RECHTBANK BREDA
Sector civiel recht
rekestnummer: 236167/ FT RK 11-1001 en 237491/ FT RK 11-1193
uitspraakdatum: 20 oktober 2011
[verzoekster],
wonende te [woonplaats],
verzoekster,
Hollandsche Disconto Voorschotbank N.V.,
gevestigd te Amersfoort,
verweerster.
Partijen worden hierna verzoekster en verweerder genoemd.
1. Het verloop van de procedure.
Dit blijkt uit de navolgende processtukken:
- het op 13 juni 2011 ter griffie ingekomen verzoekschrift met bijlagen;
- de aantekeningen van de griffier van de mondelinge behandeling van het verzoekschrift op 6 oktober 2011.
Dit strekt primair tot vaststelling van een dwangakkoord als bedoeld in art. 287a Fw en subsidiair tot toelating tot de schuldsaneringsregeling.
3.1 Bij de beoordeling van het onderhavige verzoek gaat de rechtbank uit van de navolgende vaststaande feiten.
- Verzoekster heeft zes concurrente schuldeisers, die in totaal een bedrag van EURO 23.300,70 van haar te vorderen hebben. Tot deze schuldeisers behoort verweerster, met een vordering van EURO 5.135,76.
- Verzoekster heeft op of omstreeks 8 april 2011 een schuldregeling aangeboden aan haar schuldeisers, inhoudende 30,14% van de totale vordering tegen finale kwijting.
- Verweerster is de enige schuldeiser die geweigerd heeft in te stemmen met de aangeboden schuldregeling, met als reden dat verzoekster nog een heel arbeidsleven voor zich heeft, gezien haar leeftijd, en daardoor wellicht de volledige vordering kan aflossen. Daarnaast is verweerster van mening dat verzoekster recht heeft op kinderalimentatie. Tot slot gaat verweerster niet akkoord met finale kwijting, omdat zij van mening is dat het gedane aanbod te laag is.
3.2 Verzoekster heeft ter onderbouwing van het verzoek aangevoerd dat zij bereid is tot een schuldregeling via het minnelijke traject bij de Kredietbank West-Brabant voor de duur van 36 maanden waarmee 30,14% van haar oorspronkelijke schuldenlast kan worden voldaan.
Verder heeft verzoekster aangevoerd dat zij met haar ex-vriend de mondelinge afspraak heeft gemaakt dat haar ex-vriend de zorgverzekering van hun oudste dochter en de extra schoolkosten van hun drie kinderen voor zijn rekening neemt.
3.3 Verweerster heeft als verweer aangevoerd dat verzoekster nog circa 20 werkbare jaren heeft en dat, als alle crediteuren wat water bij de wijn doen, zij met een aflossing van EURO 200,00 per maand in 10 jaar tijd alle schulden kan voldoen. Daarnaast heeft verweerster aangevoerd dat zij het niet begrijpt hoe verzoekster op grond van haar huidige inkomen zo veel en zulke hoge kredieten heeft kunnen aangaan. Ten aanzien van de kinderalimentatie heeft verweerster aangevoerd dat verzoekster weliswaar met haar ex-partner afspraken heeft gemaakt over het betalen van bepaalde kosten, maar dat deze kosten, indien de ex-partner stopt met het betalen daarvan, voor rekening van verzoekster komen.
3.4 Verzoekster heeft daarop aangevoerd dat haar ex-partner een auto voor haar beschikbaar heeft gesteld, die haar maar EURO 20,00 per week kosten en waardoor zij in staat is te werken. In dit licht is tevens aangevoerd dat in het geval er stelselmatig alimentatie zal worden betaald, dit weliswaar leidt tot meer aflossingscapaciteit, maar aan de andere kant, zal, bij het wegvallen van de auto, in de berekening van het vrij te laten inkomen een reiskostenvergoeding moeten worden meegenomen.
3.5 Door mevrouw [medewerkster], werkzaam bij de Kredietbank West-Brabant, is aangevoerd dat er jaarlijks een uitkering aan de crediteuren zal gaan plaatsvinden. Tevens vindt er jaarlijks een controle plaats in hoeverre verzoekster aan haar verplichtingen voldoet. Indien verzoekster haar verplichtingen niet nakomt, wordt het traject beëindigd en ontstaat er bij de crediteuren weer het recht van incasso.
