ECLI:NL:RBBRE:2011:BU6775

Rechtbank Breda

Datum uitspraak
22 november 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
02/800323-11 + 02/666712-11 + 02/666705-10 + 02/801023-10 (TUL) + 02/800836-09 (T
Instantie
Rechtbank Breda
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • M. Hinfelaar
  • A. Bogaert
  • J. Kneepkens
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor gewapende overval en straatroof met PIJ-maatregel

Op 22 november 2011 heeft de Rechtbank Breda uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die werd beschuldigd van meerdere strafbare feiten, waaronder een gewapende overval en straatroof. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een PIJ-maatregel, na te hebben vastgesteld dat de verdachte betrokken was bij een gewapende overval op een tankstation en een straatroof in Etten-Leur. De rechtbank oordeelde dat de verdachte, ondanks zijn jeugdige leeftijd, een aanzienlijk risico op recidive vertoonde en dat eerdere hulpverlening niet het gewenste effect had gehad. De rechtbank baseerde haar oordeel op de verklaringen van de aangever en medeverdachten, die de verdachte als een van de daders identificeerden. De rechtbank sprak de verdachte vrij van enkele andere ten laste gelegde feiten, waaronder de diefstal van een Blackberry, omdat er onvoldoende bewijs was om deze beschuldigingen te ondersteunen. De rechtbank oordeelde dat de PIJ-maatregel, die gericht is op behandeling en begeleiding van jeugdige delinquenten, in dit geval de meest passende sanctie was, gezien de complexe problematiek van de verdachte. De rechtbank legde ook een schadevergoedingsmaatregel op aan de verdachte voor de schade die de benadeelde partij had geleden door de straatroof.

Uitspraak

RECHTBANK BREDA
Sector strafrecht
parketnummer: 02/800323-11 + 02/666712-11 + 02/666705-10 + 02/801023-10 (TUL) + 02/800836-09 (TUL)
vonnis van de meervoudige kamer d.d. 22 november 2011
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren op [datum en plaats]
thans gedetineerd in de justitiële jeugdinrichting Den Hey-Acker te Breda,
raadsvrouw mr. M. Verger-Maas, advocaat te Prinsenbeek.
1 Onderzoek van de zaak
De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 8 november 2011, waarbij de officier
van justitie, mr. Janssen, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.
Ter zitting zijn ook de vorderingen tot tenuitvoerlegging behandeld met bovenvermelde parketnummers en zijn overeenkomstig artikel 285 van het Wetboek van Strafvordering
de zaken onder voormelde parketnummers gevoegd.
2 De tenlastelegging
De tenlasteleggingen zijn als bijlagen aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
02/800323-11: een overval op een tankstation heeft gepleegd;
02/666712-11, feit 1: samen met anderen [slachtoffer 1] heeft overvallen op straat; 02/666712-11, feit 2: samen met anderen [slachtoffer 2] heeft overvallen op straat;
02/666712-11, feit 3: een gsm heeft gestolen dan wel opzettelijk voordeel heeft getrokken uit de opbrengst van een gestolen gsm.
02/6666705-10: samen met anderen op een openbare plaats geweld heeft gebruikt tegen
C. [slachtoffer 6].
3 De voorvragen
De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.
4 De beoordeling van het bewijs
4.1 Het standpunt van de officier van justitie
02/800323-11
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de ten laste gelegde overval op een tankstation heeft gepleegd. Daarbij baseert zij zich op de aangifte, het proces-verbaal van bevindingen met betrekking tot de aanhouding van verdachte kort
na de overval en de bekennende verklaring van verdachte.
02/666712-11
De officier van justitie acht niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de onder
1. ten laste gelegde straatroof in Rijsbergen heeft gepleegd. Hiertoe voert zij het volgende aan. De aangever omschrijft de daders als twee getinte jongens. Hierbij geeft hij niet aan
dat de ene jongen donkerder van huidskleur was dan de andere jongen. Getuige [getuige 1] verklaart dat de eerste jongen tegen aangever zei dat hij niet meer tegen zijn broertje moest schreeuwen en dat de tweede jongen toen zei dat dit zijn neefje was. Getuige [getuige 2] verklaart ook dat de eerste jongen tegen aangever zei dat hij niet zo tegen zijn broertje moest doen. Blijkbaar is er een conflict aan het feit vooraf gegaan. Deze aanleiding vindt geen bevestiging in het strafdossier. Bijna twee maanden na het delict komen getuigen [getuige 1] en [getuige 3] bij de politie met een onduidelijke foto van verdachte afkomstig van zijn pagina op Hyves. Hierbij geven zij aan dat zij via getuige [getuige 4] achter de naam van verdachte zijn gekomen en dat hij één van de daders is. Getuige [getuige 4] noemt de naam van verdachte echter niet in zijn verhoor bij de politie. De uitbater en toezichthouders van café De Griek in Rijsbergen verklaren dat in de avond van 12 februari 2011 meerdere donkere jongens binnen zijn geweest. Anders dan in zijn verhoren bij de politie bekent verdachte ter zitting dat hij die avond in café De Griek is geweest. Niettemin bevat het strafdossier onvoldoende bewijsmateriaal dat een link legt tussen verdachte en de beroving buiten op straat. De officier van justitie meent dan ook dat verdachte van dit feit moet worden vrijgesproken.
