ECLI:NL:RBBRE:2012:BV2840

Rechtbank Breda

Datum uitspraak
9 januari 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
11/5144
Instantie
Rechtbank Breda
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging aanslag woonforensenbelasting gemeente Oisterwijk wegens niet voldaan belastbaar feit

Op 9 januari 2012 heeft de Rechtbank Breda uitspraak gedaan in een zaak betreffende de woonforensenbelasting opgelegd door de gemeente Oisterwijk voor het belastingjaar 2011. De rechtbank heeft de aanslag, die op 31 mei 2011 was opgelegd, vernietigd. De reden hiervoor was dat op de datum van de aanslag het belastbare feit nog niet had plaatsgevonden. De belanghebbende had de vakantiewoning op dat moment niet meer dan 90 dagen in 2011 ter beschikking gehouden voor zichzelf of zijn gezin, wat in strijd was met de voorwaarden van de 'Verordening op de heffing en de invordering van Forensenbelasting 2011'. De rechtbank oordeelde dat de heffingsambtenaar de aanslag niet had mogen opleggen, omdat de belastingschuld pas na afloop van het belastingjaar kon worden vastgesteld.

De rechtbank verklaarde het beroep van de belanghebbende gegrond en vernietigde zowel de uitspraak op bezwaar als de aanslag zelf. Tevens werd de heffingsambtenaar gelast om het door de belanghebbende betaalde griffierecht van € 41 te vergoeden. De uitspraak werd gedaan zonder dat er een zitting had plaatsgevonden, aangezien partijen toestemming hadden gegeven voor het achterwege laten van het onderzoek ter zitting. De belanghebbende en de heffingsambtenaar werden geïnformeerd over de mogelijkheid om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij het gerechtshof te 's-Hertogenbosch.

De rechtbank concludeerde dat de aanslag niet kon worden omgezet in een primitieve aanslag met een latere dagtekening, zoals door de heffingsambtenaar was verzocht. De rechtbank zag geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling, omdat er geen kosten waren gemaakt die voor vergoeding in aanmerking kwamen. De uitspraak werd openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier, mr. M. Jansen, en een afschrift werd aangetekend verzonden aan de partijen op 12 januari 2012.

Uitspraak

RECHTBANK BREDA
Sector bestuursrecht, enkelvoudige belastingkamer
Procedurenummer: AWB 11/5144
Uitspraakdatum: 9 januari 2012
Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en artikel 27d van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) in het geding tussen
[belanghebbende], wonende te [woonplaats],
belanghebbende,
en
de heffingsambtenaar van de gemeente Oisterwijk,
de heffingsambtenaar
De bestreden uitspraak op bezwaar
De uitspraak van de heffingsambtenaar van 3 oktober 2011 op het bezwaar van belanghebbende tegen de aan hem voor het jaar 2011 opgelegde aanslag forensenbelasting (aanslagnummer: [nummer]).
Zitting
Het onderzoek ter zitting is met toestemming van partijen achterwege gebleven. De rechtbank heeft vervolgens het onderzoek gesloten.
1.Beslissing
De rechtbank:
-verklaart het beroep gegrond;
-vernietigt de uitspraak op bezwaar;
-vernietigt de aanslag;
-gelast dat de heffingsambtenaar het door belanghebbende betaalde griffierecht van € 41 aan deze vergoedt.
2.Gronden
2.1Met dagtekening 31 mei 2011 is de onderhavige aanslag forensenbelasting opgelegd voor het belastingjaar 2011.
2.2.Artikel 2, eerste lid van de “Verordening op de heffing en de invordering van Forensenbelasting 2011” (hierna: de Verordening) luidt:
"Onder de naam "forensenbelasting" wordt een directe belasting geheven van de natuurlijke personen, die, zonder in de gemeente hoofdverblijf te hebben, er op meer dan 90 dagen van het belastingjaar voor zich of hun gezin een gemeubileerde woning beschikbaar houden."
2.2.Ingeval de grootte van een belastingschuld eerst kan worden vastgesteld na afloop van het tijdvak waarover de belasting wordt geheven - en de belastingplicht niet in de loop van het tijdvak eindigt – kan een definitieve aanslag pas na afloop van dat heffingstijdvak worden opgelegd (zie het arrest van de Hoge Raad van 2 november 1994, nr. 29.595, LJN: AA2989).
2.3.Tussen partijen is niet in geschil dat op het tijdstip van het opleggen van de definitieve aanslag het belastbare feit voor het jaar 2011 zich nog niet had voorgedaan. Belanghebbende had de woning nog niet op meer dan 90 dagen ter beschikking gehouden voor zichzelf of voor zijn gezin. Gelet op het hiervoor onder 2.2. genoemde arrest van de Hoge Raad dient de aanslag te worden vernietigd, nu hij is vastgesteld voordat de belastingschuld is komen vast te staan.
2.4.Voor dat geval heeft de heffingsambtenaar verzocht om de onderhavige aanslag te converteren in een primitieve aanslag met een latere dagtekening. De rechtbank acht dit evenwel niet mogelijk.
2.5.Gelet op het vorenstaande is het beroep gegrond verklaard.
2.6.De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling, omdat niet is gesteld dat belanghebbende kosten heeft gemaakt die op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor vergoeding in aanmerking komen.
Deze uitspraak is gedaan op 9 januari 2012 door mr. A.F.M.Q. Beukers-van Dooren, rechter, en op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van mr. M. Jansen, griffier.
De griffier, De rechter,
Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op: 12 januari 2012
Aan deze uitspraak hoeft eerst uitvoering te worden gegeven als de uitspraak onherroepelijk is geworden. De uitspraak is onherroepelijk als niet binnen zes weken na verzending van de uitspraak een rechtsmiddel is aangewend of onherroepelijk op het aangewende rechtsmiddel is beslist (artikel 27h, vijfde lid en artikel 28, zevende lid AWR).
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583,
5201 CZ ’s-Hertogenbosch.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.