ECLI:NL:RBBRE:2012:BV9226
Rechtbank Breda
- Raadkamer
- mr. Van Kralingen
- Rechtspraak.nl
Verlenging van de termijn voor kennisgeving niet verdere vervolging in een ernstige strafzaak
In deze zaak heeft de rechtbank Breda op 19 maart 2012 uitspraak gedaan over de vordering van de officier van justitie tot verlenging van de termijn voor kennisgeving van niet verdere vervolging, zoals bedoeld in artikel 244 van het Wetboek van Strafvordering. De verdachte was op 25 juli 2010 in verzekering gesteld op verdenking van poging tot doodslag en overtreding van de Wegenverkeerswet. De officier van justitie had op 11 april 2011 een gerechtelijk vooronderzoek gevorderd, dat op 16 augustus 2011 werd gesloten. Vanwege belangenverstrengeling bij de rechtbank 's-Hertogenbosch werd de zaak door rechters van de rechtbank Breda behandeld.
De zitting die gepland was op 19 oktober 2011 ging niet door, en de dagvaarding werd pas op 20 januari 2012 betekend voor een zitting op 13 februari 2012. Tijdens deze zitting werd het openbaar ministerie niet-ontvankelijk verklaard wegens overschrijding van de termijn. De raadsman van de verdachte stelde dat het verzuim voor rekening van het openbaar ministerie moest komen en dat er geen nieuwe bezwaren waren, waardoor de vordering afgewezen moest worden.
De rechtbank oordeelde dat de regeling in artikel 244, lid 1, van het Wetboek van Strafvordering beoogt de verdachte slechts gedurende een korte termijn in onzekerheid te laten over de verdere afhandeling van zijn zaak. De rechtbank concludeerde dat de ernst van de feiten, waaronder de getuigenverklaringen, het algemeen belang eisten dat de termijn werd verlengd. De rechtbank wees de vordering van de officier van justitie toe en verlengde de termijn voor kennisgeving van niet verdere vervolging met drie maanden. Deze beslissing werd genomen in het belang van de rechtsgang en de ernst van de beschuldigingen tegen de verdachte.