ECLI:NL:RBBRE:2012:BW5215

Rechtbank Breda

Datum uitspraak
9 mei 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
800104-11
Instantie
Rechtbank Breda
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • mr. Kooijman
  • mr. Breeman
  • mr. Van Gessel
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Brandstichting met gemeen gevaar voor goederen en levensgevaar

In deze zaak heeft de rechtbank Breda op 9 mei 2012 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, die werd beschuldigd van meerdere brandstichtingen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte op 26 januari 2011 opzettelijk brand heeft gesticht aan een bestelauto/busje in Zundert, wat leidde tot gemeen gevaar voor de bewoners van de woning en goederen. De verdachte werd ook beschuldigd van brandstichting aan een personenauto in Oudenbosch op 22 januari 2011, waarbij eveneens gemeen gevaar voor de bewoners van de woning ontstond. Daarnaast was er een brandstichting aan een autotrailer in Rotterdam op dezelfde datum, waarbij chauffeurs in levensgevaar waren. De rechtbank heeft vastgesteld dat er voldoende wettig en overtuigend bewijs was voor de betrokkenheid van de verdachte bij deze branden, ondanks zijn ontkenning en de leugenachtige verklaringen die hij had afgelegd. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 6 jaar, met aftrek van de tijd die hij in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht. De rechtbank heeft ook de schadevergoeding aan de benadeelde partij toegewezen, die voortvloeide uit de brandstichting. De verdachte is eerder veroordeeld voor brandstichting, wat meegewogen is in de strafmaat. De rechtbank heeft de vorderingen van andere benadeelde partijen afgewezen, omdat de verdachte van die feiten was vrijgesproken.

