ECLI:NL:RBBRE:2012:BW4212

Rechtbank Breda

Datum uitspraak
25 april 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
811351-11 12/506
Instantie
Rechtbank Breda
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Raadkamer
Rechters
  • mr. Kooijman
  • mrs. Van Breugel
  • mrs. Rijken
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen niet ontvankelijk verklaring door de Rechter-commissaris in een vordering tot bewaring

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen de niet ontvankelijk verklaring van de officier van justitie door de rechter-commissaris in een vordering tot bewaring. De procedure begon met een vordering tot inbewaringstelling op 12 april 2012, gevolgd door een beslissing van de rechter-commissaris op dezelfde dag. Op 13 april 2012 diende de officier van justitie een nieuwe vordering tot bewaring in, maar deze werd door de rechter-commissaris niet-ontvankelijk verklaard. De rechtbank heeft de stukken van de eerdere vorderingen en beslissingen beoordeeld, waarbij werd vastgesteld dat de officier van justitie geen nieuwe feiten of omstandigheden had aangedragen die niet al bekend waren bij de eerste vordering. De rechtbank oordeelde dat de rechter-commissaris terecht had geoordeeld dat er geen ernstige bezwaren waren, maar dat de beslissing tot niet-ontvankelijkheid niet juist was. De rechtbank concludeerde dat de vordering van de officier van justitie had moeten worden afgewezen in plaats van niet-ontvankelijk verklaard. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond, met de aantekening dat de vordering had moeten worden afgewezen. De uitspraak werd gedaan op 25 april 2012 door mr. Kooijman, voorzitter, en mrs. Van Breugel en Rijken, rechters, in tegenwoordigheid van de griffier.

Uitspraak

RECHTBANK BREDA
parketnr.: 811351-11
rk-nummer: 12/506
Beslissing op het door de officier van justitie bij deze rechtbank ingestelde
hoger beroep d.d. 16 april 2012 tegen de beslissing d.d. 13 april 2012 van de
rechter-commissaris, belast met de behandeling van strafzaken in deze
rechtbank, waarbij de officier van justitie niet ontvankelijk werd verklaard,
strekkende tot het verlenen van een bevel tot bewaring tegen de verdachte:
[verdachte]
geboren op [datum en plaats]
wonende te zonder vaste woon- of verblijfplaats hier te lande
1. De procedure.
De procedure blijkt onder meer uit de volgende stukken:
- de vordering tot inbewaringstelling d.d. 12 april 2012;
- de beslissing van de rechter-commissaris d.d. 12 april 2012;
- de vordering tot bewaring d.d. 13 april 2012;
- de beslissing van de rechter-commissaris d.d. 13 april 2012;
- de appelschriftuur d.d. 14 april 2012;
- het proces-verbaal van het onderzoek in raadkamer d.d. 25 april 2012,
waaruit blijkt dat de officier van justitie is gehoord.
Tevens is verdachte gehoord.
2. De beoordeling.
Op basis van hetgeen ter zitting ter sprake is gekomen en hetgeen is
vastgelegd in de beschikkingen van de rechters-commissarissen d.d. 12 en 13
april 2012, stelt de rechtbank het volgende vast.
Tezamen met de vordering tot in bewaring stelling die op 12 april 2012 door
de rechter-commissaris is behandeld, heeft de Officier van Justitie een
beperkt proces-verbaal overgelegd. Op basis van die stukken heeft de
rechter-commissaris geoordeeld dat er geen ernstige bezwaren bestaan.
Na deze beslissing heeft de officier van Justitie een nieuwe vordering
ingediend, waarbij meer stukken waren gevoegd dan bij de eerdere vordering
waren gevoegd. Het betreft met name een extra omvangrijk proces-verbaal. Een
proces-verbaal waarvan de gehele inhoud reeds bekend was op het moment van
indiening van de eerdere vordering, maar welke stukken per abuis niet bij de
eerste vordering waren gevoegd. De rechter-commissaris heeft de officier van
Justitie niet-ontvankelijk verklaard.
Uitgangspunt is dat de officier van justitie het recht heeft om een nieuwe
vordering als voornoemd in te dienen wanneer zich na een eerdere afwijzing
nieuwe feiten en omstandigheden voordoen. Daaronder zijn te verstaan feiten
en omstandigheden die de officier van justitie nog niet bekend waren bij het
doen van de eerste vordering. Daaronder vallen niet feiten en omstandigheden
naar voren komend in stukken die de officier kende maar die hij niet bij de
eerste vordering had gevoegd. Van dat laatste is in dit geval sprake. De
rechter-commissaris heeft dan ook terecht geoordeeld dat er geen sprake is van
nieuwe feiten en omstandigheden.
Laatstgenoemd oordeel van de rechter-commissaris had echter moeten leiden tot
afwijzing en niet tot niet-ontvankelijkheid. Nu er geen sprake is van
inhoudelijke beletselen of van schending van beginselen van goede procesorde,
is voor deze zwaarste sanctie jegens de officier van justitie geen plaats. De
rechtbank zal het beroep ongegrond verklaren met de aantekening dat de
vordering had moeten zijn afgewezen.
3. De beslissing.
De rechtbank wijst de vordering d.d. 13 april 2012 af en verklaart het beroep
ongegrond.
Deze beslissing is gegeven op 25 april 2012 door mr. Kooijman, voorzitter, en
mrs. Van Breugel en Rijken, rechters, in tegenwoordigheid vanJacet , griffier.