ECLI:NL:RBBRE:2012:BV8822
Rechtbank Breda
- Herziening
- Kramer
- Rechtspraak.nl
Afwijzing verzoek tot tussentijdse beëindiging van de schuldsanering door de Rechtbank Breda
In deze zaak heeft de Rechtbank Breda op 14 maart 2012 uitspraak gedaan in het kader van een verzoek tot tussentijdse beëindiging van de schuldsaneringsregeling. De stichting Stichting Bernardus Wonen had verzocht om de schuldsanering van de schuldenaar te beëindigen, omdat zij meende dat er feiten en omstandigheden waren die op het moment van toelating tot de schuldsanering al bekend waren en die aanleiding hadden moeten geven tot afwijzing van het verzoek. De stichting voerde aan dat de schuldenaar te kwader trouw was en had geprobeerd haar te benadelen door een huurachterstand te creëren en opzettelijk schade aan de huurwoning toe te brengen, wat resulteerde in een aanzienlijke schuld van € 20.420,66. De schuldenaar daarentegen verklaarde dat hij ten tijde van de schuldvorming verslaafd was en dat de schade aan de woning niet opzettelijk was veroorzaakt.
De rechtbank heeft de argumenten van de stichting beoordeeld en vastgesteld dat de schuldenaar inderdaad was toegelaten tot de schuldsaneringsregeling op basis van een eerdere beoordeling, waarin de schulden en de omstandigheden zijn besproken. De rechtbank oordeelde dat er geen nieuwe feiten of omstandigheden waren die een tussentijdse beëindiging van de schuldsanering rechtvaardigden. Bovendien werd opgemerkt dat het wettelijk stelsel van de Wet Schuldsanering Natuurlijke Personen niet voorziet in het horen van belanghebbenden bij de toelating tot de schuldsaneringsregeling, wat de stichting ook niet het recht gaf om het proces-verbaal van de toelatingszitting op te vragen. De rechtbank besloot uiteindelijk het verzoek van de stichting tot beëindiging van de schuldsanering af te wijzen en het proces-verbaal van de toelatingszitting aan de stichting te verstrekken, ondanks dat dit niet gebruikelijk is.
De rechtbank heeft in haar beslissing benadrukt dat de schuldenaar voldoet aan de voorwaarden van de schuldsanering en dat er geen reden is om de regeling tussentijds te beëindigen. De uitspraak bevestigt de noodzaak van zorgvuldige afwegingen bij verzoeken tot beëindiging van schuldsaneringen en de bescherming van schuldenaren onder de wetgeving.