Uitspraak

RECHTBANK BREDA
Sector strafrecht
parketnummer: 800104-11
vonnis van de meervoudige kamer d.d. 9 mei 2012
in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren op [datum en plaats]
gedetineerd in het huis van bewaring De Boschpoort te Breda
raadsman mr. Van Asselt, advocaat te Roosendaal
1 Onderzoek van de zaak
De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 13 april 2012, waarbij de officier van justitie, mr. Van Setten, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt. Het onderzoek ter zitting is gesloten op de zitting van 25 april 2012.
2 De tenlastelegging
De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht. De tenlastelegging is gewijzigd overeenkomstig artikel 313 van het Wetboek van Strafvordering.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
feit 1:
op 26 januari 2011 te Zundert een autobus in brand heeft gestoken.
feit 2:
op 22 januari 2011 te Oudenbosch een personenauto in brand heeft gestoken.
feit 3:
op 26 januari 2011 te Rotterdam een autotrailer met daarop zeven personenauto’s in brand heeft gestoken.
feit 4:
op 17 augustus 2010 te Hazeldonk een vrachtauto met oplegger met daarop meerdere auto’s in brand heeft gestoken.
feit 5:
tussen 15 januari 2011 en 20 januari 2011 in België meerdere auto’s in brand heeft gestoken.
3 De voorvragen
De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.
4 De beoordeling van het bewijs
4.1 Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht alle aan verdachte tenlastegelegde feiten wettig en overtuigend bewezen. Ten aanzien van feit 1 baseert zij zich op de aangifte, het observatieverslag en de eigen verklaring van verdachte. Uit het observatieverslag komt naar voren dat verdachte ten tijde van de brand op de plaats delict aanwezig is geweest. Daarnaast is onder verdachte een aansteker in beslag genomen en SD-kaartjes, waarop foto’s zijn aangetroffen van een brandende trailer en een foto van een al uitgebrande trailer. Gelet op de bevindingen van het observatieteam, de leugenachtige verklaring van verdachte ten aanzien van zijn aanwezigheid daar, het feit dat door het observatieteam wordt verklaard dat zij geen andere personen hebben waargenomen ten tijde van de brand en de aangetroffen goederen bij verdachte, kan het niet anders zijn dan dat het verdachte was die de brand heeft gesticht. Dat er sprake is van brandstichting leidt de officier van justitie af uit het rapport van het FTO.
Ter zake van feit 2 baseert de officier van justitie zich op de aangifte van [slachtoffer 1] en de gegevens die uit het baken naar voren zijn gekomen, waaruit blijkt dat verdachte ten minste 10 minuten en ten hoogste 20 minuten heeft stil gestaan op de Kastanjelaan te Oudenbosch. Dit is op ongeveer 150 meter van de brand. Verdachte was vlak voor het ontstaan van de brand op de locatie en weigert een verklaring hiervoor te geven, terwijl het dossier schreeuwt om een verklaring. Verdachte had hier niks te zoeken en de route die hij heeft gereden is onlogisch. Het kan niet anders zijn dan dat verdachte degene is geweest die de brand heeft gesticht. Uit het rapport van het FTO en de verklaring van de bevelhebber van de brandweer leidt de officier van justitie af dat er sprake is geweest van brandstichting.
Met betrekking tot feit 3 wijst de officier van justitie op de aangifte, de verklaring van de werkgever van verdachte; het track en trace-systeem en het tachograafonderzoek, waaruit naar voren komt dat verdachte een ongebruikelijke en afwijkende route heeft gevolgd naar zijn bestemming. Dat verdachte degene is geweest die de brand heeft gesticht leidt de officier van justitie af uit het feit dat zijn aanwezigheid op deze locatie wederom geen enkele logica kent. Verdachte zelf heeft in strijd met de waarheid aanvankelijk verklaard dat hij niet op de locatie aanwezig is geweest. Later is hij hierop terug gekomen. Dat er sprake is van brandstichting leidt de officier van justitie af uit de verklaring van chauffeur [getuige 1] en het rapport van het FTO, waaruit blijkt dat een technische oorzaak niet aannemelijk is.
Ten aanzien van feit 4 baseert de officier van justitie zich op de aangifte, de opgemaakte rittenstaten en het track en trace-systeem, waaruit naar voren komt dat verdachte aanwezig is geweest op de parkeerplaats van Hazeldonk. De beelden van het bedrijventerrein laten tevens zien dat een truck van [naam transportbedrijf] transport de rotonde is opgereden. Dat verdachte degene is geweest die de brand heeft gesticht leidt de officier van justitie af uit het feit dat verdachte niet op die parkeerplaats hoefde te zijn en dat hij er enkele minuten heeft stil gestaan, wat voldoende is om een auto in brand te steken. Opvallend is dat de modus operandi dezelfde is als bij de brand op de Tweedweg. Uit het rapport van het FTO en de verklaring van [getuige 1] blijkt dat er sprake is geweest van brandstichting.
