Zaaknummer: 242239 FA RK 11-5316
beschikking
in de zaak van
[naam man],
wonende te [woonplaats man],
hierna te noemen de man,
advocaat mr. M. Lindhout,
[naam vrouw],
hierna te noemen de vrouw,
betreffende de minderjarigen
1. [naam minderjarige 1], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum],
2. [naam minderjarige 2], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum].
1. Het verloop van het geding
Dit blijkt uit de volgende stukken:
- het op 15 november 2011 ontvangen verzoekschrift, met bijlagen;
- de beschikking van de kinderrechter te Breda van 18 november 2011 (241876 JE RK
11-1944);
- de brieven van de griffier van de rechtbank van 8 december 2011 aan de vrouw en de hierna te noemen belanghebbende;
- de op 27 en 30 december 2011 ingekomen faxbrieven - waar het de op 27 december 2011 ontvangen brief betreft tevens houdende gewijzigd verzoek - van de advocaat van de man, met bijlagen, waaronder de beschikking van de rechtbank te Den Haag van 30 november 2004 (228727);
Als belanghebbende in deze zaak is aangemerkt:
de Stichting Bureau Jeugdzorg Noord-Brabant, gevestigd Burgerhoutsestraat 19, 4701 EK Roosendaal, hierna te noemen de stichting.
Ter terechtzitting is tevens aanwezig geweest een vertegenwoordigster van de Raad voor de Kinderbescherming, regio Midden- en West-Brabant, gevestigd Meerten Verhoffstraat 18, 4811 AS Breda, hierna te noemen de raad, om de rechtbank over het verzoek te adviseren.
Het verzoek strekt thans tot:
a. bepaling dat de man en de vrouw belast zijn met het gezamenlijk gezag over de minderjarigen;
b. bepaling dat de minderjarigen hun hoofdverblijf zullen hebben bij de man;
c. bepaling van de door de man te betalen onderhoudsbijdrage ten behoeve van de minderjarigen op nihil, zo lang de minderjarigen hun hoofdverblijf niet bij de moeder hebben.
3.1 Op grond van de stukken staat het navolgende vast.
Partijen hebben met elkaar samengeleefd. Uit die relatie zijn voornoemde minderjarigen geboren. De minderjarigen zijn erkend door de man. De vrouw is met het gezag over de minderjarigen belast. De minderjarigen hebben hun hoofdverblijf bij de vrouw.
3.2 Ingevolge voormelde beschikking van 18 november 2011 staan de minderjarigen onder toezicht van de stichting tot uiterlijk 18 november 2012 en is de stichting gemachtigd de minderjarigen uit huis te plaatsen in een accommodatie zorgaanbieder 24-uurs uiterlijk tot 18 mei 2012.
3.3 Ter toelichting op het verzoek - onder a en b vermeld - is samengevat aangevoerd dat
de vrouw schriftelijk is verzocht haar medewerking te verlenen aan het verkrijgen van gezamenlijk gezag, echter zonder resultaat. Op initiatieven van de man om de situatie van [naam minderjarige 1] in medisch opzicht en zijn zorgen met betrekking tot de opvoedingssituatie van de minderjarigen in zijn geheel bespreekbaar te maken is door de vrouw niet gereageerd. De man acht het in het belang van de minderjarigen dat hij mede met het gezag wordt belast, zodat hij eveneens zeggenschap over de verzorging en opvoeding van de minderjarigen krijgt.
Ten aanzien van het verzoek tot wijziging hoofdverblijf refereert de man aan de door hem geuite zorgen met betrekking tot de opvoedingssituatie van de minderjarigen bij de vrouw en de beslissing tot ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing, waarmee door hem - voor zover het de ondertoezichtstelling betreft - is ingestemd. De moeder ontbreekt het in haar huidige situatie aan voldoende middelen om in de behoeften van de minderjarigen uit oogpunt van hun verzorging en opvoeding te voorzien. De man heeft er onvoldoende vertrouwen in dat de vrouw haar woon- en leefsituatie binnen afzienbare tijd in positieve zin zal weten om te buigen, zodanig dat de minderjarigen weer bij haar kunnen terugkeren. De minderjarigen zijn inmiddels afzonderlijk van elkaar uit huis geplaatst. Nochtans acht de man zich in staat goed voor de minderjarigen te zorgen. Aanvankelijk kon de man zijn medische behandelingen zodanig inplannen dat hij om het weekend omgang met de minderjarigen kon hebben. Inmiddels heeft hij zijn persoonlijke situatie zodanig kunnen regelen dat - in geval van een plaatsing van de minderjarigen bij hem - hij ook doordeweeks voor hen beschikbaar kan zijn en hij ervoor kan zorgen dat zij op tijd op school verschijnen. Met betrekking tot dit laatste aspect acht de man nog vermeldens-waardig dat een wijziging van het hoofdverblijf voor de minderjarigen tevens een verandering van school zal inhouden, maar dat de huidige onzekere situatie van de moeder evenzeer een grote kans op frequente wisselingen - waaronder van school - met zich zou brengen. Overigens hebben de minderjarigen eerder aan de man kenbaar gemaakt achter een plaatsing bij hem te staan. De bevindingen van de raad uit het tot nog toe verrichte beschermingsonderzoek hebben geenszins uitgewezen dat de minderjarigen niet aan zijn zorg en verantwoording kunnen worden toevertrouwd. De man benadrukt in dat verband dat hij daartoe over de benodigde ruimte en financiële middelen beschikt. In zijn optiek ligt het dan ook op de weg van de raad zijn woonsituatie (alsnog) aan een onderzoek te onderwerpen.
