandeld op de zittingen van 28 maart 2011 en 6 september 2011, waarbij de respectievelijke officieren van justitie, mr. Gimbrère en mr. Gudde, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.
Ter zitting van 6 september 2011 is ook de vordering tot tenuitvoerlegging behandeld met bovenvermeld parketnummer en zijn overeenkomstig artikel 285 van het Wetboek van Strafvordering de zaken onder voormelde parketnummers gevoegd.
2 De tenlastelegging
De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
parketnummer 801209-10:
1. in de periode van 17 september 2010 tot en met 23 september 2010 zijn vriendin [slachtoffer1] meermalen heeft mishandeld;
2. zich op 23 september 2010 bij zijn aanhouding heeft verzet tegen de politie;
parketnummer 666489-10:
in de periode van 25 mei 2010 tot en met 27 mei 2010 zijn vriendin [slachtoffer2] (zwaar) heeft mishandeld.
3 De voorvragen
De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.
4 De beoordeling van het bewijs
4.1 Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte alle tenlastegelegde feiten heeft gepleegd.
Zij baseert zich daarbij ten aanzien van de mishandelingen van [slachtoffer1] op haar aangifte, de foto’s met betrekking tot haar verwondingen, de verklaringen van de getuigen [getuige1] en [slachtoffer 2] en de bevindingen van de verbalisanten met betrekking tot de geconstateerde verkleuringen in het gezicht van [slachtoffer1] en haar emotionele reacties.
De wederspannigheid tegen de politie acht zij bewezen op basis van de bevindingen van de verbalisanten.
De mishandeling van [slachtoffer2] is volgens de officier van justitie wettig en overtuigend bewezen op grond van haar aangifte, de verklaring van verdachte dat hij [slachtoffer 2] heeft geduwd en de medische verklaring over het letsel dat de huisarts bij haar heeft aangetroffen. De tenlastegelegde zware mishandeling acht de officier van justitie niet bewezen.
4.2 Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw is van mening dat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring kan komen van de feiten waarbij [slachtoffer1] en [slachtoffer2] als slachtoffers zijn genoemd.
Zij wijst ten aanzien van de tenlastegelegde mishandelingen van [slachtoffer1] op de omstandigheid dat verdachte en [slachtoffer1] hebben gestoeid en dat verdachte daarbij onopzettelijk [slachtoffer1] met zijn hand heeft geraakt, hetgeen door [slachtoffer1] in haar verklaring bij de rechter-commissaris en in het eerste deel van haar verklaring op de zitting van 28 maart 2011, anders dan in haar aangifte, wordt beaamd. Het tweede deel van de verklaring van [slachtoffer1] op de zitting van 28 maart 2011 acht de raadsvrouw, gelet op de onoorbare wijze waarop [slachtoffer1] door de officier van justitie onder druk is gezet en gelet op het verzuim van de rechtbank om haar te wijzen op haar recht om bijstand te vragen van een advocaat, onrechtmatig dan wel onbetrouwbaar. Ook de verklaring die [slachtoffer1] op de zitting van 6 september 2011 heeft afgelegd acht de raadsvrouw niet betrouwbaar, gelet op de emoties waaraan zij onderhevig was. De raadsvrouw verzoekt de ter terechtzitting van 28 maart 2011 en 6 september 2011 afgelegde belastende verklaringen uit te sluiten van het bewijs en verdachte van de mishandeling van [slachtoffer1] bij gebrek aan overtuigend bewijs vrij te spreken.
Feit 2 van parketnummer 801029-10, de wederspannigheid, kan volgens de raadsvrouw wel bewezen worden, maar zij verzoekt in strafmatigende zin rekening te houden met de omstandigheid dat de agenten deel hebben gehad aan het laten escaleren van de aanhouding.
Ook de mishandeling van [slachtoffer2] acht de raadsvrouw niet bewezen op grond van de volgens de raadsvrouw geloofwaardige verklaring die [slachtoffer 2] bij de rechter-commissaris heeft afgelegd, waarin zij aangeeft dat ze bij de politie een valse aangifte heeft gedaan en dat ze bij de huisarts heeft gelogen over de oorzaak van het letsel dat zij door een kickbokswedstrijd had opgelopen.