De onder 2. ten laste gelegde straatroof in Etten-Leur acht de officier van justitie wel wettig en overtuigend bewezen. Hierbij wijst zij op het volgende. De aangever verklaart over drie jongens. Jongen 1 beschrijft hij als een jongen met een donkere huidskleur, een neger. Volgens de aangever haalde deze jongen de sim-kaart uit zijn telefoon. [me[achternaam van mededader 5] bekent dat hij jongen 2 uit de aangifte is geweest dat hij de telefoon later aan zijn broer heeft gegeven. Dit laatste wordt bevestigd door [broer van m[achternaam van mededader 5]] de broer van [mededader 2]. [mededader 2], jongen 3 uit de aangifte, verklaart dat verdachte en [mededader 2] de straatroof hebben gepleegd en dat verdachte daarbij de simkaart uit de telefoon van aangever had gehaald. Volgens de officier van justitie is het met name de tot de aangifte terug te leiden daderwetenschap van [mededader 2] geweest, die haar ervan heeft overtuigd dat verdachte de ten laste gelegde afpersing in vereniging heeft gepleegd.
Met betrekking tot het onder 3. ten laste gelegde feit voert de officier van justitie het volgende aan. Voor de primair ten laste gelegde diefstal van een Blackberry door verdachte ontbreekt voldoende wettig en overtuigend bewijs. Er is enkel vast komen te staan dat de SD-kaart van verdachte in de gestolen Blackberry heeft gezeten en dat verdachte hiermee berichtjes heeft gestuurd. Dat verdachte wist dat deze Blackberry van diefstal afkomstig was, zoals hem subsidiair ten laste is gelegd, is onvoldoende gebleken. In dit verband wijst de officier van justitie erop dat de ontkennende verklaring van verdachte deels wordt onder-steund door de verklaring van de heer [getuige 5], de pleegvader van verdachte. De officier van justitie concludeert dat verdachte moet worden vrijgesproken van zowel de primair ten laste gelegde diefstal van een Blackberry als het subsidiair ten laste gelegde opzettelijk voordeel trekken uit de opbrengst van een gestolen Blackberry.
02/666705-10
De officier van justitie acht eveneens niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de ten laste gelegde openlijke geweldpleging heeft gepleegd. Zij wijst er in dit verband op dat de aangever een andere jongen dan verdachte herkent als de negroïde dader. De aangever verklaart immers dat het om drie jongens ging - een negroïde jongen, een jongen genaamd [mededader 2] en een andere Marokkaanse of Turkse jongen -, dat hij de negroïde jongen heeft herkend op een foto op Hyves en dat deze persoon [mededader 4] genaamd is.
Verder voert de officier van justitie aan dat de beide medeverdachten pas in tweede instantie naar verdachte wijzen. Medeverdachte [mededader 2] verklaart in eerste instantie dat alleen hij geweld heeft gebruikt, maar later verklaart hij dat verdachte zich hier ook schuldig aan heeft gemaakt. Medeverdachte [mededader 5] verklaart tijdens zijn verhoor dat hij de naam van de Afrikaanse jongen niet weet en na afloop van het verhoor, toen zijn verklaring doorgelezen en ondertekend was, verklaart hij opeens dat de Afrikaanse jongen [verdachte] heet.
Gelet op het voorgaande is de officier van justitie er niet van overtuigd dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan openlijke geweldpleging. Zij vraagt de rechtbank dan ook om verdachte van dit feit vrij te spreken.
4.2 Het standpunt van de verdediging
02/800323-11
Verdachte bekent uitsluitend de overval op het tankstation, dat hem ten laste is gelegd onder parketnummer 02/800323-11. De raadsvrouw stelt zich op het standpunt dat alleen dit feit wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard.
02/666712-11
De raadsvrouw deelt het standpunt van de officier van justitie dat verdachte dient te worden vrijgesproken van de hem onder 1. ten laste gelegde straatroof in Rijsbergen. Hiertoe voert zij het volgende aan. Verdachte heeft een zeer donkere huidskleur en een normaal postuur. Hij heeft een donkere jas met capuchon maar zonder bontkraag, zoals blijkt uit de verklaring van zijn pleegvader en de foto van de onder verdachte in beslag genomen jas. De aangever omschrijft de daders als twee jongens met een getinte huidskleur en een stevig postuur die hij nog nooit eerder had gezien. Getuige [getuige 1] verklaart in eerste instantie over twee jongens met een donkerbruine huidskleur maar niet heel donkerbruin. Jongen 1 was best
een stevige jongen die een jas met capuchon en bontkraag droeg. Getuige [getuige 1] verklaart dat hij beide jongens nog nooit eerder had gezien en dat hij hen waarschijnlijk niet zou herkennen. Twee maanden later verklaart getuige [getuige 1] plotseling dat hij de jongen van de foto op Hyves die avond al had gezien in café De Griek en dat hij hem herkende aan zijn huidskleur, die heel erg donker was, zijn brede neus en zijn twee oorbellen. De naam van deze jongen zou getuige [getuige 1] van Huub [getuige 4] te horen hebben gekregen. Gezien het tijdsverloop en de inconsistentie tussen de eerste verklaringen van getuige [getuige 1] en diens laatste verklaring acht de raadsvrouw deze laatste verklaring ongeloofwaardig. Hetzelfde geldt voor de latere verklaring van getuige [getuige 3] waarin hij verdachte als dader aanwijst, met de donkere huidskleur van verdachte als enige herkenningspunt. Nu
er geen andere links tussen verdachte en de straatroof zijn, biedt het dossier volgens de raadsvrouw onvoldoende wettig en overtuigend bewijs om tot een bewezenverklaring te komen.