3.6 Ingevolge art. 287a Fw kan een verzoek tot vaststelling van een dwangakkoord worden toegewezen, indien de schuldeiser in redelijkheid niet tot weigering van instemming met de schuldregeling heeft kunnen komen, in aanmerking genomen de onevenredigheid tussen het belang dat hij heeft bij de uitoefening van de bevoegdheid tot weigering en de belangen van de schuldenaar of van de overige schuldeisers die door die weigering worden geschaad.
3.7 De wetgever heeft met de invoering van deze bepaling beoogd het minnelijk traject te versterken met een belangrijk rechtsmiddel. De wetgever acht het van belang dat alleen die personen tot de schuldsaneringsregeling worden toegelaten, die te goeder trouw zijn, oprecht en actief (maar tevergeefs) hebben geprobeerd om met hun schuldeisers tot een schikking te komen en voor wie aldus in een benarde schuldenpositie geen andere keuze overblijft dan een beroep op de rechter te doen. Door de gedwongen schuldregeling wordt voorkomen dat personen in de schuldsaneringsregeling terecht komen die in het minnelijk traject op eigen kracht in samenspraak met hun schuldeisers een regeling hadden kunnen treffen waarmee alle partijen hadden kunnen leven, ware het niet dat een schuldeiser wellicht zonder valide redenen zijn medewerking had geweigerd.
3.8 Vooropgesteld wordt dat een schuldeiser het recht heeft om te verlangen dat al het mogelijke wordt gedaan om zijn vordering voldaan te krijgen. Als hij van mening is dat de kans op (een gedeeltelijke) voldoening groter is wanneer de schuldenaar onder intensief, streng en onafhankelijk toezicht komt te staan van een bewindvoerder en een rechter-commissaris, dan is daarin een belang gelegen voor de schuldeiser om zijn instemming met een schuldregeling te weigeren. Een schuldeiser zal echter bij de (geringe) kans op een hoger uitkeringspercentage in het wettelijk traject dan in het minnelijk traject, ook in beschouwing moeten nemen het feit dat de kosten van wettelijke publicaties en van het jaarlijks te verhogen maandelijkse bewindvoerdersalaris in mindering worden gebracht op hetgeen uiteindelijk na drie jaar zal kunnen worden uitgekeerd.
3.9 In het onderhavige geval heeft aanvaarding van de schuldregeling tot gevolg dat verweerster een betaling van EURO 1.548,43 tegemoet kan zien.
3.10 De rechtbank is op grond van het vorenoverwogene van oordeel dat verweerster in redelijkheid niet tot weigering van instemming met de schuldregeling heeft kunnen komen. De rechtbank neemt daarbij in aanmerking dat de aangeboden schuldregeling goed en betrouwbaar gedocumenteerd en voldoende onderbouwd is en het uiterste is waartoe verzoekster financieel in staat moet worden geacht, terwijl het alternatief van een schuldsaneringsregeling verweerster als schuldeiser geen gunstiger vooruitzicht biedt dan de aangeboden schuldregeling. Verweerster heeft dan ook geen belang bij de weigering van de aangeboden schuldregeling, terwijl verzoekster en de overige schuldeisers – die een bedrag van EURO 18.164,94 vertegenwoordigen op een totale schuldenlast van EURO 23.300,70 – wel belang hebben bij aanvaarding van de schuldregeling. Het belang van de overige schuldeisers is, evenals het belang van verweerder, gelegen in de betere vooruitzichten bij de aanvaarding van de aangeboden schuldregeling dan bij verwerping daarvan en het belang van verzoekster is gelegen in het feit dat hij buiten het wettelijk traject zijn schulden kan regelen, hetgeen in overeenstemming is met hetgeen de wetgever met de gedwongen schuldregeling heeft beoogd.
3.11 De rechtbank wenst nog op te merken dat bij niet-nakoming van de schuldregeling door verzoekster het verweerster vrij staat bij deze rechtbank een verzoek voor te leggen tot ontbinding van de overeenkomst.
3.12 Aangezien het verzoek tot vaststelling van een dwangakkoord wordt toegewezen, behoeft het verzoek tot toelating tot de schuldsaneringsregeling geen bespreking meer.
3.13 Verweerster zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van de procedure. Nu voor het onderhavige verzoekschrift geen griffierecht verschuldigd is en verzoekster niet is bijgestaan door een procureur, worden de kosten begroot op nihil.
beveelt verweerster in te stemmen met de door verzoekster aan de gezamenlijke crediteuren aangeboden schuldregeling;
veroordeelt verweerster in de kosten van dit geding, tot op heden begroot op nihil;
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr.Boerma, vice-president, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 20 oktober 2011 in tegenwoordigheid van de griffier.