4.3 Het oordeel van de rechtbank
feit 1 van parketnummer 801029-10
[slachtoffer1] M.C. [slachtoffer1], wonende aan de [adres], heeft op 23 september 2010 aangifte gedaan van mishandeling, gepleegd door verdachte. Volgens haar verklaring heeft zij een relatie met verdachte en is hij vanaf het moment dat zij [adres] ging wonen, te weten vanaf 1 september 2010, bij haar in komen wonen. Op zaterdag 18 september 2010 is verdachte boos op haar geworden en heeft verdachte haar meerdere keren tegen haar benen aan geschopt, haar een paar keer met zijn vuist in haar zij en op haar linker bovenbeen geslagen. Het deed veel pijn. Hij heeft haar ook op haar meerdere keren in haar gezicht geslagen, waarbij zij een blauw rechteroog heeft opgelopen. In de nacht van 22 op 23 september 2010 belde [verdachte] aan. Zij heeft toen de deur open gedaan. Hij heeft haar binnen in haar rug geschopt, haar drie keer op haar rechter oog en op de linkerzijde van haar gezicht geslagen.
Bij de rechter-commissaris heeft [slachtoffer1] haar aangifte zeer sterk afgezwakt. Ze heeft toen verklaard dat zij haar verhaal bij de politie 100 % erger had gemaakt, dat er geen sprake was geweest van mishandeling maar van een stoeipartij en dat zij die zaterdag geen ruzie met verdachte had gehad. Ook op de zitting van 28 maart 2011 is [slachtoffer1], toen zij aldaar als getuige werd gehoord, aanvankelijk bij haar verklaring bij de rechter-commissaris gebleven. Nadat haar de consequenties van het plegen van meineed zijn voorgehouden, heeft zij, zonder overigens in details in te gaan op wat precies in de periode van 17 september 2010 tot en met 23 september 2010 aan geweldhandelingen zou hebben plaatsgevonden, verklaard dat haar verklaring bij de politie klopt en dat verdachte en zij op 17 september 2010 ruzie hebben gekregen waarbij het een en ander was gebeurd, namelijk de dingen die in haar verklaring bij de politie staan. Op de zitting van 6 september 2011 is [slachtoffer1] wederom als getuige gehoord. Ze heeft toen onder andere verklaard dat ze niet meer weet wat er precies gebeurd is op 17 september 2010, maar dat er natuurlijk wat gebeurd is, omdat ze niet voor niets aangifte heeft gedaan.
De raadsvrouw heeft aan de verhoren die met [slachtoffer1] hebben plaatsgevonden de conclusie verbonden dat haar onder ede afgelegde verklaring bij de rechter-commissaris en haar aanvankelijke verklaring op de zitting van 28 maart 2011 betrouwbaar zijn. De rechtbank leidt hieruit af dat zij de aangifte van [slachtoffer1] bij de politie en de overige afgelegde verklaringen dus onbetrouwbaar acht.
De rechtbank volgt de raadsvrouw niet in haar conclusie.
Allereerst is de rechtbank van oordeel dat de aangifte van [slachtoffer1] authentiek overkomt, gelet op haar uitgebreide inleiding waarin zij vertelt hoe zij verdachte heeft leren kennen en hoe haar contacten met hem gedurende een periode van ruim een jaar zijn verlopen. De rechtbank heeft bij die verklaring niet het door [slachtoffer1] bij de rechter-commissaris geschetste beeld gekregen dat zij in shock was en zomaar wat heeft verteld.
Daarnaast acht de rechtbank van groot belang dat de aangifte van [slachtoffer1] onder andere wordt ondersteund door zich in het dossier bevindende foto’s van haar, waarop de rechtbank waarneemt dat [slachtoffer1] verkleuringen rond haar rechteroog heeft. De rechtbank neemt aan dat deze foto’s ten tijde van de aangifte zijn gemaakt, mede gelet op de omstandigheid dat ook de verbalisanten op 23 september 2010, toen zij na een melding ter plaatse kwamen, hebben waargenomen dat [slachtoffer1] verkleuringen rond haar rechteroog en aan de zijkant van haar gezicht had.
Voorts vindt de aangifte van [slachtoffer1] bevestiging in de verklaring van een tweetal getuigen, te weten [voornaam] [getuige1] en [getuige 2].
