ECLI:NL:RBBRE:2012:BV1231

Rechtbank Breda

Datum uitspraak
18 januari 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
993008-10
Instantie
Rechtbank Breda
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • mr. Kooijman
  • mr. Volkers
  • mr. Peeters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wederrechtelijk verkregen voordeel door valsheid in geschrift in ontnemingszaak

In deze ontnemingszaak heeft de Rechtbank Breda op 18 januari 2012 uitspraak gedaan over het wederrechtelijk verkregen voordeel van een rechtspersoon, hier aangeduid als [naam verdacht bedrijf]. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte door het opmaken van valse verkoopfacturen een bedrag van € 36.440,21 heeft verkregen. De feiten zijn als volgt: de verdachte heeft gedurende anderhalf jaar valse facturen opgemaakt voor vlees dat nooit is geleverd aan de bedrijven PMT, FMT en WMT. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte dit deed om een openstaande vordering van € 83.000,= te innen. De officier van justitie heeft ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel gevorderd, waarbij een bedrag van € 72.880,43 werd genoemd, gebaseerd op een rapport van de AID. De verdediging stelde dat de vordering van € 83.000,= op de bedrijven van de verdachte wel degelijk bestond en dat er geen sprake was van verrijking.

De rechtbank heeft de bewijsvoering van de officier van justitie gevolgd en geconcludeerd dat de vordering van [naam verdacht bedrijf] op de bedrijven van de verdachte relevant is voor de berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel. De rechtbank heeft de waarde van de oorspronkelijke vordering geschat op € 41.500,= en het voordeel dat de verdachte heeft behaald op € 36.440,21 vastgesteld. De rechtbank heeft de ontnemingsvordering toegewezen en de verdachte verplicht tot betaling van dit bedrag aan de staat. De beslissing is genomen op basis van artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht.

