ECLI:NL:RBBRE:2011:BU1866

Rechtbank Breda

Datum uitspraak
24 augustus 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
11/2685
Instantie
Rechtbank Breda
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • D. Hund
  • M.D.E. Copra-Carolie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tijdigheid van bezwaar tegen gecombineerde gemeentelijke heffingen en ontvankelijkheid in bestuursrechtelijke procedures

In deze zaak heeft de Rechtbank Breda op 24 augustus 2011 uitspraak gedaan in een geschil over de ontvankelijkheid van een bezwaar tegen gecombineerde gemeentelijke heffingen. De belanghebbende had aanvankelijk geen bezwaar gemaakt tegen de gecombineerde aanslagen, maar enkel tegen de aanslag onroerende-zaakbelastingen en de bijbehorende WOZ-beschikking. De rechtbank oordeelde dat de aanslagen afvalstoffen- en rioolheffingen op andere gronden zijn opgelegd en dat er geen sprake was van een situatie als bedoeld in artikel 24a van de AWR. Hierdoor was het bezwaar tegen de aanslagen afvalstoffen- en rioolheffingen niet tijdig ingediend, aangezien de belanghebbende pas na de bezwaartermijn bezwaar had gemaakt. De rechtbank verklaarde het beroep van de belanghebbende ongegrond.

De rechtbank benadrukte dat de heffingsambtenaar niet verplicht is om bij een bezwaar tegen één heffing te informeren of andere heffingen ook zijn geaccepteerd. De belanghebbende had in zijn bezwaarschrift van 6 april 2010 geen bezwaar gemaakt tegen de andere heffingen, en de woorden "met name" in het bezwaarschrift werden door de rechtbank niet als een niet-limitatieve opsomming geïnterpreteerd. De rechtbank concludeerde dat de gronden van het bezwaar reeds in het bezwaarschrift waren vermeld en dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gedaan en partijen kunnen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te 's-Hertogenbosch.