Anders dan de officier van justitie stelt de raadsvrouw zich op het standpunt dat niet wettig en overtuigend kan worden bewezen dat verdachte de onder 2. ten laste gelegde straatroof in Etten-Leur heeft gepleegd. Hiertoe brengt zij het volgende naar voren. De aangever omschrijft de eerste dader als een jongen met een donkere huidskleur en een blauwe jas met capuchon en bontkraag. Zoals eerder gezegd, heeft verdachte geen jas met bontkraag. Er zijn geen getuigen die bevestigen dat verdachte bij deze straatroof betrokken is geweest.
Het belastende bewijsmateriaal in het dossier is afkomstig van medeverdachten [mededader 2] en [mededader 2]. [mededader 2] is echter geen betrouwbare getuige,
aangezien hij verdachte in de zaak onder parketnummer 02/666705-10 ook als mede-verdachte heeft aangewezen terwijl dit niet overeenkwam met de verklaring van de aangever en die van verdachte. Aan de betrouwbaarheid van de verklaring van medeverdachte [mededader 2] dient eveneens te worden getwijfeld nu zijn verklaring in deze zaak onder 3. strijdig is met de verklaring van de pleegvader van verdachte. De raadsvrouw concludeert dat verdachte bij gebrek aan overtuigend bewijs moet worden vrijgesproken van de onder
2. ten laste gelegde straatroof.
De raadsvrouw deelt het standpunt van de officier van justitie dat niet wettig en overtuigend kan worden bewezen dat verdachte het onder 3. ten laste gelegde feit heeft gepleegd. Volgens de raadsvrouw biedt het dossier geen enkel aanknopingspunt voor de primair ten laste gelegde diefstal van een Blackberry door verdachte. Voor het subsiair ten laste gelegde opzettelijk voordeel trekken uit de opbrengst van een gestolen Blackberry is evenmin wettig en overtuigend bewijs voorhanden. De raadsvrouw voert in dit verband aan dat verdachte verklaart dat hij de Blackberry van [mededader 2] had geleend en dat de pleegvader van verdachte bevestigt dat [mededader 2] de doos van deze Blackberry aan hem had laten zien, om aan te tonen dat dit toestel niet was gestolen. De raadsvrouw voert aan dat [mededader 2] alle reden heeft om dit verhaal van verdachte en zijn pleegvader te ontkennen. Hij zou immers zelf als verdachte kunnen worden aangemerkt. De raadsvrouw meent dat verdachte van zowel de primaire- als de subsidiaire variant van het onder 3. ten laste gelegde feit dient te worden vrijgesproken.
02/666705-10
Met de officier van justitie is de raadvrouw van mening dat verdachte bij gebrek aan wettig en overtuigend bewijs dient te worden vrijgesproken van de ten laste gelegde openlijke geweldpleging. De raadsvrouw voert hiertoe aan dat de aangever een omschrijving van de dader geeft die niet geheel overeenkomt met het uiterlijk van verdachte en dat de aangever later een andere jongen dan verdachte op Hyves herkent als de dader. Daarbij komt dat de pleegvader van verdachte voor de rechter-commissaris heeft verklaard dat verdachte ten tijde van dit delict thuis was. Gelet op het voorgaande acht de raadsvrouw de belastende verklaring van medeverdachte [mededader 2] niet geloofwaardig. Met betrekking
tot de belastende verklaring die medeverdachte [mededader 6] blijkens het stamproces-verbaal zou hebben afgelegd na afronding van zijn verhoor, voert de raadsvrouw aan dat onvoldoende vaststaat dat deze medeverdachte dit daadwerkelijk heeft verklaard. Gelet hierop kan deze verklaring van medeverdachte [mededader 6], welke niet in een ondertekend proces-verbaal van verhoor, noch in een apart proces-verbaal van bevindingen is opgenomen, volgens de raadsvrouw niet voor het bewijs worden gebruikt.
4.3 Het oordeel van de rechtbank
02/800323-11
De rechtbank acht de ten laste gelegde overval op een tankstation wettig en overtuigend bewezen gelet op:
- de aangifte van [slachtoffer 3] ;
- het proces-verbaal van bevindingen d.d. 22 maart 2011 (aanhouding verdachte) ;
- de bekennende verklaring van verdachte .
02/666712-11
Met de officier van justitie en de raadsvrouw komt de rechtbank niet tot een bewezen-verklaring van de onder 1. ten laste gelegde straatroof in Rijsbergen. Uit het dossier is haar onvoldoende gebleken dat verdachte één van de daders is geweest. Zij zal verdachte dan ook vrijspreken van dit feit.
Met de officier van justitie en anders dan de raadsvrouw komt de rechtbank wel tot een bewezenverklaring van de onder 2. ten laste gelegde straatroof in Etten-Leur. De rechtbank baseert zich daarbij op de volgende bewijsmiddelen.
Aangever, [slachtoffer 2], liep in de nacht van 26 februari 2011 over straat in Etten-Leur , toen er drie personen achter hem aan kwamen lopen. Persoon 1 is door aangever omschreven als een jongen met een normaal postuur en een donkere huidskleur (een neger). Deze jongen kwam op aangever aflopen en sloeg hem tegen zijn gezicht. Jongen 2 zei: “Geef al je geld”. Aangever heeft toen gelijk zijn portemonnee gepakt. Jongen 2 pakte deze aan. Jongen 1 stond op dat moment recht tegenover aangever op een hele agressieve manier. Hij zei vervolgens dat ik mijn telefoon moest afgeven. Aangever gaf hier gelijk gehoor aan. Hij zag dat jongen 1 de sim-kaart uit zijn telefoon haalde en deze naar hem gooide .