[voornaam] [getuige1], een vriend van verdachte en [slachtoffer1], heeft op 24 september 2010 verklaard dat [slachtoffer1] hem afgelopen zaterdag - de rechtbank leidt hieruit af dat dit op 18 september 2010 was - hem in paniek opbelde en vertelde dat zij geslagen was door verdachte en dat zij daar een blauw oog en blauwe plekken op haar lichaam had opgelopen. Ook vertelde zij [getuige1] dat zij in haar zij was geknepen. [getuige1] heeft later gezien dat zij een flinke verkleuring op haar buik had. Op 23 september 2010 heeft [slachtoffer1] weer naar [getuige1] gebeld. Zij vertelde toen dat zij weer geslagen was. [getuige1] heeft toen de politie gebeld en het adres van [slachtoffer1] gegeven.
[getuige 2], een vriendin van verdachte en van [slachtoffer1], heeft op 29 september 2010 verklaard dat zij op een zaterdag ongeveer 2 weken daarvoor na een berichtje van [slachtoffer1], waaruit bleek dat ze overstuur was, naar [slachtoffer1] toe is gegaan. Ze zag dat [slachtoffer1] overstuur was en onder andere een verkleurd en gezwollen oog en een rode plek op haar slaap had. [slachtoffer1] liet haar ook beurse plekken op haar buik en benen zien. [slachtoffer1] zei haar dat verdachte dat gedaan had en dat zij die morgen door hem was geslagen.
De rechtbank acht het zeer onaannemelijk dat [slachtoffer1] haar vriend(inn)en een onjuist beeld van de werkelijkheid heeft gegeven, zoals door de raadsvrouw impliciet wordt gesteld.
Het mag zo zijn dat [slachtoffer1] bij de rechter-commissaris en aanvankelijk op de zitting van 28 maart 2011 - kort gezegd - heeft verklaard dat de aangifte niet klopt, maar de rechtbank stelt deze verklaringen terzijde, gelet op hetgeen hiervoor reeds is overwogen. De rechtbank acht het volstrekt onaannemelijk dat het bij [slachtoffer1] geconstateerde letsel - onopzettelijk - is veroorzaakt bij een stoeipartij. Uit de verklaringen die [slachtoffer1] heeft afgelegd, ook uit die bij de rechter-commissaris en op zitting, leidt de rechtbank niet af dat er op 17/18 september 2010 een sfeer hing tussen verdachte en [slachtoffer1] waarin een vriendschappelijke stoeipartij aannemelijk was te achten. De rechtbank acht het niet onaannemelijk dat [slachtoffer1], nadat zij haar aangifte had gedaan, spijt heeft gekregen van die aangifte omdat zij nog steeds bepaalde gevoelens voor verdachte koesterde en er niet bij stil had gestaan dat hij door haar aangifte in voorarrest was komen te zitten. Ook is niet onaannemelijk dat verdachte haar dringend heeft verzocht haar verklaring ten gunste van hem aan te passen, gelet op de brief van [slachtoffer2] die bij de rechtbank is binnengekomen op 22 maart 2011, uit welke brief af te leiden zou zijn dat verdachte [slachtoffer1] heeft “bespeeld en bedreigd om voor hem te liegen”, zoals in die brief wordt vermeld. Dat de verklaring van [slachtoffer1] bij de rechter-commissaris onder ede is afgelegd, maakt het vorenstaande niet anders.
Daargelaten wat de raadsvrouw over de wijze waarop het verhoor van [slachtoffer1] op de zitting 28 maart 2011 heeft plaatsgevonden, heeft aangevoerd, zal de rechtbank de verklaring van [slachtoffer1] die zij op 28 maart 2011 heeft afgelegd, voor zover die belastend zou zijn voor verdachte, evenals haar verklaring op de zitting van 6 september 2011 niet voor het bewijs gebruiken.
