ECLI:NL:RBBRE:2011:BU2886

Rechtbank Breda

Datum uitspraak
17 september 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
11/537
Instantie
Rechtbank Breda
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen weigering uitspraak op bezwaar door inspecteur belastingdienst

In deze zaak heeft de Rechtbank Breda op 17 september 2011 uitspraak gedaan in een geschil tussen belanghebbende, een B.V., en de inspecteur van de Belastingdienst. Belanghebbende heeft na vijf jaar in beroep gegaan tegen de weigering van de inspecteur om uitspraak te doen op het bezwaar dat was ingediend tegen een naheffingsaanslag omzetbelasting. De rechtbank oordeelt dat, zelfs als belanghebbende de uitspraak op bezwaar nooit heeft ontvangen, het beroep onredelijk laat is ingediend. De rechtbank verklaart het verzet gegrond, maar het beroep niet-ontvankelijk. De rechtbank verwijst naar artikel 6:12 van de Algemene wet bestuursrecht, dat stelt dat een beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit niet aan een termijn gebonden is, maar dat het beroepschrift tijdig moet worden ingediend. De rechtbank concludeert dat belanghebbende al eerder, namelijk op 15 januari 2006, een beroepschrift had kunnen indienen tegen de gestelde weigering van de inspecteur om uitspraak te doen op het bezwaar. Door te wachten tot 25 januari 2011 heeft belanghebbende onredelijk lang gewacht met het indienen van het beroep. De rechtbank wijst ook verzoeken om een dwangsom en vergoeding van proceskosten af, omdat het beroep niet-ontvankelijk is verklaard. De uitspraak is gedaan door mr. C.A.F.M. Stassen, rechter, en mr. M.J. van Balkom, griffier, en is openbaar uitgesproken op 17 september 2011.