Medeverdachte [mededader 2] verklaart dat verdachte aangever een paar keer op zijn gezicht heeft geslagen, dat medeverdachte [mededader 2] “Geef geld” heeft gezegd en dat verdachte de sim-kaart uit de telefoon van aangever heeft gehaald en deze vervolgens heeft weggegooid . Medeverdachte [mededader 2] bevestigt dat verdachte aangever een paar keer heeft geslagen . Tevens verklaart deze medeverdachte dat verdachte de telefoon aan hem gaf en dat hij deze vervolgens aan zijn broer, [voornaam], heeft gegeven . [voornaam] Elloukmani bevestigt dat zijn broertje Redouan hem een HTC Desire telefoon heeft gegeven .
Nu de verklaringen van medeverdachten [mededader 2] en Redouan Elloulkmani aansluiten bij de aangifte en de verklaring van [voornaam] [achternaam mededader 5] heeft de rechtbank geen reden om te twijfelen aan de betrouwbaarheid van deze verklaringen. Voor de rechtbank is vast komen te staan dat verdachte één van de daders van de straatroof in Etten-Leur is geweest.
Met betrekking tot het onder 3. ten laste gelegde is de rechtbank met de officier van justitie en de raadsvrouw van oordeel dat noch het primaire feit, de diefstal van een Blackberry, noch het subsidiaire feit, het opzettelijke voordeel trekken uit de opbrengst van een gestolen Blackberry, wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard. Het dossier biedt de rechtbank onvoldoende aanleiding om de ontkennende verklaring van verdachte - dat hij
de Blackberry in bruikleen had en niet wist dat deze was gestolen - als ongeloofwaardig
te kunnen bestempelen, te meer nu deze verklaring van verdachte deels wordt bevestigd door de verklaring van zijn pleegvader. De rechtbank zal verdachte dan ook vrijspreken van dit feit.
02/666705-10
De rechtbank onderschrijft het standpunt van de officier van justitie en de raadsvrouw dat niet wettig en overtuigend kan worden bewezen dat verdachte de ten laste gelegde openlijke geweldpleging heeft gepleegd. De combinatie van een aangever die een andere jongen dan verdachte aanwijst als de negroïde dader en twee medeverdachten die verdachte pas in tweede instantie als dader aanwijzen, leidt tot een gebrek aan overtuiging bij de rechtbank dat verdachte één van de daders is geweest. Van dit feit zal verdachte dan ook worden vrijgesproken.
4.3 De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
02/800323-11:
op 22 maart 2011 te Etten-Leur met het oogmerk om zich wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en/of bedreiging met geweld [slachtoffer 3] heeft gedwongen tot de afgifte van een hoeveelheid geld, toebehorende aan Actomat B.V. (BP) en/of [slachtoffer 5] welk geweld en welke bedreiging met geweld hierin bestonden dat hij, verdachte
- die [slachtoffer 4] op dreigende wijze heeft verzocht de deur van de kassaruimte te
openen en
- daarna die [slachtoffer 4]e tegen de zij en/of het lichaam heeft geduwd en
- daarbij een mes toonde en
- vervolgens die [slachtoffer 4] op dreigende wijze heeft verzocht geld uit de
kassa in een tas te doen en
- daarbij een mes toonde.
02/666712-11:
2.
op 26 februari 2011 te Etten-Leur tezamen en in vereniging met
anderen, met het oogmerk om zich en anderen wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en bedreiging met geweld [slachtoffer 2] heeft gedwongen tot de afgifte van een portemonnee met inhoud en een gsm, toebehorende aan die [slachtoffer 2] welk geweld en welke bedreiging met geweld hierin bestonden dat hij, verdachte, en zijn mededaders
- achter die [slachtoffer 2] zijn gaan lopen en
- vervolgens die [slachtoffer 2] meerdere malen met kracht op het gezicht
hebben geslagen en
- daarna die [slachtoffer 2] op dreigende/agressieve wijze hebben verzocht
zijn portemonnee af te geven en
- vervolgens die [slachtoffer 2] op dreigende/agressieve wijze hebben verzocht
zijn gsm af te geven.
Voor zover in de bewezen verklaarde tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen,
zijn deze in de bewezenverklaring, in cursief, verbeterd. Verdachte is daardoor niet in de verdediging geschaad.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte
zal daarvan worden vrijgesproken.
5 De strafbaarheid
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Dit levert de in de beslissing genoemde strafbare feiten op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.
6 De strafoplegging
6.1 De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie voert aan dat de strafbare feiten, die zij thans bewezen acht, ernstig zijn en dat deze feiten door verdachte zijn gepleegd binnen een proeftijd waarin hij onder begeleiding van de jeugdreclassering stond. Het recidiverisico schat zij hoog in. De officier van justitie betwijfelt of de combinatie van problemen van verdachte binnen een korte termijn behandelbaar zijn. Daarnaast vreest zij dat verdachte onvoldoende in huis heeft om al snel op een goede manier met vrijheden om te gaan. De officier van justitie gaat er dan ook vanuit dat een maatregel betreffende het gedrag (hierna te noemen: GBM) bestaande uit (onder meer) een plaatsing bij Emaus te snel te veel van verdachte zal vragen. Gelet hierop komt zij primair tot de volgende strafeis:
- 9 maanden jeugddetentie met aftrek van het voorarrest;
- de maatregel van plaatsing in een inrichting voor jeugdigen (PIJ-maatregel).