Gelet op de aangifte van [slachtoffer1], de foto’s in het dossier, de waarnemingen van de verbalisanten en de verklaring van de getuigen [getuige1] en [slachtoffer 2], voor zover die hiervoor zijn weergegeven, acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte [slachtoffer1] meermalen in de tenlastegelegde periode heeft mishandeld.
feit 2 van parketnummer 801029-10
De rechtbank acht dit feit, wederspannigheid, wettig en overtuigend bewezen gelet op:
- de bekennende verklaring van verdachte, inhoudende dat hij verzet heeft geboden bij zijn aanhouding, welke verklaring is afgelegd bij de politie ;
- het proces-verbaal van bevindingen van de politieverbalisanten [namen verbalisanten]
parketnummer 666489-10
[slachtoffer2], wonende te Etten-Leur, heeft op 27 mei 2010 aangifte gedaan van mishandeling, gepleegd door verdachte. Zij verklaart dat hij op dinsdag 25 mei 2010 boos bij haar binnen kwam en haar gelijk begon te slaan tegen haar gezicht en tegen haar armen, benen en rug. Zij voelde pijn over haar hele lichaam. Op enig moment sloeg hij zo hard dat zij met haar hoofd tegen de schouw aanviel. Op 27 mei 2010 heeft verdachte volgens [slachtoffer2] haar thuis geslagen.
De uitdraai bij de geneeskundige verklaring van een huisartsenpraktijk over een kennelijk consult van mevrouw [slachtoffer 2] op 28 mei 2010 vermeldt dat zij dinsdag en gisteren – de rechtbank begrijpt dinsdag 25 mei 2010 en 27 mei 2010 - na een woordenwisseling met haar vriend (inmiddels ex-vriend) is “mishandeld op hoofd geslagen. (….) kloppende
hoofdpijn pijn achterhoofd re slaap li oog li schouder, in rug gebeten, arm gebeten schaafwond li knie (…) inspectie schaafwonden li knie hematomen onderbenen bdz, hematomen re en li arm op rug, bijtafdruk rug, hematoom re slaap (…..), periorbitaal hematoom, zwelling en hematoom li schouder (……)
multipele contusies en hematomen na mishandeling, (…..).”
Uit deze medische verklaring leidt de rechtbank af dat [slachtoffer2] kort voor haar consult op 28 mei 2010 een aantal letsels heeft opgelopen en dat zij bij de huisarts de mishandeling door verdachte als oorzaak van deze letsels geeft.
Verdachte heeft ontkend dat hij [slachtoffer2] heeft mishandeld. De rechtbank gelooft verdachte echter niet. Zijn verklaring op de zitting van 28 maart 2011 dat hij geen letsels bij [slachtoffer 2] heeft gezien in de periode van 25 mei 2010 tot en met 28 mei 2010 komt de rechtbank, gelet op de medische verklaring van 28 mei 2010, ongeloofwaardig over.
De rechtbank stelt vast dat aangeefster [slachtoffer 2] weliswaar bij de rechter-commissaris heeft verklaard dat haar aangifte zwaar overdreven was en dat zij die uit kwaadheid heeft gedaan, maar de rechtbank acht deze verklaring niet betrouwbaar. Haar uitleg dat de letsels waren veroorzaakt door een kickbokswedstrijd half mei 2010 en dat zij de huisarts niet de waarheid heeft verteld omdat zij boos was op [verdachte] en dacht dat zij door zo te verklaren bij de huisarts hem zo terug kon pakken, acht de rechtbank niet aannemelijk en vergezocht. De rechtbank wordt gesterkt in dit oordeel door de aan de rechter-commissaris gerichte brief die op 22 maart 2011 bij de rechtbank is binnengekomen op naam van [slachtoffer2]. Anders dan de raadsvrouw is de rechtbank van oordeel dat deze brief geschreven is door en afkomstig is van [slachtoffer2], gelet op de omstandigheid dat het handschrift van deze brief zeer sterk overeenkomt met het handschrift van de brief die bij de verklaring van [slachtoffer2] bij de rechter-commissaris is gevoegd, van welke brief [slachtoffer2] zelf heeft verklaard dat die door haar geschreven is.