Uitspraak

RECHTBANK BREDA
Sector strafrecht
Parketnummer: 993008-10
beslissing van de rechtbank d.d. 18 januari 2012
in de ontnemingszaak tegen
[verdacht bedrijf]
gevestigd te [adres]
raadsman mr. P.J. Zandt, advocaat te Amsterdam
1 De procedure
Betrokkene is op 18 januari 2012 door deze rechtbank veroordeeld voor het als rechtspersoon medeplegen van valsheid in geschrift, meermalen gepleegd, tot de in die uitspraak vermelde straf.
De officier van justitie mr. Schenk heeft ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel gevorderd.
De vordering is inhoudelijk behandeld op de zitting van 8 december 2011, waarbij de officier van justitie en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.
2 Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat [naam verdacht bedrijf] naast voordeel uit de feiten die op haar tenlastelegging staan vermeld, welke feiten volgens haar bewezen zijn, voordeel heeft verkregen door middel van soortgelijke feiten. Zij stelt zich op het standpunt dat [naam verdacht bedrijf] hierdoor een voordeel heeft behaald ter hoogte van € 72.880,43. Dit bedrag is gebaseerd op de berekening in het rapport van de AID met betrekking tot het wederrechtelijk verkregen voordeel. Dit bedrag is volgens de officier van justitie wederrechtelijk verkregen, waarbij het volgens haar niet relevant is of de vordering van € 83.000,= die verdachte zegt op de bedrijven van [naam verdachte] te hebben, daadwerkelijk heeft bestaan. Overigens wil zij wel aannemen dat die vordering er was. Zij is van mening dat de incasso van die vordering via het opmaken van valse facturen ook leidt tot wederrechtelijk verkregen voordeel.
3 Het standpunt van de verdediging
De raadsman stelt vast dat [naam verdacht bedrijf] een vordering had van € 83.000,= op de bedrijven van [naam verdachte] en dat aannemelijk is dat [naam verdacht bedrijf] door middel van de constructie van het wederzijds fictief factureren deze nog openstaande vordering heeft geïnd, waardoor van verrijking en van enig voordeel aan de kant van [naam verdacht bedrijf] geen sprake is.
Hij is van mening dat de ontnemingsvordering dient te worden afgewezen dan wel dat het wederrechtelijk verkregen voordeel vastgesteld dient te worden op nihil.
4 Het oordeel van de rechtbank
4.1 Schatting van het wederrechtelijk verkregen voordeel
Dat betrokkene het bewezenverklaarde heeft begaan blijkt uit de bewijsmiddelen, die de rechtbank ten grondslag heeft gelegd aan haar vonnis van heden onder het parketnummer 993008-10.
Bewezen is derhalve verklaard dat [naam verdacht bedrijf] 6 verkoopfacturen, gericht aan [PMT] [FMT] of [WMT] valselijk heeft opgemaakt, waarbij de valsheid daarin bestond dat het op die facturen vermelde vlees in werkelijkheid niet is verkocht/geleverd aan PMT, FMT of WMT.
[naam leidinggevende], feitelijk leidinggevende bij [naam verdacht bedrijf], heeft deze feiten bekend. Hij heeft, zoals uit de bewijsmiddelen bij voormeld vonnis blijkt, verklaard dat [naam verdachte], wegens een schuld van 83.000 euro die hij of zijn bedrijven bij hem had(den), heeft voorgesteld om vlees aan [naam verdacht bedrijf] te factureren, welk vlees [naam leidinggevende] dan weer terug zou factureren met een prijsopslag van 7 eurocent per kilogram. Volgens [naam leidinggevende] lagen aan de facturen die gedurende anderhalf jaar over en weer tussen verdachte enerzijds en PMT, FMT en WMT anderzijds werden verzonden met een prijsverschil tussen inkoop en verkoop van € 0,07, geen werkelijke leveringen ten grondslag. Als [naam leidinggevende] een factuur van [verdachte] kreeg, dan maakte hij een factuur, verhoogd met 7 eurocent per kilo, voor [verdachte].
Uit deze verklaring leidt de rechtbank af dat er, conform het bepaalde in artikel 36e, lid 2, van het Wetboek van Strafrecht, ook voldoende aanwijzingen zijn dat [naam verdacht bedrijf] de verkoopfacturen valselijk heeft opgemaakt die zijn genoemd in bijlage 1 bij het proces-verbaal van de AID d.d. 4 augustus 2010, proces-verbaalnummer 50817, betreffende het wederrechtelijk verkregen voordeel [verdacht bedrijf], en dat per kilogram vlees die op die facturen is vermeld, 7 eurocent aan voordeel is verkregen.
De rechtbank is op grond daarvan van oordeel dat de grondslag voor de berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel, neergelegd in genoemd proces-verbaal, welke berekening resulteert in een bedrag van € 72.880,43 aan voordeel, in beginsel juist is. Deze berekening is ook niet betwist door de verdediging.
De rechtbank acht daarnaast aannemelijk dat [naam verdacht bedrijf] een vordering van € 83.000,= had op de bedrijven van [naam verdachte], zoals door [naam leidinggevende] is verklaard. De officier van justitie heeft het bestaan van deze vordering niet betwist.
Anders dan de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat de vordering van [naam verdacht bedrijf] op de bedrijven van [verdachte] wel degelijk relevant is voor de uiteindelijke berekening van het door [naam verdacht bedrijf] wederrechtelijk verkregen voordeel.
De rechtbank overweegt daartoe dat het doel van het ontnemen van wederrechtelijk verkregen voordeel is het terugbrengen van de veroordeelde in de financiële positie die hij had voordat hij de strafbare feiten beging. Bij de vaststelling c.q. schatting van de “beginsituatie” en de “eindsituatie” zal de rechtbank gebruikmaken van de door de Hoge Raad geaccepteerde methode van vermogensvergelijking.
De rechtbank acht aannemelijk dat [naam verdacht bedrijf] in de “beginsituatie”, dus alvorens de valse facturen werden opgemaakt, een vordering op de bedrijven van [naam verdachte] had ter hoogte van € 83.000,= nominaal. De rechtbank schat de waarde van die vordering in het economisch verkeer, zijnde het bedrag dat [naam verdacht bedrijf] uiteindelijk bij legale incasso zou hebben ontvangen van deze vordering, rekening houdende met zaken als proceskosten, de kosten van incasso en verhaalsrisico, op 50 % van dat nominale bedrag, zijnde € 41.500,=.
[naam verdacht bedrijf] heeft middels het opmaken van de valse facturen een bedrag ontvangen van € 72.880,43, welk bedrag in mindering dient te komen op de aanvankelijke nominale vordering van € 83.000,=, zodat van de vordering die [naam verdacht bedrijf] aanvankelijk had, een bedrag van nominaal € 10.119,57 resteert. De rechtbank schat de feitelijke waarde van die resterende vordering eveneens op 50 % van laatstgenoemd bedrag, zijnde € 5.059,78.
In de “eindsituatie”, dus na het begaan van de strafbare feiten, heeft verdachte met betrekking tot de inning van zijn vordering, een bedrag van € 77.940,21 aan vermogen “opgebouwd”.
Op basis van de vergelijking van het vermogen in de eindsituatie met dat in de beginsituatie schat de rechtbank het voordeel dat [naam verdacht bedrijf] heeft behaald op € 36.440,21 (77.940,21 -/- 41.500,=), welk voordeel naar het oordeel van de rechtbank wederrechtelijk is verkregen, nu dit voordeel is verkregen door strafbare gedragingen.
De rechtbank is derhalve, anders dan de raadsman, van oordeel dat [naam verdacht bedrijf] wederrechtelijk voordeel heeft verkregen.
4.2 Vaststelling ontnemingsbedrag
De rechtbank zal het terug te betalen bedrag vaststellen op hetzelfde bedrag als het wederrechtelijk verkregen voordeel en de vordering van de officier van justitie voor het overige afwijzen.
5 De wettelijke voorschriften
De beslissing berust op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht.
6 De beslissing
De rechtbank:
- stelt het bedrag waarop het wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat vast op € 36.440,21;
- legt betrokkene de verplichting op tot betaling aan de staat van een geldbedrag ter grootte van € 36,440,21, ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel;
- wijst de vordering van de officier van justitie voor het overige af.
Deze beslissing is gegeven door mr. Kooijman, voorzitter, mr. Volkers en mr. Peeters, rechters, in tegenwoordigheid van de griffier De Roos en is uitgesproken ter openbare zitting op 18 januari 2012.