Aan het onder c vermelde verzoek wordt door de man ten grondslag gelegd dat, indien het hoofdverblijf van de minderjarigen bij hem wordt bepaald, de op hem rustende onderhoudsverplichting ten aanzien van de minderjarigen komt te vervallen en derhalve op nihil dient te worden gesteld.
3.4 De vrouw is, hoewel op het door haar opgegeven postadres behoorlijk opgeroepen,
niet ter zitting verschenen.
3.5 De vertegenwoordigster van de Raad voor de Kinderbescherming heeft ter zitting aangegeven gelet op het verhandelde ter zitting in beginsel geen contra-indicaties voor gezamenlijke gezagsuitoefening aanwezig te achten. Ten aanzien van het verzoek tot wijziging van het hoofdverblijf geldt dat daarop thans enig zicht ontbreekt, waarbij komt dat er op dat punt geen onderzoekstraject gaande is.
3.6 De vertegenwoordigster van de stichting heeft ter zitting medegedeeld het standpunt
van de raad ten aanzien van het verzoek tot wijziging van het gezag te ondersteunen. Met betrekking tot het verzoek tot wijziging van het hoofdverblijf is zij van opvatting dat het formele hoofdverblijf van de minderjarigen bij de vrouw dient te worden gehandhaafd, althans dat naar de realisatie daarvan in feitelijke vorm toegewerkt moet worden. Daartoe acht zij van belang dat de vrouw thans op een niet voor de stichting bekend adres woont c.q. verblijft, maar dat zij wel op afspraken verschijnt. Met het oog hierop is de vrouw een periode van 3 maanden tot uiterlijk een half jaar toegekend om tot een adequate aanpak te komen van haar problematiek op het gebied van huisvesting en financiën, alsook op het relationele en persoonlijke vlak en ten aanzien van haar drugsgebruik. Ten slotte acht zij van belang te melden dat in het kader van de ondertoezichtstelling tevens de situatie van de vader bij het onderzoek wordt betrokken, waartoe een bezoek staat gepland voor maart 2012.
3.7 De rechtbank overweegt als volgt.
Ten aanzien van het gezag
Het sub a vermeld verzoek van de man tot wijziging van het gezag dient te worden
getoetst aan artikel 1:253c lid 2 Burgerlijk Wetboek. Daarin is bepaald dat een verzoek tot bekleding van de ouders met het gezamenlijk gezag slechts wordt afgewezen in het geval dat:
- er een onaanvaardbaar risico is dat het kind klem of verloren zou raken tussen de ouders en niet te verwachten is dat hierin binnen afzienbare tijd voldoende verbetering zou komen;
- afwijzing anderszins in het belang van het kind noodzakelijk is.
Bij de beoordeling daarvan zal tevens rekening moeten worden gehouden met mogelijke nadelen die voor het kind verbonden kunnen zijn aan het enkele feit van een verandering van het ouderlijk gezag. Noch de inhoud van de gedingstukken noch het verhandelde ter zitting strekt naar het oordeel van de rechtbank tot de overtuiging dat de situatie van de minderjarigen van dien aard is dat op (één van) voormelde gronden in hun belang bekleding van de ouders met het gezamenlijk gezag achterwege dient te blijven. Daarbij is tevens van belang dat de Raad voor de Kinderbescherming en de stichting Bureau Jeugdzorg ten aanzien van de verzochte gezagswijziging positief hebben geadviseerd. Daarmee ligt het onweersproken gebleven verzoek van de man op dat punt voor toewijzing gereed.