De brief van 22 maart 2011 vermeldt onder andere: “Ik wil jullie laten weten dat [verdachte] [achternaam verdachte] alles bij elkaar liegt en ook ik heb gelogen en ook [voornaam slachtoffer 1] [slachtoffer1] heeft gelogen, wat zowel zei als ik hebben allebei een relatie met [verdachte] [achternaam verdachte] hij heeft ons allebei zo bespeeld en bedreigt om voor hem te liegen, want hij had in de koepel een mobiele telefoon en ook een blackberry.(…..) We hebben nu ook contact terwijl dat dat niet mocht hij liegt echt alles aan elkaar ik kan uw alle telefoontjes laten zien van hem naar mijn en ook de smse heb ik opgeslagen en ook heeft hij contact met [voornaam slachtoffer 1] [achternaam slachtoffer 1]. (….)”
De rechtbank leidt uit dit alles af dat de aangifte van [slachtoffer2] geloofwaardig en betrouwbaar is en is van oordeel dat deze aangifte samen met zojuist genoemde medische verklaring niet alleen het wettige maar ook het overtuigende bewijs oplevert dat verdachte [slachtoffer2] heeft mishandeld, zoals subsidiair ten laste is gelegd.
Voor zover primair en subsidiair wordt gesproken over zwaar lichamelijk letsel, acht de rechtbank, met de officier van justitie, niet bewezen dat in casu sprake is van zwaar lichamelijk letsel. Verdachte dient dan ook van het primaire feit, de zware mishandeling, te worden vrijgesproken.
4.4 De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
parketnummer 801029-10:
1.
op tijdstippen in de periode van 17 september 2010 tot en met 23 september 2010 te Breda opzettelijk mishandelend zijn levensgezel, te weten [initialen]. [slachtoffer1], tegen het lichaam en/of in het gezicht heeft geslagen en/of gestompt en/of geschopt, waardoor deze letsel heeft bekomen en pijn heeft ondervonden;
2.
op 23 september 2010 te Breda toen de aldaar dienstdoende verbalisanten te weten [namen verbalisanten] verdachte op verdenking van het overtreden van artikel 300 van het Wetboek van Strafrecht, op heterdaad ontdekt, hadden aangehouden en vastgegrepen, teneinde hem ten spoedigste voor te geleiden voor een hulpofficier van justitie en hem daartoe over te brengen naar een plaats van verhoor, te weten cellencomplex Mijkenbroek, zich met geweld heeft verzet tegen bovengenoemde opsporingsambtenaren, werkzaam in de rechtmatige uitoefening hunner bediening, door opzettelijk gewelddadig
- zich te bewegen in een andere richting dan de door verbalisanten gewenste richting en
- verbalisanten te schoppen of in het kruis te knijpen en
- te trachten een verbalisant te bijten;
parketnummer 666489-10:
(subsidiair)
in de periode van 25 mei 2010 tot en met 27 mei 2010 te Etten-Leur opzettelijk mishandelend een persoon, te weten M. [slachtoffer 2],
- tegen het gezicht en de armen en benen en rug, heeft geslagen en/of gestompt en
- in de rug en de arm heeft gebeten en
- ten val heeft gebracht waarbij die [slachtoffer 2] met haar hoofd tegen een schouw is gevallen/aangekomen tengevolge waarvan deze lichamelijk letsel (diverse kneuzingen over het gehele lichaam en hematomen op de onderbenen en de armen en de schouder en de rug
en de slaap en een bijtwond op de rug en een zwelling op het achterhoofd, heeft bekomen en pijn heeft ondervonden.
De rechtbank heeft hierbij kennelijke misslagen in de tenlastelegging verbeterd, nu de verdachte door deze verbeteringen niet in zijn belangen is geschaad.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
5 De strafbaarheid
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Dit levert de in de beslissing genoemde strafbare feiten op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.
6 De strafoplegging
6.1 De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert aan verdachte op te leggen een onvoorwaardelijke gevangenisstraf waarvan de duur gelijk is aan het ondergane voorarrest plus een voorwaardelijke gevangenisstraf van vier maanden met een proeftijd van twee jaar en als bijzondere voorwaarde dat verdachte gedurende de proeftijd geen contact zal hebben met [slachtoffer1] en [slachtoffer2].
6.2 Het standpunt van de verdediging
Voor zover de rechtbank tot een bewezenverklaring van (een deel van) de tenlastegelegde feiten komt, heeft de raadsvrouwe aangevoerd dat zij het door verdachte ondergane voorarrest van bijna 6 maanden een al meer dan proportionele straf vindt en dat daarnaast geen andere of hogere straf, waaronder een voorwaardelijke straf, dient te worden opgelegd.
