ECLI:NL:RBBRE:2012:BV3706

Rechtbank Breda

Datum uitspraak
10 februari 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
800692-11
Instantie
Rechtbank Breda
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • M. Combee
  • A. Kok
  • J. Dekker
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Doodslag door verdachte op ex-vrouw met mes na ruzie

Op 27 juni 2011 heeft verdachte zijn ex-vrouw, genaamd [slachtoffer], in zijn woning te Breda om het leven gebracht met een mes. De rechtbank heeft vastgesteld dat verdachte en [slachtoffer] op die dag een afspraak hadden voor seksuele activiteiten, maar na afloop ontstond er een ruzie. Verdachte, die boos werd, stak [slachtoffer] met één messteek in haar rug. De rechtbank oordeelde dat er geen sprake was van voorbedachte raad, maar van doodslag. De officier van justitie had moord ten laste gelegd, maar de rechtbank kwam tot de conclusie dat verdachte in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling handelde. De rechtbank achtte het opzet van verdachte aanwezig, maar niet de voorbedachte raad. Verdachte werd vrijgesproken van moord, maar schuldig bevonden aan doodslag. De rechtbank legde een gevangenisstraf van 10 jaar op, rekening houdend met de ernst van het feit en de gevolgen voor de nabestaanden, met name de zoon van [slachtoffer]. De rechtbank nam ook de rapportages van psychiater en psycholoog in overweging, die concludeerden dat verdachte volledig toerekeningsvatbaar was, ondanks zijn alcoholafhankelijkheid. De rechtbank oordeelde dat de omstandigheden van het geval, waaronder de gruwelijke wijze van uitvoering, een langdurige gevangenisstraf rechtvaardigden.

Uitspraak

RECHTBANK BREDA
Sector strafrecht
parketnummer: 800692-11
vonnis van de meervoudige kamer d.d. 10 februari 2012
in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren op [datum en plaats]
thans gedetineerd in P.I. HvB Grave
raadsvrouw mr. Van Fraaijenhove van der Maas, advocaat te Breda
1 Onderzoek van de zaak
De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 27 januari 2012, waarbij de officier van justitie, mr. Gudde, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.
2 De tenlastelegging
De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht. De tenlastelegging is gewijzigd overeenkomstig artikel 314a van het Wetboek van Strafvordering.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
[slachtoffer] al dan niet met voorbedachte raad om het leven heeft gebracht.
3 De voorvragen
De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.
4 De beoordeling van het bewijs
4.1 Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte [slachtoffer], zijnde zijn ex-vrouw, heeft vermoord en baseert zich daarbij op de verklaringen van verdachte, de bevindingen van de politie en het rapport van het NFI. De officier van justitie is van mening dat er sprake is van voorbedachte raad, aangezien het, volgens vaste jurisprudentie, ook voldoende is voor kalm beraad en rustig overleg als er slechts korte tijd is om zich te beraden. Het gaat dan nadrukkelijk om de gelegenheid die er is geweest om na te denken, niet of er ook daadwerkelijk nagedacht is. In dit verband wijst zij op de volgende punten:
- verdachte heeft vaker uitlatingen gedaan dat hij [slachtoffer] iets aan zou willen doen;
- verdachte heeft zonder aanwijsbare reden een vrije middag opgenomen voor maandag 27 juni 2011;
- verdachte is maandagmorgen 27 juni 2011 opvallend stiller en meer teruggetrokken dan anders;
- verdachte heeft maandagmorgen 27 juni tegen een collega gezegd dat hij zijn ex wil afmaken;
- [slachtoffer] bezoekt maandagmiddag 27 juni 2011 verdachte om samen seks te hebben. Op enig moment ligt [slachtoffer] vrijwel naakt op het bed. Verdachte buigt van het bed naar beneden om een steakmes te pakken en steekt [slachtoffer] vervolgens met kracht in haar rug.
Uit alle feiten en omstandigheden voorafgaand aan de daad leidt de officier van justitie af dat verdachte het voornemen heeft gehad om [slachtoffer] van het leven te beroven. Verdachte heeft de kans gehad om zich te bedenken en hij heeft de tijd gehad zich te beraden. Ter zake van het mes merkt de officier van justitie op dat zij niet gelooft dat verdachte het mes altijd in zijn werkbroek bij zich had en dat het ook nog in zijn werkbroek zat toen hij samen met [slachtoffer] op de slaapkamer was. Deze verklaring wordt niet ondersteund door de verklaringen afgelegd door zijn collega’s. Daarnaast acht de officier van justitie deze verklaring ongeloofwaardig, gelet op het feit dat een mes met dergelijke afmeting gewoonweg niet kan blijven zitten in de zak van de werkbroek zoals door verdachte wordt aangegeven. Ter onderbouwing hiervan heeft de officier van justitie de broek en het mes getoond op de zitting. Ten slotte voert de officier van justitie aan dat zij voor de voorbedachte raad tevens van groot belang vindt de rust die verdachte bij alle na het incident volgende handelingen heeft behouden. Zo heeft verdachte zich na het steken eerst rustig aangekleed en is daarna pas rustig naar beneden gegaan om 112 te bellen. Ook in de eerste contacten met de politie komt verdachte erg kalm en emotieloos over.
