RECHTBANK BREDA
team kanton Bergen op Zoom
zaak/rolnr.: 673753 CV EXPL 11-5152
vonnis d.d. 18 januari 2012
[eiser],
wonende te [woonplaats],
eiser,
procederend met toevoeging nummer 1FE0232,
gemachtigde: mr. K.C.A.M. Oomen, advocaat te Roosendaal,
[[gedaagde],
wonende te [adres],
gedaagde,
gemachtigde: mr. R.E. Teusink, advocaat te Roosendaal.
1. Het verloop van het geding
De procesgang blijkt uit de volgende stukken:
a. het exploot van dagvaarding van 25 juli 2011, met producties;
b. de conclusie van antwoord;
c. de conclusie van repliek, met een productie;
d. de conclusie van dupliek, met een productie;
e. de akte uitlaten productie.
2.1 Eiser (hierna te noemen: ‘[eiser]’) vordert bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, gedaagde (hierna te noemen: ‘[gedaagde]’) te veroordelen tot betaling van een bedrag van € 1.000,00, te vermeerderen met de wettelijke rente en met een bedrag van € 178,50 aan buitengerechtelijke incassokosten. Eén en ander met veroordeling van [gedaagde] in de proceskosten.
2.2 [gedaagde] voert verweer tegen de vordering.
3.1 Tussen partijen staan de volgende feiten in rechte vast:
- bij vonnis van de meervoudige strafkamer van de Rechtbank Breda d.d. 30 juni 2009 is [eiser] onder andere veroordeeld wegens het tezamen en in vereniging plegen van brandstichting in onder andere een vijftal kledingcontainers;
- ter zake van materiële schade is [eiser] veroordeeld tot betaling van een bedrag van € 5.000,00, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 7 februari 2008 tot aan de dag der algehele voldoening, aan de benadeelde p[X] [X]. te Roosendaal;
- bij vonnis van de meervoudige strafkamer van de Rechtbank Breda d.d. 11 augustus 2009 is [gedaagde] veroordeeld voor het tezamen en in vereniging plegen van brandstichting in een tweetal kledingcontainers.
3.2 [eiser] legt aan zijn vordering voorgaande vaststaande feiten ten grondslag. Hij stelt dat [gedaagde] medepleger is van twee van de vijf containers waarvoor [eiser] is veroordeeld. Nu de benadeelde partij [X] zich enkel heeft gevoegd in zijn strafzaak en hij inmiddels het bedrag van € 5.000,00 aan schadevergoeding aan [X] heeft voldaan, wil [eiser] voor een deel van dit bedrag regres uitoefenen op [gedaagde]. [eiser] acht het redelijk dat het schadebedrag van de twee containers bij helfte zal worden verdeeld en vordert mitsdien een bedrag van € 1.000,00 van [gedaagde]. Tevens maakt [eiser] aanspraak op de door hem gemaakte buitengerechtelijke kosten ten bedrage van € 178,50 en op de wettelijke rente vanaf 7 februari 2008, subsidiair vanaf de dag der dagvaarding.
3.3 [gedaagde] voert bij conclusie van antwoord -kort samengevat- verweer tegen de hoogte van het door [eiser] gevorderde bedrag en becijfert dat de totale schade voor [gedaagde] maximaal uit zou kunnen komen op € 930,00. Verschuldigdheid van buitengerechtelijke kosten wordt betwist, nu die kosten kunnen worden gedeclareerd op basis van de toevoeging waar [eiser] mee procedeert. Bij conclusie van dupliek voert [gedaagde] nog aan dat hij en [eiser] niet in gelijke mate hebben bijgedragen in het ontstaan van de schade. Gelet op de ondergeschikte rol die [gedaagde] heeft gespeeld, is hij van mening dat [eiser] voor een hoger percentage dan 50% draagplichtig is dan [gedaagde] bij een omslag van de schade tussen beide partijen.
3.4 [gedaagde] heeft niet betwist dat hij als mededader hoofdelijk aansprakelijk is voor een deel van de schade van [X] en dat [eiser], die terzake een bedrag van € 5.000,00 aan [X] heeft betaald, uit dien hoofde een regresrecht op hem heeft.
3.5 [gedaagde] betwist wel de hoogte van het door [eiser] gevorderde bedrag en voert daartoe bij antwoord aan dat de totale schade voor [gedaagde] maximaal uit zou kunnen komen op € 930,00. De hierbij door [gedaagde] gevolgde berekenmethode kan echter niet worden gevolgd. Uit het vonnis van de meervoudige strafkamer d.d. 30 juni 2009 blijkt dat de benadeelde partij een schadevergoeding heeft gevorderd van € 11.202,00. De vordering bestaat uit schade aan glas- en kledingcontainers (€ 8.742,00), kosten aan het verwijderen en plaatsen van containers (€ 1.260,00), kosten van inspectie van de situatie en het doen van aangifte (€ 275,00), kosten voor het schoonmaken van de locaties (€ 125,00) en schade door verlies van kleding (€ 800,00). De rechtbank heeft geoordeeld dat zij niet kan vaststellen in hoeverre de in brand gestoken containers vernield waren en hoe oud deze containers waren, zodat ook niet vastgesteld kon worden in welke mate er afschrijvingen op deze containers hadden moeten plaatsvinden. De rechtbank heeft vastgesteld dat de gevorderde schade aan de containers op basis van de nieuwwaarde is vastgesteld. De rechtbank is van oordeel dat de schade in elk geval tot een bedrag van € 5.000,00 een rechtstreeks gevolg is van de bewezen verklaarde feiten, waarbij de vordering van [X] jegens [eiser] tot dat bedrag is toegewezen. De strafkamer heeft hierbij (in navolging van [X]) geen uitsplitsing gemaakt hoe zij tot het bedrag van € 5.000,00 is gekomen. Voor de berekening van [gedaagde], waarbij hij het schadebedrag wel uitsplitst, is dan ook geen steun te vinden in het vonnis van de strafkamer. Nu de strafkamer een bedrag van € 5.000,00 voor vijf containers tezamen heeft toegewezen, kan -naar het oordeel van de kantonrechter- dit bedrag worden verdeeld naar € 1.000,00 per container. Het totale schadebedrag voor de twee containers waarvoor ook [gedaagde] schuldig is verklaard, komt derhalve op € 2.000,00.
