zaaknummer: AWB 12/289 GEMWT VV
uitspraak van de voorzieningenrechter van 13 februari 2012 in de zaak tussen
[verzoekster], verzoekster,
gemachtigde: mr. M. de Jong,
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Breda, verweerder.
Bij besluit van 23 december 2011 (bestreden besluit) heeft verweerder een last onder dwangsom aan verzoekster opgelegd.
Verzoekster heeft bezwaar gemaakt tegen het bestreden besluit. Tevens heeft zij op 16 januari 2012 verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 6 februari 2012.
Verzoekster is verschenen bij [woordvoerder verzoekster] en bijgestaan door haar gemachtigde en [naam geluidsdeskundige] (geluidsdeskundige).
Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door [woordvoerders verweerder].
Overwegingen
1. Verzoekster exploiteert een horecabedrijf ([naam horecabedrijf]) op het adres [adres]. Naar aanleiding van klachten over geluidsoverlast heeft verweerder in de nacht van 9 op 10 december 2011 omstreeks 23:19 uur en in de nacht van 10 op 11 december 2011 omstreeks 23:15 uur geluidmetingen verricht. Geconstateerd is dat verzoekster niet voldoet aan de geluidsvoorschriften die zijn opgenomen in het Besluit algemene regels inrichtingen milieubeheer (het Activiteitenbesluit). Bij brief van 15 december 2011 heeft verweerder verzoekster erop gewezen dat zij per direct dient te voldoen aan de voorschriften van artikel 2.17 van het Activiteitenbesluit. Verweerder heeft daarbij aangegeven dat, indien in de toekomst nogmaals wordt geconstateerd dat de geluidsvoorschriften worden overtreden, hij een last onder dwangsom zal opleggen. Verzoekster heeft daartegen haar zienswijze kenbaar gemaakt.
Verweerder heeft op 16 december 2011 wederom vastgesteld dat er sprake is van overtreding van de geluidsvoorschriften. Vervolgens heeft verweerder verzoekster bij het bestreden besluit gelast om de overtreding binnen één dag ongedaan te maken en te voldoen aan artikel 2.17 van de Activiteitenbesluit. Verweerder heeft daarbij aangegeven dat, indien verzoekster niet binnen de gegeven termijn aan de lastgeving voldoet, zij per constatering van overtreding van artikel 2.17 van het Activiteitenbesluit een bedrag verbeurt van € 1.000,= met een maximaal te verbeuren bedrag van € 5.000,=. Voor de volgende vijf geconstateerde overtredingen wordt per overtreding een bedrag verbeurd van € 5.000,= met een maximaal te verbeuren bedrag van € 25.000,=.
2. Verzoekster heeft, samengevat aangevoerd dat de door verweerder gekozen constructie voor het verbeuren van dwangsommen in strijd is met de wet. Voorts heeft verweerder nagelaten alternatieven te onderzoeken om de vermeende overtreding te beëindigen. In dat verband wijst verzoekster erop dat maatregelen in de overdrachtssfeer voor haar minder belastend zouden zijn dan het terugdraaien van het volume. Verzoekster merkt daarbij op dat onderzoek naar mogelijke maatregelen in de overdrachtssfeer, alsmede de uitvoering van die maatregelen, onmogelijk binnen een dag haalbaar zijn. Verzoekster stelt zich op het standpunt dat verweerder met het bestreden besluit heeft gehandeld in strijd met het zorgvuldigheids-, het evenredigheids- en het rechtszekerheidsbeginsel.
Verzoekster heeft aangegeven dat, zo lang de last onder dwangsom van kracht is, het haar niet mogelijk is haar inrichting te exploiteren. De continuïteit van haar inrichting is ernstig in gevaar gebracht. Verzoekster heeft de voorzieningenrechter daarom verzocht het bestreden besluit te schorsen.
3. Op grond van artikel 8:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
De voorzieningenrechter stelt voorop dat bij het nemen van een beslissing op een verzoek om voorlopige voorziening een voorlopig oordeel over de rechtmatigheid van het bestreden besluit een belangrijke rol speelt. Verder dient deze beslissing het resultaat te zijn van een belangenafweging, waarbij moet worden bezien of uitvoering van het bestreden besluit voor verzoekster een onevenredig nadeel met zich zou brengen in verhouding tot het door een onmiddellijke uitvoering van dat besluit te dienen belang.
Voor zover de beoordeling van dit verzoek meebrengt dat het geschil in de bodemprocedure wordt beoordeeld, heeft het oordeel van de voorzieningenrechter een voorlopig karakter en is dat niet bindend voor de beslissing in die procedure.
4. Ingevolge artikel 125, eerste lid, van de Gemeentewet is het gemeentebestuur bevoegd tot oplegging van een last onder bestuursdwang. De bevoegdheid tot toepassing van bestuursdwang wordt op grond van artikel 125, tweede lid, van de Gemeentewet uitgeoefend door het college, indien de toepassing van bestuursdwang dient tot handhaving van regels welke het gemeentebestuur uitvoert.
Ingevolge artikel 5:32, eerste lid, van de Awb kan een bestuursorgaan, dat bevoegd is een last onder bestuursdwang op te leggen, in plaats daarvan aan de overtreder een last onder dwangsom opleggen.