Uitspraak

RECHTBANK BREDA
Sector bestuursrecht, enkelvoudige belastingkamer
Procedurenummer: AWB 11/2685
Uitspraakdatum: 24 augustus 2011
Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) juncto artikel 27d van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) in het geding tussen
[belanghebbende], wonende te [woonplaats],
belanghebbende,
en
de heffingsambtenaar van de gemeente Veere,
de heffingsambtenaar.
De bestreden uitspraken op bezwaar
De in één geschrift vervatte uitspraken van de heffingsambtenaar van 3 mei 2011 op het bezwaar van belanghebbende tegen de aan hem opgelegde gecombineerde aanslag gemeentelijke belastingen voor het jaar 2010.
Zitting
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 11 augustus 2011 te Breda. Aldaar zijn verschenen en gehoord, de gemachtigde van belanghebbende, [gemachtigde], verbonden aan [belastingadviesbureau] te Eindhoven, alsmede namens de heffingsambtenaar, [gemachtigde].
1.Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
2.Gronden
2.1.Met dagtekening 28 februari 2010 is aan belanghebbende een gecombineerde aanslag gemeentelijke belastingen voor het jaar 2010 opgelegd voor de onroerende zaak [de onroerende zaak] (hierna: de onroerende zaak). In deze gecombineerde aanslag gemeentelijke belastingen zijn de WOZ-beschikking, waarbij de waarde van de onroerende zaak op € 289.000 is vastgesteld en de aanslag onroerende-zaakbelastingen 2010
(€ 237,56), de aanslag afvalstoffenheffing (€ 182,83), de aanslag rioolheffing gebruik
(€ 44,60) en de aanslag rioolheffing eigendom (€ 42,10) opgenomen. Belanghebbende heeft bij brief van 6 april 2010, door de heffingsambtenaar ontvangen op 9 april 2010, tijdig bezwaar gemaakt tegen de WOZ-waarde en de aanslag onroerende-zaakbelastingen. Bij brief van 23 februari 2011 heeft belanghebbende zijn bezwaren tegen de WOZ-waarde nader gemotiveerd en tevens bezwaar gemaakt tegen de aanslagen afvalstoffen- en rioolheffing gebruik.
2.2.Omstreeks 2 maart 2011 is een conceptuitspraak op bezwaar, waarin is ingegaan op de bezwaren tegen de WOZ-waarde, naar belanghebbende verzonden. Deze conceptuitspraak is op 2 maart 2011 door belanghebbende ontvangen. Op 3 maart 2011 heeft een telefoongesprek plaatsgevonden, waarin namens belanghebbende is aangegeven dat ook nog uitspraak gedaan moet worden op de bezwaren tegen de aanslagen afvalstoffen- en rioolheffing gebruik. De heffingsambtenaar heeft daarbij aangegeven dat die laatstgenoemde bezwaren, wat hem betreft, eerst na het verstrijken van de bezwaartermijn zijn ontvangen en geen onderdeel uitmaken van de lopende procedure.
2.3.In de in één geschrift vervatte uitspraken op bezwaar van 4 maart 2011 heeft de heffingsambtenaar de waarde van de onroerende zaak en de aanslag onroerende-zaakbelastingen gehandhaafd. In de in één geschrift vervatte uitspraken op bezwaar van
2 mei 2011, verzonden op 3 mei 2011, heeft de heffingsambtenaar het (aanvullende) bezwaar van 23 februari 2011, niet-ontvankelijk verklaard, de aanslagen afvalstoffen- en rioolheffing gebruik ambtshalve verminderd tot nihil en het verzoek om vergoeding van de proceskosten afgewezen.
2.4.In geschil is of het bezwaar van belanghebbende tegen de aanslagen afvalstoffen- en rioolheffing gebruik terecht niet-ontvankelijk is verklaard en of belanghebbende recht heeft op vergoeding van de proceskosten. De waarde van de woning en de aanslagen onroerende-zaakbelastingen, afvalstoffen- en rioolheffingen zijn niet (meer) in geschil.
2.5.Het bezwaar van belanghebbende met dagtekening 6 april 2010, bij verweerder binnengekomen op 9 april 2010, bevat onder meer de volgende passages:
“(…) maken wij hierbij bezwaar tegen de in de aanhef genoemde aanslag. Zulks met name op de volgende gronden.
De WOZ-waarde is vastgesteld op € 289.000. (…)
Naar onze mening is met het aan voormelde factoren verbonden waardedrukkende effect onvoldoende rekening gehouden, hetgeen ertoe leidt dat de waarde te hoog is vastgesteld. (…)
Voorshands kan nog worden opgemerkt dat de aanwezige voorzieningen en de onderhoudstoestand ten opzichte van 2009 niet (noemenswaardig) zijn gewijzigd. (…)
Het vorenstaande klemt te meer, omdat belanghebbende op 29 december jl. de volle eigendom van het pand heeft verkregen, doordat de toenmalige vruchtgebruiker afstand van haar recht van vruchtgebruik heeft gedaan. Bij het vaststellen van de door belanghebbende in dat kader verschuldigde tegenprestatie hebben partijen een waarde (volle eigendom, vrij te aanvaarden) toegekend aan het pand van € 250.000 k.k. ook gezien deze transactie kan de waarde in het economisch verkeer derhalve worden gesteld op maximaal € 250.000.
Hoorzitting
Mocht u van mening zijn vooralsnog niet aan onze bezwaren tegemoet te kunnen komen, dan zouden wij deze graag nader mondeling toelichten.
Kostenvergoeding
Tenslotte verzoeken wij u bij (gedeeltelijke) gegrond bevinding van onze bezwaren om een vergoeding voor de kosten van onderhavig bezwaar op grond van art. 7:15 Awb.
(…)“
2.6.Belanghebbende heeft gesteld dat zijn bezwaar ten onrechte niet-ontvankelijk is verklaard omdat hij, anders dan de heffingsambtenaar heeft gesteld, tijdig bezwaar heeft ingediend tegen de gecombineerde aanslag en uit de woorden “zulks met name op de volgende gronden” in het bezwaarschrift van 6 april 2010 kan worden afgeleid dat het een niet-limitatieve weergave betreft van de gronden en het oorspronkelijke bezwaarschrift derhalve niet alle gronden omvat, zodat een aanvulling nadien nog altijd mogelijk is.