6.3 Het oordeel van de rechtbank
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het meermalen mishandelen van zijn toenmalige levensgezellig [slachtoffer1], aan mishandeling van een vriendin genaamd [slachtoffer2] en aan wederspannigheid tegen de politie.
De rechtbank acht het gedrag van verdachte onaanvaardbaar.
Verdachte heeft door de mishandelingen, blijkens de aangiften, gevoelens van onrust en onveiligheid bij [slachtoffer1] en [slachtoffer2] teweeg gebracht. De mishandelingen van [slachtoffer1] en [slachtoffer 2] vonden bovendien - ten aanzien van [slachtoffer 2] deels - plaats in hun woning, een plek waar zij zich veilig moeten kunnen voelen. De rechtbank tilt zwaar aan deze vorm van huiselijk geweld.
Het opzettelijk geweld uitoefenen op het lichaam van een ander is op zichzelf al ernstig. Nu dit deels is gebeurd ten opzichte van zijn levensgezellin [slachtoffer1], maakt dit deze feiten nog ernstiger. De wetgever heeft niet voor niets in het wetboek van strafrecht opgenomen dat mishandeling tegenover naaste verwanten een hogere straf rechtvaardigt.
Uit het strafblad van verdachte blijkt dat hij in 2006 en in 2008 ook al is veroordeeld terzake van gewelddelicten en dat hem daarvoor ook voorwaardelijke straffen zijn opgelegd, die verdachte er blijkbaar niet van hebben kunnen weerhouden om zich thans wederom schuldig te maken aan gewelddelicten.
Over verdachte zijn rapporten opgemaakt door de reclassering (d.d. 24 december 2010), psycholoog [naam deskundige] (d.d. 17 december 2010) en psychiater [naam deskundige] (d.d. 13 december 2010). Uit deze rapportages maakt de rechtbank op dat bij verdachte sprake is van een antisociale persoonlijkheidsstoornis met narcistische kenmerken, waarbij sprake is van een bedreigde verdere ontwikkeling van de persoonlijkheid. [naam psycholoog] concludeert dat de persoonlijkheidsstoornis in zoverre heeft meegespeeld bij een - bewezenverklaarde -mishandeling van [slachtoffer1], dat verdachte zijn agressie gebruikte om [slachtoffer1] te onderwerpen, geen weerwoord van haar te krijgen met het doel om zijn irritatie, frustratie en krenking middels agressie op haar bot te vieren. [naam psychiater] relateert dat door de narcistisch aangekleurde onrijpheid verdachte verhoogd krenkbaar, gevoelig voor afwijzingen en gevoelig voor kritiek is, waardoor er zeer plotseling een agressieve lading kan ontstaan die verdachte maar moeilijk kan controleren. De deskundigen beschouwen verdachte minimaal als licht verminderd toerekeningsvatbaar. Zij concluderen beiden dat een herhaling van delicten in de agressieve sfeer met name binnen een partnerrelatie zonder behandeling niet is uit te sluiten. [naam psychiater] schat, evenals de reclassering, het recidiverisico op gewelddadig gedrag als hoog in.
De rechtbank volgt de conclusies van de psychiater en de psycholoog en zal daar bij de strafoplegging rekening mee houden.
Alles afwegend komt de rechtbank tot het oordeel dat de door de officier van justitie gevorderde onvoorwaardelijke straf, zijnde een gevangenisstraf gelijk aan het voorarrest, voldoende recht doet aan de ernst van de feiten en de persoon van de verdachte. Evenals de officier van justitie acht de rechtbank een voorwaardelijke straf op zijn plaats, niet alleen in de hoop dat verdachte niet in herhaling zal vallen, maar ook om als bijzondere voorwaarde bij de voorwaardelijke straf een contactverbod met [slachtoffer1] en [slachtoffer2] op te kunnen leggen.
De rechtbank acht in het licht van de hoogte van de onvoorwaardelijke straf een voorwaardelijke gevangenisstraf van 2 maanden voldoende.
