ECLI:NL:RBBRE:2011:BU8519

Rechtbank Breda

Datum uitspraak
15 december 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
02-984835-09
Instantie
Rechtbank Breda
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • mr. Schotanus
  • mr. Van Kralingen
  • mr. Prenger
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor witwassen van geldbedrag aangetroffen in afgesloten zuurkoolvat

In deze zaak heeft de Rechtbank Breda op 15 december 2011 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, die werd beschuldigd van witwassen van een geldbedrag van € 170.000,-. Dit bedrag werd aangetroffen in een afgesloten zuurkoolvat op zolder van de woning van de verdachte tijdens een doorzoeking op 19 januari 2009. De verdachte verklaarde dat het geld van hem was en dat hij het op verschillende dagen van niet nader te noemen personen had geleend. De rechtbank oordeelde dat voor een deel van het geld, € 100.000,-, niet kon worden uitgesloten dat het van misdrijf afkomstig was, terwijl voor het overige deel van € 70.000,- niet wettig en overtuigend kon worden bewezen dat het van misdrijf afkomstig was, waardoor de verdachte daarvan werd vrijgesproken. De rechtbank overwoog dat er geen sprake was van termijnoverschrijding, ondanks dat er meer dan twee jaar waren verstreken sinds de inverzekeringstelling van de verdachte. De rechtbank legde een gevangenisstraf van 74 dagen op, met aftrek van voorarrest, en een werkstraf van 120 uur. Tevens werd het in beslag genomen geldbedrag van € 100.000,- verbeurd verklaard, terwijl de teruggave van € 50.000,- aan getuige 1 en € 20.000,- aan getuige 2 werd gelast. De rechtbank concludeerde dat de verdachte wist dat het geld afkomstig was uit enig misdrijf, wat de ernst van de zaak onderstreept.

Uitspraak

RECHTBANK BREDA
Sector strafrecht
parketnummer: 02/984835-09
vonnis van de meervoudige kamer d.d. 15 december 2011
in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren op [datum en plaats]
wonende te [adres]
raadsman mr. P.J. Silvis, advocaat te Rotterdam
1 Onderzoek van de zaak
De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 1 november 2011 en 1 december 2011, waarbij de officieren van justitie, mr. Roelofs en mr. Janssen, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.
2 De tenlastelegging
De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte al dan niet met een ander of anderen een geldbedrag van € 170.000,- heeft witgewassen.
3 De voorvragen
De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.
4 De beoordeling van het bewijs
4.1 Het standpunt van het openbaar ministerie
Het openbaar ministerie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan. Het openbaar ministerie baseert zich daarbij op het bij verdachte aangetroffen en in beslag genomen geldbedrag van € 170.000,-, dat kennelijk bewust is verborgen, de deels tegenstrijdige verklaringen die verdachte met betrekking tot de herkomst van het geld heeft afgelegd en de ongeloofwaardige verklaringen die de getuigen [getuige 1] en [getuige 2] hebben afgelegd. Het openbaar ministerie is gezien de betrokkenheid van verdachte in de trajecten 1 en 3 uit het deelonderzoek “[naam onderzoek]” van mening dat het niet anders kan zijn dan dat voornoemd geldbedrag van misdrijf afkomstig is.
4.2 Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring kan komen, omdat de veronderstelling dat het geld van misdrijf afkomstig is, niet gerechtvaardigd is. Er is geen verband tussen de gedragingen van verdachte die mogelijk uit deelonderzoek “[naam onderzoek]” naar voren komen en het aangetroffen geld. Bovendien heeft verdachte verklaard dat het in de containerhandel niet ongebruikelijk is om over dergelijke grote geldbedragen te beschikken. Verdachte heeft een verklaring gegeven over de herkomst van het geld. Deze verklaring wordt deels ondersteund door de verklaringen van de getuigen [getuige 1] en [getuige 2]. Het openbaar ministerie heeft echter nagelaten deze verklaringen te verifiëren.