Ten aanzien van het hoofdverblijf
Nu ingevolge de beslissing op het door de man sub a verzochte met zich zal brengen dat er sprake zal zijn van gezamenlijke gezagsuitoefening dient het verzoek van de man met betrekking tot het hoofdverblijf van de minderjarigen te worden beoordeeld aan de hand van artikel 1:253a Burgerlijk Wetboek. Daaruit volgt dat de rechtbank op dat verzoek een zodanige beslissing te nemen als haar in het belang van het kind wenselijk voorkomt. Bezien in dat licht staat voorop dat de moeder het verzoek niet heeft betwist. Verder heeft te gelden dat de Raad voor de Kinderbescherming zich ervan heeft onthouden met betrekking tot het hoofdverblijf een standpunt in te nemen en de stichting naar voren heeft gebracht dat de moeder weliswaar op afspraken verschijnt, maar dat haar feitelijk verblijfsadres onbekend is. De rechtbank houdt het er dan ook voor dat de vrouw er kennelijk voor heeft gekozen eigener beweging haar woon- c.q. verblijfplaats te wijzigen. Voorts geldt dat noch door de stichting noch door de vrouw zelf concreet inzicht is verschaft in de vorderingen van laatstgenoemde bij de aanpak van haar problematiek in al haar facetten. Daarbij is door de stichting bevestigd dat de vrouw nog steeds drugs gebruikt en geen inzicht verschaft in haar - eventuele - waansituatie. Daarbij komt naar voren dat het onderzoek in het kader van de ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing - als zodanig in vervolg op de beschikking van deze rechtbank van 18 november 2011 - wordt uitgebreid, in die zin, dat daarbij tevens de woon- en leefsituatie van de man zal worden betrokken. In dat kader zal een eerste bezoek op termijn plaatsvinden.
Op grond van vorenstaande situatie komt het de rechtbank in het belang van de minderjarigen - vanuit hun actuele perspectief bezien - wenselijk voor hun hoofdverblijf formeel - overeenkomstig diens verzoek - bij de man te bepalen. Dat de minderjarigen bij thuisplaatsing daardoor van school dienen te veranderen doet hieraan niet af, waartoe in aanmerking wordt genomen dat, indien het (formele) hoofdverblijf van de minderjarigen bij de vrouw zou worden gehandhaafd, dit voor de minderjarigen eveneens een verandering van school met zich zou brengen.
De rechtbank merkt ten slotte op dat, hoewel de beslissing met betrekking tot het hoofdverblijf formeel los dient te worden gezien van de maatregelen van ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing, de stichting als zodanig in overweging wordt gegeven zich omtrent de doelstelling(en) van deze beschermingsmaatregelen nader te beraden. Een thuisplaatsing bij de drugsgebruikende en zwervende moeder lijkt thans immers een utopie, daar waar een betrokken vader aannemelijk maakt te beschikken over adequate opvoedings- en verzorgingsvaardigheden en woonruimte.
3.8 Nu ingevolge de beslissing op het sub b vermeld verzoek de minderjarigen hun hoofdverblijf (formeel) bij de man zullen hebben brengt dit met zich dat de op de man rustende onderhoudsverplichting ten behoeve van die minderjarigen op nihil dient te worden gesteld.
3.9 Omdat tussen partijen sprake is van een relatie als bedoeld in de tweede zin van lid 1 van artikel 237 Rechtsvordering zal de rechtbank de proceskosten tussen hen compenseren.
bepaalt dat de man en de vrouw met het gezamenlijk gezag belast zijn over de minderjarigen:
1. [naam minderjarige 1], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum],
2. [naam minderjarige 2], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum];
bepaalt dat voornoemde minderjarigen hun hoofdverblijf hebben bij de man;
bepaalt de door de man te betalen onderhoudsbijdrage ten behoeve van de minderjarigen op nihil;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
compenseert de kosten van het geding aldus dat iedere partij de eigen kosten draagt;
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mr. Schoonen, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
in tegenwoordigheid van Baremans, griffier.
Mededeling van de griffier:
Tegen deze beschikking kan voor zover het een eindbeslissing betreft hoger beroep worden ingesteld:
a. door de verzoeker en degenen aan wie een afschrift van deze beschikking is verstrekt of verzonden: binnen drie maanden na dag van de uitspraak;
b. door andere belanghebbenden: binnen drie maanden na de betekening van deze beschikking of nadat deze hun op andere wijze bekend is geworden.
Het beroepschrift moet door tussenkomst van een advocaat worden ingediend bij het gerechtshof te
's-Hertogenbosch.