7 De vordering tot tenuitvoerlegging
De officier van justitie heeft, onder verwijzing naar de over verdachte uitgebrachte rapportage van psycholoog [naam psycholoog] en van psychiater [naam psychiater], gevorderd dat de voorwaardelijke maatregel van plaatsing van verdachte in en inrichting voor jeugdigen (hierna: PIJ-maatregel) die aan verdachte is opgelegd bij vonnis van 2 december 2008 ten uitvoer zal worden gelegd.
De raadsvrouw heeft verzocht deze vordering af te wijzen, nu verdachte werk heeft en zijn leven weer goed op de rails heeft. Het tenuitvoerleggen van de PIJ-maatregel zou zijn huidige resocialisatie volledig teniet doen.
De rechtbank stelt vast dat verdachte zich voor het einde van de proeftijd schuldig heeft gemaakt aan een nieuw strafbaar feit en daarmee de algemene voorwaarde heeft overtreden.
Voorts stelt de rechtbank vast dat in de zojuist onder 6.3 genoemde rapporten die zijn opgemaakt door de psycholoog [naam deskundige] en psychiater [naam deskundige] de tenuitvoerlegging van de voorwaardelijk opgelegde PIJ-maatregel wordt geadviseerd. Volgens [naam psychiater] zou verdachte van een PIJ-maatregel vanwege het orthopedagogische klimaat in een PIJ-instelling uiteindelijk in aanzienlijke mate kunnen profiteren.
De rechtbank kan zich, mede gelet op het recidiverisico, vinden in het advies dat de deskundigen geven.
Gelet op deze omstandigheden acht de rechtbank de tenuitvoerlegging van de PIJ-maatregel
gerechtvaardigd. Bijzondere omstandigheden die aan de gevorderde tenuitvoerlegging in de weg zouden staan zijn niet aanwezig. De door de raadsvrouw genoemde persoonlijke omstandigheden wegen in het licht van de noodzaak tot het opleggen van de PIJ-maatregel onvoldoende zwaar om de vordering af te wijzen.
De rechtbank zal dan ook de gevorderde tenuitvoerlegging gelasten.
8 De wettelijke voorschriften
De beslissing berust op de artikelen 10, 14a, 14b, 14c, 14d, 27, 57, 77dd, 300, 304 van het Wetboek van Strafrecht zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.
9 De beslissing
De rechtbank:
Vrijspraak
- spreekt verdachte vrij van het primair onder parketnummer 666489-10 tenlastegelegde feit;
Bewezenverklaring
- verklaart het ten laste gelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezen verklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
feit 1 van parketnummer 801029-10:
Mishandeling, begaan tegen zijn levensgezel, meermalen gepleegd;
feit 2 van parketnummer 801029-10:
Wederspannigheid;
parketnummer 666489-10:
Mishandeling;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van 228 dagen, waarvan 60 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar;
- bepaalt dat het voorwaardelijke deel van de straf niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast:
* omdat verdachte zich voor het einde van de proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit;
* omdat verdachte tijdens de proeftijd de bijzondere voorwaarde niet heeft nageleefd;
- stelt als bijzondere voorwaarde:
* dat verdachte tijdens de proeftijd op geen enkele wijze contact zal hebben met [slachtoffer1] en [slachtoffer2];
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijke deel van de opgelegde gevangenisstraf;
Vordering tenuitvoerlegging
- gelast dat de voorwaardelijke maatregel die bij vonnis d.d. 2 december 2008 is opgelegd in de zaak onder parketnummer 02-629020-07 ten uitvoer zal worden gelegd, te weten de PIJ-maatregel;
Voorlopige hechtenis
- heft het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis op.
Dit vonnis is gewezen door mr. Van Kralingen, voorzitter, mr. Pick en mr. De Weert, rechters, in tegenwoordigheid van De Roos, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 20 september 2011.
