ECLI:NL:RBBRE:2012:119

Rechtbank Breda

Datum uitspraak
13 januari 2012
Publicatiedatum
30 april 2013
Zaaknummer
AWB- 11_4644
Instantie
Rechtbank Breda
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestuursrechtelijke procedure inzake omgevingsvergunning en proceskostenvergoeding

In deze bestuursrechtelijke zaak, behandeld door de Rechtbank Breda, gaat het om een geschil tussen eiseres, een exploitant van een dierenspeciaalzaak, en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Geertruidenberg. Eiseres heeft bezwaar gemaakt tegen de verlening van een omgevingsvergunning aan een derde partij, [Naam vennootschap], voor het bouwen van een bedrijfspand voor grootschalige detailhandel. De rechtbank heeft op 13 januari 2012 uitspraak gedaan in deze zaak, waarbij het beroep van eiseres gegrond werd verklaard voor wat betreft de proceskostenvergoeding.

De procedure begon met een aanvraag van [Naam vennootschap] op 23 december 2010 voor een omgevingsvergunning, die op 8 februari 2011 werd verleend. Eiseres maakte bezwaar tegen dit besluit, wat leidde tot een gedeeltelijke gegrondverklaring van het bezwaar en een herroeping van het primaire besluit op 22 juli 2011. Eiseres stelde beroep in tegen het bestreden besluit, waarbij zij onder andere een hogere proceskostenvergoeding eiste dan het toegekende bedrag van € 437,-.

De rechtbank oordeelde dat eiseres voldoende belang had bij het beroep, ondanks dat de vergunning inmiddels was geweigerd. De rechtbank concludeerde dat de vergoeding van proceskosten aan eiseres niet correct was vastgesteld, aangezien kosten voor de hoorzitting niet waren meegenomen. De rechtbank heeft het bestreden besluit vernietigd voor zover het de proceskostenvergoeding betreft en heeft eiseres een vergoeding van € 874,- toegekend. Tevens werd verweerder veroordeeld tot vergoeding van het griffierecht en de proceskosten in de beroepsfase.

De uitspraak benadrukt het belang van een correcte proceskostenvergoeding in bestuursrechtelijke procedures en de noodzaak voor bestuursorganen om zorgvuldig om te gaan met de belangen van betrokken partijen. De beslissing is openbaar uitgesproken en partijen zijn op de hoogte gesteld van hun recht om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK BREDA

Sector bestuursrecht
zaaknummer: AWB 11/4644

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 13 januari 2012 in de zaak tussen

[Naam persoon] h.o.d.n. [Naam bedrijf] ,

wonende te [Plaats] , eiseres,
gemachtigde: mr. A.H. van Leeuwen,
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Geertruidenberg, verweerder.
Als derde-partij heeft aan het geding deelgenomen: de vennootschap “ [Naam vennootschap] , te [Plaats] ,
gemachtigde: mr. J.P. Kleijwegt.

Procesverloop

Op 23 december 2010 (aanvraag) heeft [Naam vennootschap] aan verweerder gevraagd om verlening van een omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen, teneinde een bedrijfspand als ruimte voor (grootschalige) detailhandel in gebruik te kunnen nemen.
Bij besluit van 8 februari 2011 (primair besluit) heeft verweerder de vergunning verleend.
Op 28 februari 2011 heeft eiseres bezwaar tegen het primaire besluit gemaakt.
Bij besluit van 22 juli 2011 (bestreden besluit) heeft verweerder (1) het bezwaar gedeeltelijk gegrond verklaard, (2) het primaire besluit herroepen, (3) de aanvraag alsnog afgewezen en (4) aan eiseres een vergoeding van € 437,- toegekend wegens de tijdens de bezwaarfase ge-maakte proceskosten.
Op 2 september 2011 heeft eiseres beroep tegen het bestreden besluit ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 21 december 2011. De gemachtigde van eiseres was daarbij aanwezig. Verweerder liet zich vertegenwoordigen door [Naam vertegenwoordiger] .