2.7.De heffingsambtenaar is ingevolge artikel 239 van de Gemeentewet bevoegd om voor eenzelfde belastingplichtige bestemde belastingaanslagen van dezelfde soort die betrekking kunnen hebben op verschillende belastingen, op één aanslagbiljet te verenigen.
2.8.Op grond van artikel 24a, eerste lid, van de AWR kan hij die bezwaar heeft tegen meer dan één belastingaanslag of voor bezwaar vatbare beschikking, daartegen bezwaar maken bij één bezwaarschrift. In de andere leden van dat artikel wordt weergegeven dat een bezwaarschrift tegen een belastingaanslag geacht wordt mede te zijn gericht tegen de boete (tweede lid), dan wel de heffingsrente (derde lid), dan wel de revisierente, het verzamelinkomen en de betalingskorting (vierde lid). Een bezwaarschrift tegen een beschikking die is bekendgemaakt en die verenigd in één geschrift met een aanslag onroerende-zaakbelastingen, wordt geacht mede te zijn gericht tegen die aanslag, tenzij uit het bezwaarschrift het tegendeel blijkt (artikel 30, tweede lid, van de Wet Waardering onroerende zaken (hierna: Wet WOZ).
2.9.Naar het oordeel van de rechtbank heeft belanghebbende met het in 2.5 geciteerde bezwaarschrift geen bezwaar ingediend tegen de aanslagen afvalstoffen- en rioolheffing gebruik. Had belanghebbende beoogd ook bezwaar in te dienen tegen de hiervoor genoemde aanslagen, dan had hij zulks dienen te vermelden. De bewoordingen van het bezwaarschrift zijn echter eenduidig en wijzen uitsluitend in de richting van een bezwaar tegen de WOZ-waarde en de aanslag onroerende-zaakbelastingen. De woorden “met name” dienen dan ook uitsluitend in die context te worden gelezen.
2.10.Anders dan belanghebbende stelt, heeft hij aanvankelijk geen bezwaar gemaakt tegen de gecombineerde gemeentelijke heffingen maar slechts tegen één der op de gecombineerde aanslag opgenomen heffingen, namelijk de aanslag onroerende-zaakbelastingen en de daarmee gerelateerde WOZ-beschikking. Het feit dat de heffingsambtenaar ervoor kiest om op één aanslagbiljet zowel de WOZ-beschikking, de aanslag onroerende-zaakbelastingen als de aanslagen afvalstoffen- en rioolheffingen op te nemen, impliceert nog niet dat een specifiek tegen een dezer heffingen gemaakt bezwaar, zonder dat van uitdrukkelijke vermelding daarvan sprake is, zich mede richt op de andere, niet in het bezwaar genoemde heffingen. Dat belanghebbende meent dat de zinsnede “Zulks met name op de volgende gronden” hem de mogelijkheid biedt om buiten de bezwaartermijn ook nog de andere heffingen ter discussie te stellen, berust op een misverstand. Ook van een te herstellen verzuim, zoals belanghebbende betoogt, is naar het oordeel van de rechtbank geen sprake. Immers, de gronden van het bezwaar waren reeds in het bezwaarschrift van
6 april 2010 kenbaar gemaakt en ook aan de andere formele vereisten ingevolge artikel 6:5 van de Awb is voldaan.
2.11.Ook de verwijzing van belanghebbende naar het arrest van de Hoge Raad van
27 november 2009, 07/13621, LJN: BJ7907, treft geen doel. In die zaak was de Hoge Raad van oordeel dat het bezwaar tegen een belastingaanslag tevens moet worden opgevat als bezwaar tegen een op hetzelfde aanslagbiljet vermelde beschikking inzake heffingsrente die met die aanslag samenhangt. Naar het oordeel van de rechtbank is in het onderhavige geval weliswaar sprake van een gecombineerde aanslag, maar de WOZ-beschikking en de aanslag onroerende-zaakbelastingen, waartegen belanghebbende bij brief van 6 april 2010 tijdig bezwaar heeft ingediend, hangen niet samen met de aanslagen afvalstoffen- en de rioolheffingen, nu de laatstgenoemde heffingen op andere gronden worden opgelegd dan onroerende-zaakbelastingen. In verband hiermee kan niet worden gesteld dat sprake is van een situatie als bedoeld in artikel 24a, eerste lid, van de AWR, dan wel als bedoeld in artikel 30, tweede lid, van de Wet WOZ.
2.12.Van de heffingsambtenaar mag niet worden geëist, zoals belanghebbende stelt, dat deze, indien meerdere aanslagen in één aanslagbiljet zijn vervat, bij bezwaar tegen een dezer heffingen uitdrukkelijk informeert of de andere heffingen wel akkoord zijn
2.13.Nu belanghebbende eerst bij brief van 23 februari 2011 specifiek bezwaar heeft gemaakt tegen de aanslagen afvalstoffen- en rioolheffing gebruik, terwijl de gecombineerde aanslag gemeentelijke belastingen dateert van 28 februari 2010 en belanghebbende overigens geen valide gronden met betrekking tot de termijnoverschrijding heeft aangevoerd, is het bezwaar tegen de aanslagen afvalstoffen- en rioolheffingen niet tijdig ingediend en heeft de heffingsambtenaar het bezwaar van belanghebbende in zoverre terecht niet-ontvankelijk verklaard en dient het beroep ongegrond te worden verklaard.
2.14.Al hetgeen belanghebbende voor het overige heeft aangevoerd, kan niet tot een ander oordeel leiden.
2.15.De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
Aldus gedaan door mr. D. Hund, rechter, en door deze en mr. M.D.E. Copra-Carolie, griffier, ondertekend.
De griffier, De rechter,
Uitgesproken in het openbaar op 24 augustus 2011.
Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op: 13 september 2011.
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583,
5201 CZ ’s-Hertogenbosch.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.