Ten aanzien van de vereiste opzet merkt de officier van justitie op dat het met een steakmes steken in de rug, waar zich vele vitale lichaamsdelen bevinden, moeilijk anders kan worden uitgelegd dan het willens en wetens de kans aanvaarden dat iemand de dood vindt. Verdachte heeft in dit verband ook verklaard dat hij weet had van het zich bevinden op die plek van vitale delen. Gelet op al deze omstandigheden is de officier van justitie van mening dat moord wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard.
4.2 Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw is van mening dat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring kan komen van moord. Hooguit kan een bewezenverklaring volgen voor doodslag. Uit het dossier komen geen concrete vaststaande feiten naar voren die de voorbedachte raad van verdachte kunnen staven. Getuige [naam getuige 1] geeft aan dat hij meerdere keren heeft gehoord dat verdachte een bedreiging heeft geuit jegens [slachtoffer]. Verdachte betwist dit nadrukkelijk. De raadsvrouw wijst in dit verband op andere getuigen die verklaren dat zij verdachte nooit een bedreiging hebben horen uiten ten opzichte van [slachtoffer]. Zij acht de verklaring van [naam getuige 1] derhalve te onbetrouwbaar om als bewijs te dienen. Subsidiair acht zij het van belang dat, indien er al op een bepaald moment een uiting zou zijn gedaan, dit hooguit uit frustratie is geweest en nimmer serieus is bedoeld. Dat verdachte de bewuste maandag een middag heeft vrijgenomen zegt ook niks, zeker niet nu door collega’s is bevestigd dat hij dit vaker deed. Ook zou verdachte die maandagmorgen opvallend stiller zijn geweest dan anders. De reden hiervan was gelegen in het feit dat hij de dag daarvoor ontzettend veel alcohol had gedronken. Andere vaststaande feiten, die de voorbedachte raad van verdachte zouden kunnen staven komen niet uit het dossier naar voren. De verklaringen van verdachte ten aanzien van hetgeen heeft plaatsgevonden zijn geloofwaardig en betrouwbaar. Vanaf het begin verklaart hij zeer consequent over alle gedragingen van de bewuste maandag. Ook de verklaring van verdachte dat hij het mes gemakkelijk met zich mee kon dragen, in de rechter broekspijpzak van zijn werkbroek, is aannemelijk. Het meedragen van verschillende gereedschappen ging goed in deze broek. Collega’s hebben gezien dat verdachte vaker gereedschap bij zich droeg.
Ten aanzien van de vereiste opzet is van belang dat verdachte nooit de intentie heeft gehad om [slachtoffer] van het leven te beroven. In een opwelling die verdachte nog steeds niet kan verklaren heeft hij het mes, dat hij per ongeluk in zijn handen kreeg, richting [slachtoffer] gezwaaid. Ten aanzien van de mogelijkheid van voorwaardelijk opzet refereert de raadsvrouw zich aan het oordeel van de rechtbank.
4.3 Het oordeel van de rechtbank
Op 27 juni 2011 omstreeks 17.48 uur krijgt de politie een melding te gaan naar de [adres], alwaar een man zijn vrouw zou hebben gestoken. Ter plaatse troffen de verbalisanten verdachte aan de overkant van de straat aan. Hij zegt dat ze dood is en dat hij zwijgt, waarop zij verdachte hebben aangehouden. Hierop zijn de verbalisanten de woning binnen gegaan en zijn zij naar boven gelopen. In de slaapkamer zagen zij een vrouw op een tweepersoons bed liggen. De vrouw zag er levenloos uit. Het gearriveerde ambulancepersoneel is begonnen met de reanimatie. De vrouw is overgebracht naar het ziekenhuis waar zij omstreeks 19.00 uur is overleden. Deze vrouw bleek [slachtoffer] te zijn. Op het lichaam van [slachtoffer] is sectie verricht door het Nederlands Forensisch Instituut (NFI) . In het door het NFI uitgebrachte rapport is geconcludeerd dat het overlijden van [slachtoffer] volledig wordt verklaard op basis van verbloeding opgetreden ten gevolge van perforerend geweld op het lichaam (steekletsel). Er werd een scherprandige perforatie gezien en een begeleidend steekkanaal aan de borstkas tot in de borst. Verdachte is degene die deze verwonding bij [slachtoffer], zijnde zijn ex-vrouw, heeft toegebracht .