Subsidiair vordert de officier van justitie aan verdachte op te leggen:
- 12 maanden jeugddetentie, met aftrek van het voorarrest, waarvan 3 maanden jeugd-detentie voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaar en met als bijzondere voorwaarde begeleiding door de jeugdreclassering;
- de maatregel betreffende het gedrag van de jeugdige (GBM) voor de duur van 12 maanden, bestaande uit:
* een klinische plaatsing bij Emaus;
* het volgen van een Equip-training;
* het volgen van PMT (psychomotorische therapie)/ EMDR (Eye Movement Desensitization and Reprocessing).
6.2 Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw voert ter zitting het volgende aan. Een PIJ-maatregel is niet geschikt voor verdachte en gaat voorbij aan de uitkomst van het onderzoek op de ForCA-afdeling van Teylingereind. Verdachte is goed te sturen en te behandelen. Ook heeft verdachte laten zien
dat hij snel kan leren. Voor de motivatie van verdachte is het belangrijk dat zijn pleegvader bij zijn behandeling wordt betrokken. Binnen de GBM bestaat hier ruimte voor. Ook zijn er tussentijdse aanpassingen mogelijk. Bij Emaus behoren het volgen van een vakopleiding en kamertraining tot de mogelijkheden. Verdachte kan hier werken aan zijn toekomst.
De raadsvrouw pleit voor oplegging van een GBM, met het verzoek om de vervangende hechtenis korter te bepalen dan de duur van de GBM. Tevens verzoekt zij de rechtbank om de jeugddetentie zo beperkt mogelijk te houden zodat verdachte zo spoedig mogelijk aan zijn behandeling bij Emaus kan beginnen. Bij het bepalen van de hoogte van de straf dient volgens de raadsvrouw rekening te worden gehouden met:
- de langdurige voorlopige hechtenis;
- de onvoldoende voortvarende plaatsing ter observatie bij ForCA;
- de onvoldoende voortvarendheid met betrekking tot de teruggave van de in beslag genomen kleding van verdachte;
- het goede gedrag van verdachte in Den Hey-Acker en Teylingereind,
- de verminderde toerekeningsvatbaarheid van verdachte;
- het geven dat verdachte spijt heeft;
- de motivatie van verdachte voor behandeling.
6.3 Het oordeel van de rechtbank
Verdachte is multidisciplinair onderzocht in Forensisch Centrum Teylingereind door psycholoog [naam deskundige] en kinder- en jeugdpsychiater [naam deskundige 2]. Uit het desbetreffende Forca-rapport d.d. 20 oktober 2011 blijkt het volgende.
Er is sprake van een zwakbegaafde jongeman die moeite heeft met het op de juiste
manier verwerken van informatie. Daarnaast is er sprake van een gedragsstoornis
beginnend in de adolescentie. Inherent hieraan is er sprake van zwakke egofuncties en een lacunaire gewetensontwikkeling.
Het is aannemelijk dat zijn gedrag met betrekking tot het hem ten laste gelegde feit van
22 maart 2011 werd beïnvloed door de zwakbegaafdheid en de gedragsstoornis.
Verdachte heeft laten zien dat als gevolg van zijn beperkte cognitieve vermogens en zijn
informatieverwerkingsproblematiek het moeilijk voor hem is om situaties en gebeurtenissen
goed in te schatten en van te voren te overzien wat de gevolgen van zijn handelen inhouden.
Ook met betrekking tot de overval, indien bewezen, heeft hij laten zien dat hij slechts op
gefragmenteerde wijze een inschatting heeft gemaakt van de situatie met betrekking tot zijn
pleegvader, hiervan zelf zijn eigen verhaal heeft gemaakt en overspoeld door zijn impulsen
niet/onvoldoende heeft stilgestaan bij zijn handelen.
Gezien de sterke beïnvloeding die hij laat zien door zijn omgeving en de beperkingen die zijn cognitieve vermogens met zich meebrengen, zorgden zij ervoor dat hij in de situatie waarin de feiten zich hebben afgespeeld niet/onvoldoende in staat is geweest zichzelf in zijn
handelen te sturen. Zijn probleemoplossend vermogen is uiterst beperkt. Indien de feiten
bewezen worden geacht, kan hij gezien worden als verminderd toerekeningsvatbaar.
Samenhangend met zijn zwakbegaafdheid en gedragsstoornis is er sprake van een
lacunaire gewetensvorming en neiging verantwoordelijkheid voor eigen gedrag te ontlopen.
Hij ontkent en bagatelliseert zijn agressieve reacties. Hij kan zijn emoties niet goed reguleren en ervaart gemakkelijk veel stress. Omdat hij over geringe copingvaardigheden beschikt om hiermee om te gaan, in het bijzonder met de hierbij ontstane boosheid die hij niet weet te reguleren, is er een behoorlijke kans op recidive.
Verdachte is een onveilig gehechte jongeman, die na een sterk instabiele tijd op vijfjarige leeftijd ineens een hechtingspersoon beschikbaar krijgt in de vorm van pleegmoeder. In combinatie met de sterk gestructureerde en voorspelbare schoolomgeving verdwijnt bij verdachte het angstig onveilige gevoel. Het overlijden van pleegmoeder is dan ook een trauma, dat hij blijkbaar nog niet heeft verwerkt. Samen met het overlijden, verdwijnt de structuur, voorspelbaarheid en veiligheid in zijn leven en is verdachte meer op zichzelf aangewezen. Prognostisch is er sprake van een zorgelijk beeld, als we alleen kijken naar
de hardnekkigheid van de symptomatologie en de daarbij behorende persoonlijkheids-problematiek.
