4 De beoordeling van het bewijs
4.1 Het standpunt van de officier van justitie
feit 1:
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte [slachtoffer] met voorbedachten rade zwaar lichamelijk letsel heeft toegebracht. Zij baseert zich daarbij op de camerabeelden, waarop is te zien dat verdachte met grote snelheid op [slachtoffer] af rent en hem met kracht met een voorwerp neerslaat. Verdachte heeft ter zitting verklaard dat het slagvoorwerp een knuppel was. Volgens de officier van justitie geeft het sectierapport blijk van de ernst van het letsel van [slachtoffer].
feit 2:
De officier van justitie acht ook wettig en overtuigend bewezen dat verdachte [slachtoffer] met voorbedachten rade heeft gedood. Zij baseert zich daarbij op de camerabeelden, waaruit blijkt dat [slachtoffer] met zijn eigen wapen moet zijn beschoten toen hij hulpeloos op de grond lag. De officier van justitie wijst voorts op getuige [getuige], die heeft verklaard over hetgeen zij heeft gezien toen zij uit het raam van haar woning in de richting van het plein aan de [adres] keek. Zij heeft verklaard dat zij een man heeft zien aflopen op een ‘hoopje’ dat op straat lag, waarna [getuige] zag dat die persoon op het hoopje heeft geschoten. De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat de verklaring van [getuige] betrouwbaar is, aangezien zij een onafhankelijke getuige is. Op de camerabeelden is te zien dat verdachte 26 seconden nadat hij [slachtoffer] heeft neergeslagen, bij [slachtoffer] weg loopt. Verdachte heeft verklaard dat hij het wapen van [slachtoffer] toen met zich meenam. Ook baseert de officier van justitie zich op het rapport van het schotrestenonderzoek van het NFI waaruit blijkt dat er geen aanwijzingen zijn voor een schootsafstand van minder dan 25 centimeter. Het rapport van het pathologisch onderzoek van het NFI geeft blijk van de doodsoorzaak van [slachtoffer], te weten een schotverwonding. Tot slot baseert de officier van justitie zich op de brief van patholoog [naam deskundige] en het verslag van het FIT-gesprek.
feit 3:
De officier van justitie acht voorts wettig en overtuigend bewezen dat verdachte in de periode van 1 januari 2011 tot en met 19 januari 2011 een vuurwapen en munitie voorhanden heeft gehad en baseert zich daarbij op het wapenrapport en de bekennende verklaring van verdachte.
4.2 Het standpunt van de verdediging
feit 1:
De verdediging is van mening dat de rechtbank met betrekking tot het onder feit 1 ten laste gelegde niet tot een bewezenverklaring kan komen. De raadsman voert hiertoe aan dat verdachte geen (voorwaardelijk) opzet heeft gehad op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel bij [slachtoffer]. Volgens de raadsman was er sprake van een noodweersituatie waarbij [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] door [slachtoffer] met een vuurwapen werden bedreigd. [slachtoffer] heeft [slachtoffer 2] ook geslagen. Hierdoor voelde verdachte zich genoodzaakt om [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] te verdedigen door [slachtoffer] met een voorwerp op het hoofd te slaan. De raadsman wijst daarbij op de camerabeelden en de verklaringen van verdachte, [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3]. Voor zover verdachte bij de verdediging van [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] de grenzen van het noodzakelijke heeft overschreden, doet de raadsman een beroep op noodweerexces.
feit 2:
De verdediging is van mening dat de rechtbank ten aanzien van het onder feit 2 ten laste gelegde evenmin tot een bewezenverklaring kan komen. De raadsman voert hiertoe aan dat verdachte geen (voorwaardelijk) opzet heeft gehad op de dood van [slachtoffer]. Nadat
[slachtoffer] door verdachte was neergeslagen, heeft er een worsteling om het vuurwapen van [slachtoffer] plaatsgevonden. Tijdens deze worsteling is het vuurwapen per ongeluk afgegaan, waardoor [slachtoffer] werd geraakt en later is overleden. De raadsman geeft aan dat verdachte dus nooit de bedoeling heeft gehad om [slachtoffer] te doden en wijst daarbij op de verklaringen van verdachte. Ten aanzien van de verklaringen van getuige [getuige] voert de raadsman dat deze niet voor het bewijs mogen worden gebruikt, nu de verklaringen - gelet op de wisselende inhoud daarvan - onbetrouwbaar zijn. Volgens de raadsman heeft [getuige] haar verklaringen ingevuld met kennis die zij achteraf over het incident heeft verkregen. Voor haar verklaringen bij de politie geldt dat zij hierop is teruggekomen in haar verhoor bij de rechter-commissaris.
feit 3:
Met betrekking tot de bewezenverklaring van het onder feit 3 ten laste gelegde refereert de verdediging zich aan het oordeel van de rechtbank.
4.3 Het oordeel van de rechtbank
feit 1:
Vaststelling van de feiten
Verdachte bevond zich in de nacht van 31 december 2010 op 1 januari 2011 in Tilburg om de jaarwisseling te vieren. Verdachte is samen met zijn vriendin [slachtoffer 2] en vriend [slachtoffer 3] naar een garagefeest geweest. Gedurende de avond werd [slachtoffer 2] meermalen telefonisch lastig gevallen door haar ex-vriend, te weten [slachtoffer]. In de ochtend van 1 januari 2011 is verdachte naar het nabijgelegen huis van zijn schoonmoeder gelopen om een auto op te halen. [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] bleven op het feest. Toen verdachte in de woning van zijn schoonmoeder was, hoorde hij rumoer op straat. Verdachte hoorde hierbij een onbekende mannenstem. Hierop heeft verdachte een knuppel uit de woning gepakt en is in de richting van het plein aan de [adres] in Tilburg gelopen, aangezien het geluid daar vandaan kwam. Op camerabeelden is te zien dat een persoon met grote snelheid, met een voorwerp in zijn handen, in de richting van het plein aan de [adres] rent. Verdachte heeft verklaard dat hij de rennende persoon is en zegt dat het voorwerp in zijn handen een knuppel was. Verdachte heeft op enig moment gezien dat [slachtoffer 2], [slachtoffer 3] en [slachtoffer] zich op het plein bevonden. Op de camerabeelden is te zien dat tussen [slachtoffer 2] en [slachtoffer] over en weer wordt geduwd en getrokken. Op datzelfde moment is te zien dat verdachte - zonder zijn snelheid te verminderen - in de richting van [slachtoffer] rent. De camerabeelden laten zien dat verdachte in volle vaart tegen [slachtoffer] aan rent en daarbij met kracht tegen het hoofd van [slachtoffer] slaat. [slachtoffer] komt hierdoor ten val en blijft vervolgens op zijn rug op de grond liggen. Verdachte heeft verklaard dat hij met een knuppel en met zijn elleboog heeft geslagen.