In artikel 5:32b, eerste lid, van de Awb is bepaald, dat het bestuursorgaan de dwangsom vaststelt hetzij op een bedrag ineens, hetzij op een bedrag per tijdseenheid waarin de last niet is uitgevoerd, dan wel per overtreding van de last.
In artikel 5:32b, tweede lid, van de Awb is bepaald, dat het bestuursorgaan tevens een bedrag vaststelt waarboven geen dwangsom meer wordt verbeurd.
Op grond van artikel 5:32b, derde lid, van de Awb staan de bedragen in redelijke verhouding tot de zwaarte van het geschonden belang en tot de beoogde werking van de dwangsom.
5. Door verzoekster worden de resultaten van de door verweerder verrichte geluidmetingen niet betwist. Niet in geschil is dat verzoekster de geluidsnormen als bedoeld in artikel 2.17 van het Activiteitenbesluit heeft overtreden en dat verweerder bevoegd is om daartegen handhavend op te treden. De bezwaargronden van verzoekster zien uitsluitend op de lengte van de begunstigingstermijn en de door verweerder gekozen constructie van oplopende dwangsommen.
5.1 Verweerder heeft een begunstigingstermijn gesteld van één dag en heeft daarbij in het bestreden besluit aangegeven, dat hij deze termijn redelijk acht, omdat artikel 2.17 van het Activiteitenbesluit onmiddellijk kan worden nageleefd middels het omlaag brengen van het volume van de in de inrichting aanwezige geluidsinstallatie. Verzoekster heeft gesteld, dat het omlaag brengen van het volume in de praktijk neerkomt op een sluiting van de inrichting.
Ter zitting is gebleken dat er onvoldoende geluidsisolatie aanwezig is in het in geding zijnde horecapand. [De geluidsdeskundige] heeft ter zitting toegelicht dat de aanbevelingen, die dienaangaande destijds in het akoestisch onderzoek zijn gedaan, niet zijn doorgevoerd in het bouwplan. Verzoekster heeft daarbij opgemerkt dat zij, bij het sluiten van de horecaovereenkomst, erop heeft vertrouwd dat de geluidsisolatie in orde zou zijn. Die geluidsisolatie dient volgens verzoekster alsnog te worden aangebracht, maar dat kost tijd.
Het is de voorzieningenrechter duidelijk geworden dat de exploitatie van de inrichting bestaat uit het organiseren van evenementen, feesten, recepties, congressen en dergelijke. Eveneens is duidelijk, dat verzoekster daarbij veelal afhankelijk is van een behoorlijke geluidsinstallatie. Voorstelbaar is voorts, dat de voorkeur van verzoekster uitgaat naar het treffen van structurele geluidsisolerende maatregelen. Het treffen van dergelijke voorzieningen kan echter nog maanden in beslag nemen. Het ligt niet in de rede om verzoekster in de tussentijd toe te staan om de geluidsnormen als bedoeld in artikel 2.17 van het Activiteitenbesluit te overtreden, met alle overlast voor de omwonenden van dien. De voorzieningenrechter is er niet van overtuigd dat het omlaag brengen van het volume zal leiden tot sluiting van de inrichting. Aannemelijk is, dat het omlaag brengen van het volume consequenties zal hebben voor de exploitatie van de inrichting. Immers zullen bepaalde feesten en evenementen geen doorgang kunnen vinden. Verzoekster heeft echter niet aannemelijk gemaakt, dat die consequenties zodanig zijn, dat de exploitatie van de inrichting direct in gevaar komt.
De voorzieningenrechter acht de gestelde begunstigingstermijn van één dag in dit geval dan ook niet onredelijk.
5.2 Voor het standpunt van verzoekster, dat de door verweerder gekozen constructie van oplopende dwangsommen in strijd met de wet zou zijn, valt in de Awb geen steun te vinden. Verweerder heeft tien bedragen vastgesteld per overtreding van de last en heeft daarbij tevens een maximum vastgesteld. Daarmee wordt naar het oordeel van de voorzieningenrechter voldaan aan artikel 5:32b van de Awb. Verweerder heeft in dat verband in redelijkheid overwogen, dat een dwangsom een redelijke prikkel moet zijn om aan een last te voldoen. Hij heeft er rekening mee gehouden dat een dwangsom per overtreding van € 1.000,= mogelijk voor verzoekster een onvoldoende prikkel is om aan de lastgeving te voldoen en heeft daarom gekozen voor oplopende bedragen. De voorzieningenrechter acht dat in dit geval niet onredelijk.
6. Gezien het voorgaande zal het bestreden besluit naar verwachting in bezwaar rechtens kunnen standhouden, zodat er geen aanleiding bestaat een voorlopige voorziening te treffen. Het verzoek tot schorsing van het bestreden besluit wordt daarom afgewezen.
Nu het verzoek wordt afgewezen, bestaat voor een proceskostenveroordeling geen aanleiding.
De voorzieningenrechter wijst het verzoek af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. T. Peters, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van N.A. D’Hoore, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 13 februari 2012.
N.A. D’Hoore, griffier mr. T. Peters, voorzieningenrechter
Afschrift verzonden aan partijen op: 14 februari 2012
Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep open.