Verdachte zal voor langere tijd afhankelijk zijn van externe sturing en heeft vooral behoefte aan een veilige aangepaste omgeving met veel structuur, duidelijkheid, overzichtelijkheid en voorspelbaarheid, zoals dat vorm wordt gegeven in een 24-uursvoorziening voor jongeren met een licht verstandelijke beperking, zoals Groot Emaus of een orthopedagogische setting voor jeugdigen van zwakbegaafd niveau waar hij op alle leefgebieden kan worden aangestuurd en begeleid met daarnaast een behandeling. Behandeling dient gericht te zijn op het leren verantwoordelijkheid dragen voor zijn eigen denken en doen. Niet vergeten mag worden dat meegenomen wordt in het behandeltraject het verwerken van de verlieservaringen van zijn pleegmoeder. Belangrijk is de rol die pleegvader inneemt in het leven van verdachte. In het kader van systeemgericht denken, kan hij een rol spelen.
Gebleken is dat ambulante zorg in het verleden niet toereikend is geweest. Verdachte is blijkbaar een jongeman die zonder veel controle en voortdurende externe aansturing en begeleiding gemakkelijk tot grensoverschrijdend gedrag kan komen. Zoals al eerder is gesteld heeft verdachte een langer durend traject nodig waarin opvoeding, scholing/werk en behandeling centraal staan. Juist hiervoor lijkt de GBM een uitgelezen optie.
Ter zitting heeft psycholoog [naam deskundige] desgevraagd verklaard dat de GBM een open karakter zal hebben. Het plan is om verdachte vanuit Emaus op korte termijn al vergaande vrijheden te verlenen, en zo snel mogelijk toe te werken naar terugkeer naar zijn pleegvader dan wel naar zelfstandigheid, om van daaruit verdere behandeling te laten plaatsvinden.
Zowel de Raad voor de Kinderbescherming als de jeugdreclassering hebben schriftelijk, maar ook ter terechtzitting, het advies van de deskundigen overgenomen.
Gelet op de inhoud van het Forca-rapport heeft het advies van de beide gedragsdeskundigen, een GBM, zeker na de toelichting van [naam deskundige] ter terechtzitting, de rechtbank bevreemd. Naar het oordeel van de rechtbank is deze maatregel in dit geval niet passend.
De rechtbank heeft vervolgens bezien of hier de PIJ-maatregel meer passend is. De rechtbank staat dan voor de vraag of de veiligheid van anderen, dan wel de algemene veiligheid van personen, het opleggen van een dergelijke maatregel eist. Op basis van de inhoud van het Forca-rapport d.d. 20 oktober 2011, beantwoordt de rechtbank deze vraag positief. Er is bij verdachte sprake van complexe problematiek. Terwijl hij in twee proeftijden liep, heeft hij nu opnieuw strafbare feiten gepleegd. Gesteld kan dus worden dat eerdere begeleiding en hulpverlening niet het gewenste resultaat hebben gehad. Het risico op recidive is hoog en verdachte zal voor langere tijd afhankelijk zal zijn van externe sturing en heeft vooral behoefte een veilige aangepaste omgeving met veel structuur, duidelijkheid, overzichtelijkheid en voorspelbaarheid.
De rechtbank komt dan ook tot het oordeel dat een PIJ-maatregel moet worden opgelegd, voor de duur van twee jaar.
7 De benadeelde partijen
02/666712-11
De benadeelde partij, T.A.L.M. [slachtoffer 2] geboren op 13 september 1988, wonende te [adres], vordert een schadevergoeding van € 309,= voor het feit onder 2. in de zaak met parketnummer 02/666712-11. De schade betreft de prijs van een nieuwe mobiele telefoon van het merk/ type HTC Desire. Het bedrag van € 309,= is onderbouwd met informatie van een webwinkel die deze mobiele telefoon verkoopt.
De rechtbank is van oordeel dat de schade een rechtstreeks gevolg is van dit bewezen-verklaarde feit en acht verdachte aansprakelijk voor die schade. Aannemelijk is dat de benadeelde partij het gevorderde gedrag heeft moeten uitgeven aan de aankoop van eenzelfde telefoon als de telefoon die hem ontnomen is. De vordering zal dan ook worden toegewezen.
Met betrekking tot de toegekende vordering van de benadeelde partij zal de rechtbank tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen.
02/666705-10
De benadeelde partij, [slachtoffer 6] geboren op 30 juli 1994, [adres], vordert een schadevergoeding van € 660,= voor het feit in de zaak met parketnummer 02/666705-10.
Verdachte is vrijgesproken van het feit waaruit de schade zou zijn ontstaan. De rechtbank zal daarom de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in haar vordering.
8 Het beslag
8.1 De onttrekking aan het verkeer
De hierna in de beslissing genoemde in beslag genomen voorwerpen, te weten een zilverkleurig mes met doodshoofdenopdruk en een zwart imitatievuurwapen, zijn
vatbaar voor onttrekking aan het verkeer.
Gebleken is dat het feit op de dagvaarding met parketnummer 02/800323-11 is begaan met behulp van voornoemde voorwerpen. Bij het plegen van de overval had verdachte het mes in zijn hand en het imitatievuurwapen in zijn jaszak.