De vraag waar de rechtbank vervolgens voor staat, is of er sprake is van moord dan wel doodslag. Voor een bewezenverklaring van de voorbedachte raad dient vast te komen staan dat verdachte tijd had om zich te beraden op het te nemen of het genomen besluit, zodat hij de gelegenheid heeft gehad na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan wetenschap te geven. Ten tijde van het steken door verdachte waren alleen hij en [slachtoffer] in de woning aanwezig. Nu verdachte de voorbedachte raad ontkent en alleen hij thans uit eigen wetenschap kan verklaren over het gebeuren acht de rechtbank voor de beoordeling van voormelde vraag naast de verklaringen van verdachte, de verklaringen van de getuigen en de omstandigheden waaronder het feit is gepleegd van belang.
Verdachte heeft verklaard dat hij het mes waar hij [slachtoffer] mee heeft gestoken bij zich droeg in zijn werkbroek. Dit was ook het geval op 27 juni 2011 toen hij zijn broek in de slaapkamer had uitgetrokken. Hoewel de rechtbank het niet aannemelijk acht dat hij het mes bij zich droeg, gelet op de grootte van het mes en het dus lijkt of verdachte op dit punt geen volledige openheid van zaken geeft, maakt dit niet dat vast is komen te staan dat verdachte het mes opzettelijk op 27 juni 2011 in de slaapkamer heeft neergelegd. Getuige [naam getuige 1] heeft verklaard dat verdachte meerdere keren heeft gezegd dat hij zijn vrouw zou gaan afmaken. De rechtbank overweegt in dat verband dat, indien er al op enig moment een dergelijke uiting zou zijn gedaan door verdachte, dit niet behoeft te betekenen dat hij hieraan feitelijke uitvoering zou gaan geven. Alleen [naam getuige 1] verklaart hierover en aan een eerder door deze getuige genoemde bedreiging in maart 2011 heeft verdachte geen gevolg gegeven. Ten slotte is komen vast te staan dat verdachte op vrijdag 24 juni 2011 een vrije middag heeft opgenomen voor maandag 27 juni 2011 en dat verdachte op maandagmorgen 27 juni 2011 opvallend stiller was en meer teruggetrokken dan anders. Ook uit deze omstandigheden kan de rechtbank niet afleiden dat verdachte een weloverwogen plan heeft gehad om [slachtoffer] van het leven te beroven. Verdachte nam wel vaker een aantal uur vrij en het stiller zijn kan samenhangen met het drankgebruik van verdachte de avond ervoor.
Al deze omstandigheden, ook in onderling verband bezien leveren naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende bewijs op van planmatig handelen, van voorbedachte raad aan de zijde van verdachte nu alternatieve lezingen niet uitgesloten kunnen worden.
Nu alleen verdachte kan verklaren over de gebeurtenissen rondom het moment dat hij [slachtoffer] stak en uit het uitgevoerde onderzoek niet althans onvoldoende blijkt dat de gang van zaken anders moet zijn geweest, gaat de rechtbank uit van de lezing van verdachte. Deze is lezing is niet zo onaannemelijk dat deze niet waar kan zijn. Verdachte verklaart dat hij en [slachtoffer] na de seks ruzie kregen en dat hij een sigaret uit zijn werkbroek wilde pakken. Zijn hand kwam toen tegen het heft van het mes aan en in een opwelling pakte verdachte het mes. Hij maakte met zijn arm een zwaaibeweging en stak met het mes in de rug van [slachtoffer].
Er zat dus een zeer korte tijd tussen het moment dat verdachte het mes pakte, de beweging die hij maakte en het steken in de rug van [slachtoffer]. Gelet op dit korte tijdsverloop en de gemoedstoestand van verdachte, is de rechtbank van oordeel dat verdachte heeft gehandeld in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling en niet met voorbedachte raad.
Daarom zal de rechtbank verdachte vrijspreken van moord. Ook de reactie van verdachte achteraf, namelijk dat hij zich eerst rustig aankleedt en daarna naar beneden gaat om vervolgens 112 te bellen, is naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende om vast te kunnen stellen dat verdachte middels een vooropgezet plan heeft gehandeld. Dit geldt eveneens voor de - rustige - manier waarop hij met de centralist van 112 heeft gebeld en tijdens het 1e contact op de politie overkwam.