3.6 Voorts heeft [gedaagde] aangevoerd dat zijn aandeel bij de brandstichting kleiner is geweest dan dat van [eiser] en dat [eiser] voor een hoger percentage dan 50% draagplichtig is dan [gedaagde] bij een omslag van de schade tussen beide partijen. Uitgangspunt hierbij is dat de schade wordt verdeeld in evenredigheid met de mate waarin de aan ieder toe te rekenen omstandigheden tot de schade hebben bijgedragen. Uit de overwegingen in beide voornoemde strafvonnissen blijkt dat [eiser] in het geheel een grotere rol heeft gespeeld dan [gedaagde]. Zo vermeldt het vonnis van de strafkamer d.d. 11 augustus 2009: “nadat de eerste brandstichting had plaatsgevonden, ging verdachte [[gedaagde]-toevoeging ktr] telkens met [eiser] mee als de kledingcontainer en brievenbus van feit 1 en de kledingcontainer van feit 2 in brand werden gestoken. Verdachte was zich op dat moment bewust van waar [eiser] toe in staat was…Niet vastgesteld kan worden dat verdachte daadwerkelijk met eigen handen een brandstichting heeft uitgevoerd, maar hij heeft zich er ook niet aan onttrokken. Integendeel, hij is telkens meegegaan, terwijl hij wist wat er ging gebeuren.” Verderop staat vermeld: “Uit het dossier en wat ter zitting is besproken blijkt dat verdachte een ondergeschikte rol heeft gehad ten opzichte van [eiser] en als meeloper bestempeld kan worden. De rechtbank zal hier bij de strafoplegging rekening mee houden.” Het voorgaande rechtvaardigt naar het oordeel van de kantonrechter een verdeling van de schade, waarbij [eiser] voor een percentage van 65% de schade dient te dragen en [gedaagde] voor een percentage van 35%.
3.7 Gelet op het onder rechtsoverweging 3.5 genoemde schadebedrag van € 2.000,00 voor de twee containers, dient [gedaagde] terzake een bedrag van (35% van € 2.000,00 =) € 700,00 aan [eiser] te voldoen. Dit bedrag zal dan ook worden toegewezen.
3.8 [eiser] heeft een bedrag aan buitengerechtelijke kosten gevorderd. Uitgangspunt is dat dergelijke kosten alleen voor vergoeding in aanmerking komen, indien zij betrekking hebben op verrichtingen die meer omvatten dan een enkele (eventueel herhaalde) aanmaning, het enkel doen van een (niet aanvaard) schikkingsvoorstel, het inwinnen van eenvoudige inlichtingen of het op gebruikelijke wijze samenstellen van het dossier. [eiser] heeft weliswaar gesteld dat de gevorderde kosten geen betrekking hebben op verrichtingen waarvoor de proceskostenveroordeling een vergoeding pleegt in te sluiten, maar uit de gegeven omschrijving van deze werkzaamheden dient het tegendeel te worden afgeleid. De vordering tot vergoeding van buitengerechtelijke kosten moet daarom worden afgewezen.
3.9 Ten aanzien van de wettelijke rente wordt als volgt overwogen. Uit de brief van het CJIB d.d. 13 september 2011 blijkt dat [eiser] het bedrag van € 5.000,00 inmiddels volledig heeft voldaan, terwijl niet staat vermeld dat hierboven nog een bedrag aan rente is voldaan. De door [eiser] gevorderde rente zal dan ook worden toegewezen vanaf de dag der dagvaarding.
3.10 Als de -grotendeels- in het ongelijk te stellen partij zal [gedaagde] worden veroordeeld in de kosten van de procedure aan de zijde van [eiser] gevallen, met dien verstande dat de gevorderde btw over de GBA kosten wordt afgewezen.
veroordeelt [gedaagde] tot betaling aan [eiser] tegen behoorlijk bewijs van kwijting van een bedrag van € 700,00, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 25 juli 2011 tot de dag der algehele voldoening;
veroordeelt [gedaagde] in de kosten van deze procedure aan de zijde van [eiser] gevallen en begroot op € 418,81, waarvan te voldoen:
A. aan de griffier van deze rechtbank, door middel van overschrijving op rekeningnummer 56.99.90.564 ten name van het Ministerie van Justitie te Breda:
- € 68,11, ter zake ¾ deel van de explootkosten;
B. aan [eiser]:
- € 22,70, ter zake ¼ deel van de explootkosten;
- € 71,00, ter zake het griffierecht;
- € 250,00, ter zake het salaris voor de gemachtigde van [eiser];
- € 7,00, ter zake de kosten voor een uittreksel GBA;
verklaart dit vonnis -tot zover- uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. B.J.G.M. Ides Peeters, kantonrechter, en in het openbaar uitgesproken op 18 januari 2012.