Verder zijn de voorwerpen van zodanige aard dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet en/of het algemeen belang.
8.2 De teruggave
De rechtbank zal de teruggave gelasten van het hierna in de beslissing genoemde in beslag genomen voorwerpen, te weten 41 eurobiljetten met een waarde van € 365,= en muntgeld met een waarde van € 149,93, aan Actomat B.V., gevestigd te (2909 LK) Capelle aan den IJssel aan Rivium Boulevard 301, omdat deze redelijkerwijs als rechthebbende kan worden aangemerkt.
8.3 De bewaring ten behoeve van de rechthebbende
De rechtbank zal de bewaring ten behoeve van de rechthebbende gelasten van het hierna
in de beslissing genoemde in beslag genomen voorwerp, te weten een sleutel van een Fiat, aangezien thans niemand als rechthebbende kan worden aangemerkt.
9 De vorderingen tot tenuitvoerlegging
De officier van justitie heeft gevorderd dat de voorwaardelijke straffen van 1 maand jeugddetentie en 2 weken jeugddetentie die aan verdachte zijn opgelegd bij de vonnissen van respectievelijk 30 december 2010 en 29 juni 2010, ten uitvoer zullen worden gelegd.
De rechtbank stelt vast dat verdachte zich voor het einde van de proeftijd schuldig heeft gemaakt aan nieuw strafbare feiten en daarmee de algemene voorwaarde heeft overtreden. Gelet hierop zullen de beide vorderingen tot tenuitvoerlegging worden toegewezen.
10 De wettelijke voorschriften
De beslissing berust op de artikelen 27, 36b, 36c, 77a, 77g, 77h, 77i, 77s, 77dd, 312 en 317 van het Wetboek van Strafrecht zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.
11 De beslissing
De rechtbank:
Vrijspraak
- spreekt verdachte vrij van de in de zaak met parketnummer 02/666712-11 onder 1. en 3. ten laste gelegde feiten;
- spreekt verdachte vrij van het in de zaak met parketnummer onder 02/666705-10 ten laste gelegde feit;
Bewezenverklaring
- verklaart het ten laste gelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezen verklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
02/800323-11: afpersing;
02/666712-11 onder 2.: afpersing terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot een jeugddetentie van 9 maanden;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde jeugddetentie;
Maatregel
- beveelt de plaatsing van verdachte in een inrichting voor jeugdigen;
Beslag
- verklaart onttrokken aan het verkeer de volgende in beslag genomen voorwerpen:
* (489653) 1.00 STK mes, zilverkleurig, opdruk doodshoofden;
* (489670) 1.00 STK Wapen, zwart, imitatievuurwapen aangetroffen in rode tas;
- gelast de teruggave aan Actomat B.V., gevestigd te (2909 LK) Capelle aan den IJssel aan Rivium Boulevard 301 van de volgende in beslag genomen voorwerpen:
* (489677) Geld euro’s, 32 x 10 euro biljet, in tas opschrift bruggeling, waarde € 320,00;
* (489678) Geld euro’s, 9 x 5 euro biljet, in tas opschrift bruggeling, waarde € 45,00;
*(489684) Geld euro’s, muntgeld, waarde € 149,93;
- gelast de bewaring ten behoeve van de rechthebbende van het volgende in beslag genomen voorwerp:
* (489649) 1.00 STK Sleutel, blauw, Fiat, zit in rechter buitenzak van blauwe jas;
Vordering tenuitvoerlegging
- gelast dat de voorwaardelijke straf die bij vonnis d.d. 30 december 2010 is opgelegd in de zaak onder parketnummer 02/801023-10 ten uitvoer zal worden gelegd, te weten 1 maand jeugddetentie;
- gelast dat de voorwaardelijke straf die bij vonnis d.d. 29 juni 2010 is opgelegd in de zaak onder parketnummer 02/800836-09 ten uitvoer zal worden gelegd, te weten 2 weken jeugddetentie;
Benadeelde partijen
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij T.A.L.M. [slachtoffer 2] geboren op 13 september 1988, wonende te [adres],
van € 309,= ter zake van materiële schade;
- veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
- bepaalt dat voorzover dit bedrag door één of meer mededaders is betaald, verdachte niet gehouden is dit bedrag aan de benadeelde partij te betalen. (BP.20)
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer 2], geboren op 13 september 1988, wonende te [adres], € 309,= te betalen;
- bepaalt dat voorzover dit bedrag door één of meer mededaders is betaald, verdachte niet gehouden is dit bedrag aan de Staat te betalen;
- bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd. (BP.04A)
Dit vonnis is gewezen door mr. Hinfelaar, voorzitter, mr. Bogaert en mr. Kneepkens, rechters, in tegenwoordigheid van mr. Metz, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 22 november 2011.
Mr. Kneepkens is niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.