Op grond van genoemde feiten en omstandigheden kan naar het oordeel van de rechtbank doodslag wettig en overtuigend worden bewezen. Ten aanzien van het verweer van de raadsvrouw, dat verdachte niet de intentie heeft gehad om [slachtoffer] om het leven te brengen, overweegt de rechtbank het volgende. Het met een mes steken in de rug, waar zich vele vitale lichaamsdelen bevinden, kan niet anders worden uitgelegd dan willens en wetens de kans aanvaarden dat de dood kan intreden. De rechtbank acht dan ook het opzet aan de zijde van verdachte aanwezig.
4.4 De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
op 27 juni 2011 te Breda opzettelijk een persoon genaamd [slachtoffer] van het leven heeft beroofd, immers heeft verdachte met dat opzet eenmaal met een mes, in de rug, van voornoemde [slachtoffer] gestoken, tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] is overleden;
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
5 De strafbaarheid
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Dit levert het in de beslissing genoemde strafbare feit op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.
6 De strafoplegging
6.1 De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf van 12 jaar met aftrek van het voorarrest. Zij heeft kennis genomen van de rapportages die over verdachte zijn opgemaakt waaruit blijkt dat verdachte volledig verantwoordelijk kan worden gehouden voor zijn daad.
6.2 Het standpunt van de verdediging
Ten aanzien van de strafmaat heeft de raadsvrouw aangevoerd dat verdachte zich bewust is van de ernst van het feit en dat hij oprecht spijt heeft van zijn daad. De raadsvrouw verzoekt de conclusies, zoals neergelegd in de rapportages van de psycholoog en psychiater, te volgen en in deze zaak te concluderen dat er sprake is van een laag herhalingsrisico. Zij meent dat sprake is van verminderde toerekeningsvatbaarheid nu verdachte onder invloed van drank heeft gehandeld. De raadsvrouw verzoekt, indien de rechtbank verdachte veroordeelt voor doodslag en een onvoorwaardelijke gevangenisstraf wordt opgelegd, deze straf te matigen ten opzichte van de eis van de officier van justitie. Zij wijst hiervoor op het feit dat dit van groot belang is voor de zoon van verdachte nu hij ook al zijn moeder moet missen.
6.3 Het oordeel van de rechtbank
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan één van de meest ernstige feiten die ons Wetboek van Strafrecht kent. Hij heeft [slachtoffer], zijn ex-vrouw, in zijn woning om het leven gebracht met een mes. Verdachte en [slachtoffer] hadden op de bewuste dag een afspraak met elkaar. Zij zouden samen seks hebben, zoals dat vaker gebeurde. Na afloop van de seks zouden verdachte en [slachtoffer] ruzie met elkaar hebben gekregen. Verdachte is daarop boos geworden en heeft [slachtoffer] met één messteek in haar rug om het leven gebracht.
De rechtbank rekent het feit verdachte zwaar aan. Het door verdachte gepleegde strafbare feit heeft met name onder de dierbaren van [slachtoffer] grote beroering en een intens groot en onherstelbaar verdriet veroorzaakt. De handeling van verdachte te weten het steken met een mes in de rug terwijl [slachtoffer] op het bed op haar buik lag is, gelet op de totale weerloosheid van [slachtoffer], volstrekt niet te bevatten. Verdachte heeft hiervoor, behalve dan dat hij stelt dat hij de controle even kwijt was, geen enkele verklaring voor afgelegd. Door het handelen van verdachte heeft hij [slachtoffer], een vrouw die midden in het leven stond, het belangrijkste dat zij had, te weten haar leven, ontnomen. Voorts heeft hij haar daardoor de mogelijkheid ontnomen haar zoon verder te zien opgroeien en hem bij zijn volwassenwording tot hulp en steun te zijn. Hij heeft zijn zoon de zorg en liefde van zijn moeder ontnomen.
Over verdachte zijn rapporten opgemaakt. Psychiater dr. [naam deskundige] en psycholoog drs. [naam deskundige] zijn in grote lijnen tot dezelfde conclusies gekomen. Bij verdachte is sprake van een ziekelijke stoornis in de vorm van alcoholafhankelijkheid. Ten tijde van het tenlastegelegde was er weliswaar sprake van deze ziekelijke stoornis, echter was verdachte niet zodanig onder invloed van alcohol dat er gesproken kan worden van een relatie tussen de stoornis en het plegen van het feit. Verdachte is te beschouwen als volledig toerekeningsvatbaar. Zowel de psychiater als de psycholoog adviseren verdachte af te straffen. De psychiater overweegt hierbij dat ten aanzien van zijn alcoholafhankelijkheid het zinvol kan zijn dat verdachte, op vrijwillige basis, in de toekomst in behandeling zal gaan.
