In deze bestuursrechtelijke zaak, behandeld door de Rechtbank Breda, gaat het om een geschil tussen eiseres, een exploitant van een dierenspeciaalzaak, en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Geertruidenberg. Eiseres heeft bezwaar gemaakt tegen de verlening van een omgevingsvergunning aan een derde partij, [Naam vennootschap], voor het bouwen van een bedrijfspand voor grootschalige detailhandel. De rechtbank heeft op 13 januari 2012 uitspraak gedaan in deze zaak, waarbij het beroep van eiseres gegrond werd verklaard voor wat betreft de proceskostenvergoeding.
De procedure begon met een aanvraag van [Naam vennootschap] op 23 december 2010 voor een omgevingsvergunning, die op 8 februari 2011 werd verleend. Eiseres maakte bezwaar tegen dit besluit, wat leidde tot een gedeeltelijke gegrondverklaring van het bezwaar en een herroeping van het primaire besluit op 22 juli 2011. Eiseres stelde beroep in tegen het bestreden besluit, waarbij zij onder andere een hogere proceskostenvergoeding eiste dan het toegekende bedrag van € 437,-.
De rechtbank oordeelde dat eiseres voldoende belang had bij het beroep, ondanks dat de vergunning inmiddels was geweigerd. De rechtbank concludeerde dat de vergoeding van proceskosten aan eiseres niet correct was vastgesteld, aangezien kosten voor de hoorzitting niet waren meegenomen. De rechtbank heeft het bestreden besluit vernietigd voor zover het de proceskostenvergoeding betreft en heeft eiseres een vergoeding van € 874,- toegekend. Tevens werd verweerder veroordeeld tot vergoeding van het griffierecht en de proceskosten in de beroepsfase.
De uitspraak benadrukt het belang van een correcte proceskostenvergoeding in bestuursrechtelijke procedures en de noodzaak voor bestuursorganen om zorgvuldig om te gaan met de belangen van betrokken partijen. De beslissing is openbaar uitgesproken en partijen zijn op de hoogte gesteld van hun recht om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.