BIJLAGE I: De tenlastelegging
02/800323-11:
Aan bovenbedoelde gedagvaarde persoon wordt tenlastegelegd dat
hij op of omstreeks 22 maart 2011 te Etten-Leur met het oogmerk om zich en/of
een ander wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en/of bedreiging met
geweld [slachtof[slachtoffer 4]] heeft gedwongen tot de afgifte van een hoeveelheid geld, in
elk geval van enig goed/geld, geheel of ten dele toebehorende aan Actomat
B.V. (BP) en/of [slachtoffer 5] in elk geval aan een ander of anderen dan aan
verdachte, welk geweld en/of welke bedreiging met geweld hierin bestond(en)
dat hij, verdachte
- die [slachtoffer 4] (op dreigendee wijze) heeft verzocht de deur van de kassaruimte te
openen en/of
- daarbij/daarna die [slachtoffer 4]e tegen de zij en/of het lichaam
heeft geduwd en/of
- daarbij een mes in zijn hand vast had en/of een mes toonde en/of
- (vervolgens) die [slachtoffer 4] (op dreigende wijze) heeft verzocht geld (uit de
kassa) in een tas/zak te doen en/of
- daarbij een mes toonde en/of een mes op de bali vasthield;
art 317 lid 1 Wetboek van Strafrecht
[Einde tekst]
02/666712-11:
Aan bovenbedoelde gedagvaarde persoon wordt tenlastegelegd dat
1.
hij op of omstreeks 12 februari 2011 te Rijsbergen, gemeente Zundert, tezamen
en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk om
zich en/of (een) ander(en) wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en/of
bedreiging met geweld [slac[slachtoffer 7] heeft gedwongen tot de afgifte van
een portemonnee (met inhoud), in elk geval van enig goed, geheel of ten dele
toebehorende aan die [slachtoffer 7], in elk geval aan een ander of anderen dan aan
verdachte en/of zijn mededader(s), welk geweld en/of welke bedreiging met
geweld hierin bestond(en) dat hij, verdachte, en/of (een van) zijn mededader(s)
- die [slachtoffer 7] heeft/hebben geslagen/gestompt/geschopt/getrapt (waardoor hij
op de grond is gevallen) en/of
- met een schoen/voet op de keel/hals van die Buinsters is gaan staan en/of
een/schoen/voet op de keel/hals van die [slachtoffer 7] heeft gehouden/geduwd en/of
- daarbij die [slachtoffer 7] (op dreigende wijze) heeft verzocht om zijn
portemonnee af te geven;
art 317 lid 1 Wetboek van Strafrecht
art 312 lid 2 ahf/sub 2 Wetboek van Strafrecht
2.
hij op of omstreeks 26 februari 2011 te Etten-Leur tezamen en in vereniging met
een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk om zich en/of (een)
ander(en) wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en/of bedreiging met
geweld [slachtoffer 2] heeft gedwongen tot de afgifte van een portemonnee
(met inhoud) en/of een gsm, in elk geval van enig goed, geheel of ten dele
toebehorende aan die [slachtoffer 2] in elk geval aan een ander of anderen dan aan
verdachte en/of zijn mededader(s), welk geweld en/of welke bedreiging met
geweld hierin bestond(en) dat hij, verdachte, en of (een van) zijn mededader(s)
- achter die [slachtoffer 2] is/zijn gaan lopen en/of
- (vervolgens) die [slachtoffer 2] (meerdere malen) (met kracht) op het gezicht
heeft geslagen/gestompt en/of
- daarbij/daarna die [slachtoffer 2] (op dreigende/agressieve) wijze heeft verzocht
zijn portemonnee af te geven en/of
- vervolgens die [slachtoffer 2] (op dreigende/agressieve) wijze heeft verzocht
zijn gsm af te geven;
art 317 lid 1 Wetboek van Strafrecht
art 312 lid 2 ahf/sub 2 Wetboek van Strafrecht
3.
hij op of omstreeks 17 januari 2011 te Breda met het oogmerk van
wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen een gsm (witte black berry), in
elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 8], in elk
geval aan een ander of anderen dan aan verdachte;
art 310 Wetboek van Strafrecht
subsidiair, althans, indien het vorenstaande onder 3 niet tot een veroordeling
mocht of zou kunnen leiden:
hij op een of meerdere tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 17 januari
2011 tot en met 22 maart 2011 te Breda, in elk geval in Nederland, opzettelijk
uit de opbrengst van (een) door misdrijf verkregen gsm (witte blackberry)
voordeel heeft getrokken, immers heeft verdachte opzettelijk (telkens) deze
gsm gebruikt;
art 416 lid 2 Wetboek van Strafrecht
[Einde tekst]
02/666705-10:
Aan bovenbedoelde gedagvaarde persoon wordt tenlastegelegd dat
hij op of omstreeks 28 september 2010 te Etten-Leur met een ander of anderen,
op of aan de openbare weg, de Aletta Jacobslaan , in elk geval op of aan een
openbare weg, openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [slachtoffer 6]
welk geweld bestond uit het bij/om de nek/keel pakken van die [slachtoffer 6]
(waardoor hij ten val is gekomen) en/of het (meerdere malen) (met kracht)
slaan/stompen/schoppen/trappen tegen het hoofd en/of het lichaam van die
[slachtoffer 6];
art 141 lid 1 Wetboek van Strafrecht
subsidiair, althans, indien het vorenstaande onder 1 niet tot een veroordeling
mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 28 september 2010 te Etten-Leur tezamen en in vereniging
met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk mishandelend een persoon
(te weten C. [slachtoffer 6]) om de nek/keel heeft gepakt/gehouden (waardoor hij ten
val is gekomen) en/of (meerdere malen) (met kracht) tegen het hoofd en/of het
lichaam heeft geslagen/gestompt/gestoten/geschopt/getrapt, waardoor voornoemde
[slachtoffer 6] letsel heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden;
art 300 lid 1 Wetboek van Strafrecht;
art 300 lid 1 Wetboek van Strafrecht
art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht
[Einde tekst]