4.3 Het oordeel van de rechtbank
Verdachte is (medeplegen van) het witwassen van een groot contant geldbedrag ten laste gelegd. De rechtbank moet de vraag beantwoorden of wettig en overtuigend bewezen kan worden geacht dat de verdachte het ten laste gelegde geldbedrag voorhanden heeft gehad en dat hij wist dat dit geldbedrag door misdrijf is verkregen.
Op grond van het onderzoek ter zitting en het procesdossier stelt de rechtbank het navolgende vast.
In een woning aan de [adres] tijdens een doorzoeking op 19 januari 2009 een geldbedrag van € 170.000,- aangetroffen . De verdachte heeft ter zitting verklaard dat hij de bewoner is van deze woning. Bij de politie heeft verdachte aangegeven dat het geldbedrag van hem is, dat hij het geldbedrag op verschillende dagen van drie of vier niet nader te noemen personen heeft geleend . Voornoemd geldbedrag is aangetroffen in een afgesloten zuurkoolvat dat op zolder, tussen de visspullen van verdachte, stond. Het geldbedrag bestond uit bijna nieuwe of nieuwe biljetten van € 100,-. Verdachte heeft eveneens ter zitting verklaard dat zijn maandelijks inkomen ongeveer € 2.340,- bedraagt. Uit gegevens van de Belastingdienst is gebleken dat verdachte over het jaar 2008 geen aangifte inkomstenbelasting heeft gedaan .
Tussenconclusie
De rechtbank stelt vast dat er geen direct bewijs is met betrekking tot de herkomst van het in de woning van verdachte aangetroffen geldbedrag. De hiervoor weergegeven feiten en omstandigheden zijn wel van dien aard, dat deze - in onderling verband beschouwd- zonder meer het vermoeden van witwassen van voornoemd geldbedrag door de verdachte rechtvaardigen. Gelet daarop mag van verdachte worden verlangd dat hij een verklaring geeft voor de herkomst van het geld dat hij op de zolder van zijn woning verborgen had. voor het voorhanden zijn van het geld in zijn woning en voor de herkomst van het geld. De verdachte heeft ter zitting verklaard dat hij de bewoner is van het pand. De verdachte heeft bij de politie geen antwoord willen geven op de vragen met betrekking tot de herkomst van het geldbedrag, behalve dan dat hij het bedrag van drie of vier, niet nader genoemde personen, heeft gekregen.
Kan bewezen worden dat het gehele bedrag van € 170.000 is witgewassen?
Door de rechter-commissaris zijn twee getuigen gehoord, te weten [getuige 1] en [getuige 2]. Deze getuigen hebben verklaard dat zij in 2008 aan verdachte in totaal € 70.000,- hebben geleend. Beide getuigen verklaarden voorts dat een deel van voornoemd geldbedrag van de bank is gehaald. Verdachte heeft ter zitting bevestigd dat hij voornoemd bedrag van de [getuige 1 en 2] heeft geleend. De rechtbank overweegt dat het op de weg van het openbaar ministerie had gelegen om te onderzoeken of verdachte daadwerkelijk het laatstgenoemd geldbedrag heeft geleend, welke herkomst naar het oordeel van de rechtbank een alternatief kan zijn. Dergelijk onderzoek is niet verricht, althans de rechtbank heeft daarvan geen resultaten in het dossier aangetroffen. Nu niet met voldoende mate van zekerheid kan worden uitgesloten dat het bedrag van € 70.000,- een legale herkomst heeft en een criminele herkomst niet als enige aanvaardbare verklaring van de waargenomen feiten en omstandigheden kan gelden, is naar het oordeel van de rechtbank niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het bedrag van € 70.000,- heeft witgewassen, zodat hij van dit bedrag vrijgesproken dient te worden.
Ten aanzien van de overige aangetroffen € 100.000,- overweegt de rechtbank als volgt.
Pas ter zitting heeft verdachte verklaard dat hij een bedrag van € 50.000,- van zijn vader heeft geleend. Daarnaast zou hij ook geld van zijn partner hebben geleend.