Overwegingen

1.
[Naam vennootschap] exploiteert de winkels [Naam bedrijf2] en [Naam bedrijf3] . Zij heeft deze winkels vanuit het dorpscentrum van [plaats2] verplaatst naar het pand [adres] (pand) op een bedrijventerrein aan de rand van [Plaats] .Aanvankelijk meende verweerder dat de aanvraag past binnen de mogelijkheden die het ter plaatse geldende bestemmingsplan “Dombosch” (bestemmingsplan) biedt. Bij nader inzien heeft verweerder echter geconcludeerd dat de winkels zich niet verdragen met het bestemmingsplan. Daarom is het primaire besluit herroepen en de door [Naam vennootschap] gevraagde omgevingsvergunning geweigerd.
Op 29 augustus 2011 heeft [Naam vennootschap] beroep tegen het bestreden besluit ingesteld. Dit beroep staat bij de rechtbank bekend onder procedurenummer AWB 11/4577. Op 9 november
2011 heeft [Naam vennootschap] haar beroep ingetrokken.
2.
Eiseres exploiteert een dierenspeciaalzaak in [Plaats] en wil voorkomen dat [Naam vennootschap] het pand als ruimte voor (grootschalige) detailhandel in gebruik neemt. Eiseres staat op het standpunt dat in het bestreden besluit aan haar een te gering bedrag aan proceskosten is vergoed. Verder meent eiseres dat verweerder en [Naam vennootschap] in het kader van het gebruik van het pand een onjuiste uitleg aan het bestemmingsplan geven.
Eiseres wil dat de rechtbank het beroep gegrond verklaart en het bestreden besluit vernietigt, en dat aan haar een hoger bedrag dan € 437,- wordt toegekend wegens de tijdens de bezwaar-fase gemaakte proceskosten. Daarnaast vraagt eiseres aan de rechtbank om verweerder te veroordelen tot vergoeding van de proceskosten die tijdens de beroepsfase zijn gemaakt.
3.
De rechtbank constateert dat verweerder het primaire besluit heeft herroepen en de gevraagde vergunning alsnog heeft geweigerd en dat [Naam vennootschap] het verzet tegen die weigering heeft opgegeven. In zoverre heeft eiseres dus bereikt wat zij met het maken van bezwaar beoogde. Eiseres kan in beroep niet meer bereiken dat de vergunning wordt geweigerd, aangezien dit reeds is gebeurd. Om die reden heeft zij geen belang meer bij het stellen van het beroep bij de rechtbank. De enkele wens om een principiële uitspraak te verkrijgen is geen rechtens te honoreren procesbelang. Van de bestuursrechter kan in een geval waarin de uitkomst van het beroep niet in concreto tot een voor de betrokkene gunstiger resultaat kan leiden, geen uitspraak worden gevraagd vanwege de principiële betekenis daarvan voor mogelijke toekomstige gevallen.
Het vorenstaande heeft tot gevolg dat de rechtbank niet toekomt aan de beantwoording van de vraag over de verenigbaarheid van het gebruik van het pand met het bestemmingsplan. Hetzelfde geldt voor het antwoord op de vraag of het op 23 december 2010 door [Naam vennootschap] ingediende bouwplan voldoet aan redelijke eisen van welstand.
Verweerder heeft echter minder proceskosten vergoed dan eiseres wil, terwijl de beslissing over deze kwestie – zo bepaalt artikel 7:15, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) – in een besluit op bezwaar moet zijn vervat.
Dit leidt de rechtbank tot de conclusie dat eiseres voldoende belang heeft bij het instellen en handhaven van het beroep, zij het slechts voor zover de aan eiseres toegekende vergoeding van proceskosten is beperkt tot een bedrag van € 437,-.
4.
Ingevolge artikel 7:15, tweede lid, van de Awb worden de kosten die de belang-hebbende in verband met het bezwaar redelijkerwijs heeft moeten maken, uitsluitend ver-goed op verzoek van de belanghebbende voor zover het bestreden besluit wordt herroepen wegens aan het bestuursorgaan te wijten onrechtmatigheid.