Uitspraak

RECHTBANK BREDA
Sector bestuursrecht, enkelvoudige belastingkamer
Procedurenummer: AWB 11/537
Uitspraakdatum: 17 september 2011
Uitspraak als bedoeld in de artikelen 8:55 en 8:55e Algemene wet bestuursrecht (Awb) op het verzet van
[belanghebbende] B.V., gevestigd te [woonplaats],
belanghebbende,
tegen de met toepassing van artikel 8:54 en afdeling 8.2.4a van de Awb gedane uitspraak van de rechtbank van 24 juni 2011 in het geding tussen belanghebbende en de inspecteur van de Belastingdienst/Limburg, kantoor Roermond.
1.Behandeling van het verzet
1.1Bij genoemde uitspraak van deze rechtbank is het beroep van belanghebbende (met bovengenoemd procedurenummer) met toepassing van artikel 8:54 en afdeling 8.2.4a van de Awb ongegrond verklaard. De rechtbank achtte aannemelijk dat de inspecteur al op 2 mei 2005 uitspraak op bezwaar had gedaan zodat het verzoek om toekenning van een dwangsom is afgewezen en het beroep ongegrond is verklaard.
1.2Bij fax van 22 juli 2011, ingekomen bij de rechtbank op die dag, heeft belanghebbende verzet gedaan tegen deze uitspraak. Belanghebbende heeft daarbij niet verzocht om op het verzet te worden gehoord.
2.Feiten en gronden van het verzet
2.1.De inspecteur heeft aan belanghebbende met dagtekening 28 december 2004 een naheffingsaanslag omzetbelasting over het tijdvak 1 januari 1999 tot en met 31 december 2000, aanslagnummer [nummer], opgelegd. Belanghebbende heeft hiertegen op 12 januari 2005 bezwaar gemaakt. Bij brief van 25 januari 2011 heeft belanghebbende beroep ingesteld tegen het niet tijdig beslissen door de inspecteur op dit bezwaar. Bij dit beroep heeft belanghebbende eveneens verzocht om een dwangsom in verband met het niet beslissen op het bezwaar en om vergoeding van proceskosten, materiële en immateriële schade.
2.2.Voor het geval de uitspraak op bezwaar van 2 mei 2005 op die datum op de voorgeschreven wijze aan belanghebbende is bekend gemaakt is de termijn voor het indienen van het beroep ruimschoots overschreden. Belanghebbende stelt echter de uitspraak op bezwaar nimmer te hebben ontvangen.
2.3.1.Veronderstellenderwijs ervan uitgaand dat belanghebbende de uitspraak op bezwaar niet heeft ontvangen overweegt de rechtbank het volgende.
2.3.2.De inspecteur had op het ingediende bezwaar binnen één jaar uitspraak moeten doen. Indien belanghebbende niet binnen die termijn een uitspraak op bezwaar had ontvangen noch een mededeling van de inspecteur had ontvangen dat de termijn voor het doen van die uitspraak was verlengd, had belanghebbende in beroep kunnen gaan tegen het weigeren van de inspecteur uitspraak te doen op het bezwaar. Belanghebbende komt echter eerst met het beroepschrift van 25 januari 2011 in beroep tegen het weigeren van de inspecteur om uitspraak op het bezwaar te doen.
2.3.3.Ten tijde van het beroep geldt artikel 6:12 van de Awb zoals dat is vastgesteld bij de wet van 28 augustus 2009, Wet dwangsom en beroep bij niet tijdig beslissen (Staatsblad 2009, 383), en de wet van 12 november 2009, de Dienstenwet (Staatsblad 2009, 503). Die bepaling luidt als volgt:
"1. Indien het beroep is gericht tegen het niet tijdig nemen van een besluit dan wel het niet tijdig bekendmaken van een van rechtswege verleende beschikking, is het niet aan een termijn gebonden.
2. Het beroepschrift kan worden ingediend zodra:
a. het bestuursorgaan in gebreke is tijdig een besluit te nemen of een van rechtswege verleende beschikking bekend te maken, en
b. twee weken zijn verstreken na de dag waarop belanghebbende het bestuursorgaan schriftelijk heeft medegedeeld dat het in gebreke is.
3. Indien redelijkerwijs niet van de belanghebbende kan worden gevergd dat hij het bestuursorgaan in gebreke stelt, kan het beroepschrift worden ingediend zodra het bestuursorgaan in gebreke is tijdig een besluit te nemen.
4. Het beroep is niet-ontvankelijk indien het beroepschrift onredelijk laat is ingediend."
2.3.4.De rechtbank is van oordeel dat het beroep tegen de gestelde weigering van de inspecteur op het bezwaar te beslissen onredelijk laat is ingediend. Belanghebbende had tegen een dergelijke weigering al op 15 januari 2006 een beroepschrift in kunnen dienen. Door te wachten tot 25 januari 2011 heeft hij onredelijk lang gewacht met het indienen daarvan.
2.4.Zowel het overwogene in overweging 2.2 als het overwogene in overweging 2.3.4 leiden tot het oordeel dat het beroep niet-ontvankelijk is. De rechtbank heeft dan het beroep ten onrechte ongegrond verklaard bij de in verzet bestreden uitspraak. Het verzet is daarom gegrond. Belanghebbende heeft zelf het verzetschrift ingediend en in verzet zijn geen voor vergoeding in aanmerking komende proceskosten aannemelijk geworden. De rechtbank ziet dan ook ten aanzien van het verzet geen aanleiding voor een vergoeding van proceskosten.
2.5.Nu de rechtbank niet tot een andere conclusie kan komen dan dat het beroep niet-ontvankelijk is, zal de rechtbank om proceseconomische gronden eveneens op het beroep en de verzoeken beslissen. Nu het beroep niet-ontvankelijk is, is er geen aanleiding voor het toekennen van een dwangsom noch voor het toekennen van een vergoeding voor de proceskosten of enige schade. De rechtbank wijst die verzoeken daarom af en zal het beroep niet-ontvankelijk verklaren.
3.Beslissing
De rechtbank:
-verklaart het verzet gegrond; en
-verklaart het beroep niet-ontvankelijk.
Aldus gedaan door mr. C.A.F.M. Stassen, rechter, en door deze en mr. M.J. van Balkom, griffier, ondertekend.
De griffier, De rechter,
Uitgesproken in het openbaar op 17 september 2011.
Afschrift aangetekend verzonden aan belanghebbende en de inspecteur op: 28 september 2011.
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen belanghebbende en de inspecteur binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH te ’s-Gravenhage.
Bij het instellen van beroep in cassatie dient het volgende in acht te worden genomen:
1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is ingesteld;
d. de gronden van het beroep in cassatie.