Uit het rapport van de reclassering blijkt dat verdachte wegens financiële problemen, regelmatig verzuim van werk, relatieproblemen en afhankelijkheid van alcohol een sociaal kwetsbaar persoon is. Hij was niet in staat om verandering in zijn situatie aan te brengen en de problemen stapelden zich hierdoor op. Door de samenkomst van omstandigheden en mogelijke culturele aspecten heeft verdachte vanuit onmacht zijn ex-vrouw van het leven beroofd. De reclassering adviseert een onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen.
De rechtbank neemt de conclusies van de geraadpleegde psychiater en psycholoog over en houdt bij de strafoplegging, naast de rapportage van de reclassering, rekening met het feit dat verdachte is te beschouwen als volledig toerekeningsvatbaar.
Bij het bepalen van de duur van de op te leggen straf is rekening gehouden met het strafblad van verdachte. Hieruit komt naar voren dat hij één keer is veroordeeld ter zake van bedreiging met zware mishandeling en aantasting van de persoonlijke integriteit waarbij ook [slachtoffer] het slachtoffer was. Voorts heeft de rechtbank er rekening mee gehouden dat verdachte geen volledige openheid van zaken lijkt te hebben gegeven over het hoe en waarom van het feit, waaruit blijkt dat verdachte onvoldoende inzicht heeft in de gevolgen die zijn handelen voor de nabestaanden heeft gehad.
Gelet op de ernst van het feit, in aanmerking genomen de gruwelijke wijze van uitvoering en de gevolgen van de dood van [slachtoffer] voor haar nabestaanden en met name haar zoon, acht de rechtbank het opleggen van een zeer langdurige gevangenisstraf passend en geboden. Wel zal de rechtbank een lagere straf opleggen dan door de officier van justitie is gevorderd omdat zij, anders dan de officier van justitie, uitgaat van doodslag. De rechtbank zal verdachte veroordelen tot een gevangenisstraf van 10 jaar met aftrek van de tijd die verdachte reeds in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht. De rechtbank is van oordeel dat zij, gezien straffen die in soortgelijke gevallen worden opgelegd, maar vooral ook gezien de hiervoor beschreven omstandigheden van dit geval, niet verder tegemoet kan komen aan de door de zoon van het slachtoffer, [naam van zoon], ter zitting uitgesproken wens om zijn vader niet te zwaar te straffen.
7 Het beslag
7.1 De onttrekking aan het verkeer
Het hierna in de beslissing genoemde in beslag genomen voorwerp is vatbaar voor onttrekking aan het verkeer. Het voorwerp is van zodanige aard dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet en/of het algemeen belang.
7.2 De bewaring ten behoeve van de rechthebbende
De rechtbank zal de bewaring ten behoeve van de rechthebbende gelasten van de hierna in de beslissing genoemde in beslag genomen voorwerpen, aangezien niet vaststaat wie als rechthebbende kan worden aangemerkt.
8 De wettelijke voorschriften
De beslissing berust op de artikelen 10, 27, 36b, 36c, 287 van het Wetboek van Strafrecht zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.
9 De beslissing
De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het ten laste gelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezen verklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
doodslag;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van 10 jaar;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf;
Beslag
- verklaart verbeurd het voorwerp dat op de aan dit vonnis gehechte beslaglijst is genummerd 17;
- gelast de bewaring ten behoeve van de rechthebbende van de voorwerpen die op de aan dit vonnis gehechte beslaglijst zijn genummerd 1 tot en met 26 (met uitzondering van nummer 17).
Dit vonnis is gewezen door mr. Combee, voorzitter, mr. Kok en mr. Dekker, rechters, in tegenwoordigheid van Van Rijs, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 10 februari 2012.
Mr. Dekker is niet in staat dit vonnis mede te ondertekenen.
BIJLAGE I: De tenlastelegging
hij op of omstreeks 27 juni 2011 te Breda opzettelijk en al dan niet met
voorbedachten rade een persoon genaamd [slachtoffer] van het leven heeft
beroofd, immers heeft verdachte met dat opzet en al dan niet na kalm beraad en
rustig overleg, meermalen, althans eenmaal met een mes, althans een scherp
en/of puntig voorwerp, in de hals en/of borst en/of rug, althans in het
lichaam van voornoemde [slachtoffer] gestoken/gesneden, tengevolge waarvan
voornoemde [slachtoffer] is overleden;
art 289 Wetboek van Strafrecht