Artikel 1 van het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb) – voor zover hier relevant – be-paalt dat een vergoeding van de kosten als bedoeld in artikel 7:15, tweede lid, van de Awb betrekking kan hebben op kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand sub a) en de verletkosten van een partij of een belanghebbende (sub d).
5.
Blijkens de gedingstukken was de gemachtigde van eiseres aanwezig bij de hoor-zitting van 20 april 2011 waar de bezwaarschriftcommissie het bezwaar mondeling heeft behandeld. Die kosten zijn – gelet op het bepaalde in artikel 1, aanhef en onder a, van het Bpb en de daarbij behorende bijlage – ten onrechte niet betrokken bij de aan eiseres toe-gekende proceskostenvergoeding. Om deze reden zal de rechtbank het beroep gegrond verklaren.
De rechtbank acht onvoldoende aannemelijk dat eiseres verletkosten in de zin artikel 1, aan-hef en onder d, van het Bpb heeft gemaakt. De hoorzitting heeft namelijk plaatsgevonden in de avonduren, toen de dierenspeciaalzaak van eiseres was gesloten. Daarom kan in zoverre geen sprake zijn van omzetverlies wegens het bijwonen van de hoorzitting. Eiseres heeft niet aannemelijk gemaakt dat zij anderszins omzet heeft gederfd door het bijwonen van de hoor-zitting. Het enkele feit dat eiseres gedurende (een deel van) de avonduren van 20 april 2011 haar bedrijfsadministratie niet heeft kunnen verzorgen, leidt immers niet tot omzetverlies.
6.
De rechtbank zal het beroep gegrond verklaren en het bestreden besluit vernietigen, voor zover dit besluit strekt tot het toekennen van een proceskostenvergoeding aan eiseres. De rechtbank ziet aanleiding zelf in de zaak te voorzien, door aan eiseres – krachtens artikel 7:15, tweede lid, van de Awb – een proceskostenvergoeding van € 874,- (1 punt voor het in-dienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter hoorzitting van 20 april 2011, met een waarde per punt van € 437,- en een wegingsfactor 1) toe te kennen en te bepalen dat deze uitspraak in zoverre in de plaats treedt van het bestreden besluit.
De (gedeeltelijke) gegrondverklaring van het beroep noodzaakt verweerder tot vergoeding van het griffierecht aan eiseres. De rechtbank zal verweerder ook veroordelen tot vergoeding van de proceskosten die eiseres tijdens de beroepsfase heeft gemaakt. De rechtbank stelt deze kosten vast op een bedrag van € 218,50 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting van 21 december 2011, met een waarde per punt van € 437,- en een wegingsfactor 0,25 vanwege de beperkte omvang van het geschil).

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond, voor zover in dit besluit de proceskostenvergoeding is beperkt tot een bedrag van € 437,- ;
  • vernietigt het bestreden besluit voor zover daarin een proceskostenvergoeding is toegekend aan eiseres;
  • kent aan eiseres een vergoeding van de proceskosten in bezwaar toe tot een bedrag van € 874,- en bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde gedeelte van het bestreden besluit;
  • verklaart het beroep overigens ongegrond;
  • draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 152,- aan eiseres te vergoeden;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 218,50, te betalen aan eiseres.
Deze uitspraak is gedaan door mr. L.P. Hertsig, rechter, in aanwezigheid van
mr. L.M. Koenraad, griffier
.De beslissing is in het openbaar uitgesproken op
13 januari 2012.
mr. L.M. Koenraad, griffier mr. L.P. Hertsig, rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.