Deze, in een zeer laat stadium van de strafzaak afgelegde, verklaring behelst naar het oordeel van de rechtbank geen concrete, verifieerbare verklaring. De vader van verdachte is immers volgens de verklaring van verdachte inmiddels overleden.
Ten aanzien van het overige deel van het geldbedrag heeft verdachte in het geheel geen duidelijke verklaring afgelegd.
De rechtbank overweegt voorts dat uit het procesdossier is gebleken dat verdachte contacten heeft gehad met personen die zich bezig hielden met het plegen van Opiumwetdelicten strafbare feiten en dat het aangetroffen geldbedrag op een ongebruikelijke plaats in de woning is aangetroffen.
Gelet op het vorenstaande is de rechtbank, anders dan de raadsman, van oordeel dat het niet anders kan zijn dan dat verdachte wist dat het geldbedrag - onmiddellijk of middellijk - van misdrijf afkomstig was en dat de verdachte dienaangaande opzettelijk heeft gehandeld.
Eindconclusie
De rechtbank acht op grond van bovenstaande wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het witwassen van een geldbedrag van € 100.000,-. De rechtbank zal verdachte vrij spreken van het witwassen van een geldbedrag van € 70.000,-.
4.4 De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
in de periode van 01 februari 2007 tot en met 19 januari 2009, te (plaatsnaam),
een voorwerp, te weten een geldbedrag (in totaal EUR 100.000,-) voorhanden heeft gehad,
terwijl hij, verdachte, dat bovenomschreven voorwerp - onmiddellijk of middellijk
- afkomstig was uit enig misdrijf.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten of omissies voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
5 De strafbaarheid
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Dit levert het in de beslissing genoemde strafbare feit op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.
6 De strafoplegging
6.1 De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf van
6 maanden met aftrek van voorarrest.
6.2 Het standpunt van de verdediging
Indien de rechtbank tot een bewezenverklaring komt, verzoekt de raadsman geen onvoorwaardelijke gevangenisstraf, maar hooguit een werkstraf aan zijn cliënt op te leggen.
6.3 Het oordeel van de rechtbank
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan witwassen. De verdachte heeft een groot geldbedrag voorhanden gehad, terwijl hij wist dat dit geld - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was uit enig misdrijf. Witwassen vormt een ernstige bedreiging van de legale economie en tast de integriteit van het financiële en economische verkeer aan. Opbrengsten van misdrijven worden hierdoor bovendien aan het zicht van justitie onttrokken, waardoor witwassen ook het plegen van misdrijven aantrekkelijk kan maken.
Verdachte heeft zich bij zijn handelen kennelijk slechts laten leiden door financieel gewin en geen oog gehad voor de schadelijke gevolgen hiervan voor de samenleving.
De rechtbank houdt bij de bepaling van de straf rekening met de persoonlijke omstandigheden van verdachte. Verdachte heeft 74 dagen in voorarrest doorgebracht. Uit zijn strafblad blijkt dat hij op 19 april 2011 door de strafrechter is veroordeeld ter zake van vermogensdelicten. Ten slotte heeft de rechtbank bij de strafbepaling aansluiting gezocht bij de straffen die door deze rechtbank doorgaans worden opgelegd in vergelijkbare gevallen.
Door de rechtbank zal ambtshalve worden getoetst of het recht van verdachte om op grond van artikel 6, eerste lid van het Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de Fundamentele Vrijheden (EVRM), binnen een redelijke termijn te worden berecht, is geschonden. De rechtbank overweegt dat bij de berechting van een strafzaak die niet ingewikkeld is, als uitgangspunt heeft te gelden dat binnen twee jaar na aanvang van de redelijke termijn vonnis wordt gewezen. In zijn arrest van 17 juni 2008 (LJN: BD2578) heeft de Hoge Raad bepaald dat bij de beantwoording van de vraag of sprake is van een ingewikkelde zaak onder andere dient te worden gekeken naar de omvang van het onderzoek en de gelijktijdige berechting van zaken tegen medeverdachten. In het onderhavige geval maakt de zaak onderdeel uit van het onderzoek [naam onderzoek] waarin een groot aantal onderzoekshandelingen is verricht. Voorts worden er naast verdachte zestien andere verdachten vervolgd waarvan twaalf zaken gelijktijdig met de zaak van verdachte worden afgedaan. Onder die omstandigheden is de rechtbank van oordeel dat sprake is van een ingewikkelde zaak waarvoor voornoemd uitgangspunt dat binnen twee jaar na de aanvang van de redelijke termijn vonnis moet zijn gewezen, niet geldt.