BIJLAGE I: De tenlastelegging
parketnummer 801029-10:
1.
hij op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 17 september
2010 tot en met 23 september 2010 te Breda (telkens) opzettelijk mishandelend
zijn levensgezel, althans een persoon, te weten [initialen]. [slachtoffer1],
(meermaals) tegen het lichaam en/of in het gezicht heeft geslagen en/of
gestompt en/of geschopt,
waardoor deze (telkens) letsel heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden;
art 300 lid 1 Wetboek van Strafrecht
art 304 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht
2.
hij op of omstreeks 23 september 2010 te Breda toen de aldaar dienstdoende
verbalisant(en) (te weten [verbalisanten]) verdachte op
verdenking van het overtreden van artikel 300, in elk geval op verdenking van
het gepleegd hebben van enig strafbaar feit, op heterdaad ontdekt, had(den)
aangehouden en vastgegrepen, althans vast had(den) teneinde hem ten spoedigste
voor te geleiden voor een hulpofficier van justitie en hem daartoe over te
brengen naar een plaats van verhoor, te weten cellencomplex Mijkenbroek, zich
met geweld heeft verzet tegen bovengenoemde opsporingsambtena(a)r(en),
werkzaam in de rechtmatige uitoefening zijner/hunner bediening, door
opzettelijk gewelddadig
- zich te bewegen in een andere richting dan de door verbalisanten gewenste
richting en/of
- (een) verbalisant(en) te schoppen en/of (in het kruis) te knijpen en/of
- te trachten (een) verbalisant(en) te bijten;
art 180 Wetboek van Strafrecht
parketnummer 666489-10:
hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 25 mei 2010 tot
en met 27 mei 2010 te Etten-Leur, althans in het arrondissement Breda, aan
zijn levensgezel, althans een persoon, genaamd M. [slachtoffer 2], (telkens)
opzettelijk zwaar lichamelijk letsel (te weten
diverse kneuzingen over het gehele lichaam en/of hematomen op de onderbenen
en/of de armen en/of de schouder en/of de rug en/of de slaap en/of rond de
oogkas, althans op het lichaam en/of het hoofd, en/of een bijtwond op de rug
en/of een zwelling op het achterhoofd en/of een hersenschudding, en/of/althans
een storing van het bewustzijn) heeft toegebracht, door deze (telkens)
opzettelijk
- tegen het gezicht/hoofd en/of de armen en/of benen en/of rug, althans het
lichaam, te slaan en/of te stompen en/of te stoten en/of
- tegen het lichaam te duwen en/of
- in de rug en/of de arm te bijten en/of
- in de keel/hals te knijpen en/of/althans (stevig) bij de keel/hals heeft
vastgepakt en/of
- (daarbij) ten val te brengen (waarbij die [slachtoffer 2] met haar hoofd
tegen een schouw is gevallen/aangekomen) en/of
- (kort na een/de val tegen de schouw) (wederom) tegen haar hoofd/gezicht
en/of lichaam te slaan en/of te stompen en/of te stoten;
art 300 lid 1 Wetboek van Strafrecht
art 304 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht
subsidiair, althans, indien het vorenstaande onder 1 niet tot een veroordeling
mocht of zou kunnen leiden:
hij in of omstreeks 25 mei 2010 tot en met 27 mei 2010 te Etten-Leur
opzettelijk mishandelend zijn levensgezel, althans een persoon, (te weten M.
[slachtoffer 2]),
- tegen het gezicht/hoofd en/of de armen en/of benen en/of rug, althans het
lichaam, heeft geslagen en/of gestompt en/of gestoten en/of
- tegen het lichaam heeft geduwd en/of
- in de rug en/of de arm heeft gebeten en/of
- in de keel/hals heeft geknepen en/of/althans (stevig) bij de keel/hals heeft
vastgepakt en/of
- (daarbij) ten val heeft gebracht (waarbij die [slachtoffer 2] met haar
hoofd tegen een schouw is gevallen/aangekomen) en/of
- (kort na een/de val tegen de schouw) (wederom) tegen haar hoofd/gezicht
en/of lichaam heeft geslagen en/of gestompt en/of gestoten, tengevolge waarvan
deze zwaar lichamelijk letsel (diverse kneuzingen over het gehele lichaam
en/of hematomen op de onderbenen en/of de armen en/of de schouder en/of de rug
en/of de slaap en/of rond de oogkas, althans op het lichaam en/of het hoofd,
en/of een bijtwond op de rug en/of een zwelling op het achterhoofd en/of een
hersenschudding, en/of/althans een storing van het bewustzijn), althans enig
lichamelijk letsel, heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden;
art 304 Wetboek van strafrecht
art 300 lid 1 Wetboek van Strafrecht
art 300 lid 2 Wetboek van Strafrecht