De redelijke termijn vangt aan op het moment dat vanwege de Nederlandse Staat jegens de verdachte een handeling is verricht waaraan deze in redelijkheid de verwachting kan ontlenen dat tegen hem ter zake van een bepaald strafbaar feit door het Openbaar Ministerie een strafvervolging zal worden ingesteld. In het onderhavige geval is dit de inverzekeringstelling van verdachte op 19 januari 2009. Tussen die datum en de datum van het vonnis zit iets meer dan 35 maanden. Gelet op de hiervoor besproken ingewikkeldheid van de zaak is de rechtbank van oordeel dat dit geen overschrijding van de redelijke termijn oplevert.
Gelet op het vorenstaande is de rechtbank van oordeel dat een gevangenisstraf voor de duur van 74 dagen met aftrek van voorarrest noodzakelijk is. De rechtbank ziet geen ruimte voor een andere of lichtere sanctie. Daarnaast zal de rechtbank, mede om de ernst van het feit te benadrukken, aan verdachte een werkstraf van 120 uur opleggen.
7 Het beslag
7.1 De verbeurdverklaring
Het in beslag genomen geldbedrag van € 100.000,- is vatbaar voor verbeurdverklaring.
Gebleken is dat dit geldbedrag aan verdachte toebehoort en dat het feit is begaan met betrekking tot dit geldbedrag.
7.2 De teruggave
De rechtbank zal de teruggave gelasten van de in beslag genomen geldbedragen van
€ 50.000,- aan [getuige 1] en € 20.000,- aan [getuige 2], omdat deze redelijkerwijs als rechthebbenden kunnen worden aangemerkt.
8 De wettelijke voorschriften
De beslissing berust op de artikelen 9, 10, 22c, 22d, 27, 33, 33a, 63 en 420bis van het Wetboek van Strafrecht zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.
9 De beslissing
De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het ten laste gelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezen verklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
Witwassen;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van 74 dagen;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf;
- veroordeelt verdachte tot een werkstraf van 120 uren;
- beveelt dat indien verdachte de werkstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis zal worden toegepast van 60 dagen;
Beslag
- verklaart verbeurd het in beslag genomen voorwerp, te weten een geldbedrag van
€ 100.000,-;
- gelast de teruggave aan [getuige 1] van het in beslag genomen voorwerp, te weten een geldbedrag van € 50.000,-;
- gelast de teruggave aan [getuige 2] van het in beslag genomen voorwerp, te weten een geldbedrag van € 20.000,-.
Dit vonnis is gewezen door mr. Schotanus, voorzitter, mr. Van Kralingen en mr. Prenger, rechters, in tegenwoordigheid van mr. Graumans en Vermaat, griffiers, en is uitgesproken ter openbare zitting op 15 december 2011.
BIJLAGE I: De tenlastelegging
zaaksdossier 31
hij
op een of meerdere tijdstippen gelegen
in of omstreeks de periode van 01 februari 2007 tot en met 19 januari 2009,
te (plaatsnaam), althans in Nederland,
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
van een voorwerp, te weten een geldbedrag (in totaal EUR 170.000,-)
heeft verworven en/of voorhanden heeft gehad,
terwijl hij, verdachte en/of zijn mededader(s) (telkens) wist(en), althans
kon(den) vermoeden, dat bovenomschreven voorwerp - onmiddellijk of middellijk
- afkomstig was uit enig misdrijf;
(Artikel 420bis en 420quater van het Wetboek van Strafrecht)
(artikel 47 van het Wetboek van Strafrecht)
art 420bis lid 1 ahf/ond a Wetboek van Strafrecht