Met betrekking tot feit 5 wijst de officier van justitie voor de branden op 15 januari 2011 op de aangiftes en de verklaring van de vrouw van verdachte waaruit naar voren komt dat verdachte op 15 januari 2011 boos is vertrokken van huis. Ten aanzien van de branden gepleegd op 20 januari 2011 wijst de officier van justitie eveneens op de aangiftes. Dat verdachte degene is geweest die de branden op beide datums heeft gesticht leidt de officier van justitie af uit het feit dat steeds dezelfde modus operandi is gebruikt als bij de branden in Nederland. Voorts zijn de adressen van de branden te relateren aan verdachte. Op
20 januari 2011 is van belang dat verdachte tot 03.15 uur heeft gewerkt en dat hij daarna door zowel de Nederlandse politie als door de Interventieploeg is gecontroleerd tussen twee branden in, in de nabije omgeving van de brandstichtingen. Tot slot neemt de officier van justitie voor beide data in aanmerking dat de Belgische feiten zich in relatie tot de feiten in Nederland en in relatie tot elkaar, in een zeer kort tijdsbestek hebben voorgedaan, hetgeen het schakelbewijs versterkt. Dat er in alle gevallen sprake is geweest van brandstichting blijkt uit de technische onderzoeken die zijn gedaan door de Belgische politie.
Van de brandstichting van de personenauto (Ford Focus) geparkeerd aan de [adres] verzoekt de officier van justitie verdachte vrij te spreken.
4.2 Het standpunt van de verdediging
De raadsman stelt dat het verkregen bewijs onrechtmatig moet worden geacht en buiten beschouwing moet blijven. De redelijke verdenking zoals deze in het rechtshulpverzoek staat geformuleerd bevat onvoldoende grond om over te gaan tot het inzetten van bijzondere opsporingsmiddelen.
De raadsman is van mening dat de rechtbank bij geen enkel feit tot een bewezenverklaring kan komen. Ten aanzien van feit 1 wijst de raadsman op het feit dat verdachte niet in de buurt van de auto is gezien, dat er geen brandgerelateerde geur is waargenomen bij verdachte en dat er in zijn auto niks is gevonden wat wijst op brandstichting. Ten slotte kan niet worden uitgesloten dat iemand anders bij de brandstichting is betrokken gelet op de getuigenverklaringen.
Ter zake van feit 2 wijst de raadsman op het feit dat niet vast is komen te staan dat verdachte bij de personenauto in de buurt is geweest. Uit het buurtonderzoek is geen relevante informatie naar voren gekomen.
Met betrekking tot feit 3 wijst de raadsman op het feit dat een technische oorzaak van de brand niet kan worden uitgesloten. Dat verdachte ten tijde van de brand in de buurt van de brand is geweest is niet vreemd, omdat veel chauffeurs gebruik maken van dit parkeerterrein om te overnachten dan wel te rusten.
Ten aanzien van feit 4 stelt de raadsman dat het enkele bewijs eruit bestaat dat verdachte ongeveer 40 minuten voor de brand op het industrieterrein aanwezig is geweest. In dit verband wijst de raadsman op het feit dat hij hier bijna dagelijks komt. Voorts zijn er door de getuigen diverse personen gezien die zich ten tijde van de brand enigszins verdacht op de parkeerplaats ophielden.
Tot slot heeft de raadsman ter zake van feit 5 aangevoerd dat voor dit feit geen enkele verdenking jegens verdachte bestaat. Er is slechts één getuige die een signalement geeft, maar dat komt niet overeen met dat van verdachte. Voorts voert de raadsman aan dat niet kan worden vastgesteld dat er bij de autobranden in België duidelijk sprake is van een soortgelijke modus operandi als in Nederland.
Voor alle feiten geldt voorts dat in de auto van verdachte niks is gevonden wat kan bijdragen aan het bewijs. Ook het NFI rapport van 21 juni 2011 heeft geen nader bewijs opgeleverd. Ten slotte wijst de raadsman op het feit dat de oorzaak van de branden niet is vastgesteld. Verder ondersteunend bewijs waaruit de betrokkenheid van verdachte blijkt komt niet uit het dossier naar voren, aldus de raadsman. Verdachte dient te worden vrijgesproken van alle ten laste gelegde feiten.
4.3 Het oordeel van de rechtbank
Ten aanzien van alle feiten
Rechtmatigheid van het bewijs
De rechtbank stelt voorop dat in een rechtshulpverzoek de verdenking niet nader behoeft te worden onderbouwd dan op de wijze zoals dat nu is gedaan, gelet op het tussen de staten bestaande vertrouwensbeginsel. Op grond van dit beginsel wordt in interstatelijke verhoudingen de aan de verzochte rechtshulp ten grondslag liggende verdenking slechts beperkt getoetst. De rechtbank heeft geen reden om te twijfelen aan de door de Belgische onderzoeksrechter geformuleerde redelijke verdenking. De in het rechtshulpverzoek weergegeven verdenking was voldoende om te kunnen besluiten tot het inzetten van bijzondere opsporingsmiddelen. De inzet van die middelen kan daarmee rechtmatig worden geacht. De daaruit voortvloeiende feiten en omstandigheden die betrekking hadden op andere zaken dan waarvoor de inzet van die middelen was gevraagd, konden derhalve als bewijs worden betrokken in die zaken, gelet op de rechtmatigheid van de inzet van die middelen.
De rechtbank verwerpt derhalve het verweer van de raadsman strekkende tot bewijsuitsluiting.
feit 1
Op 26 januari 2011 heeft [slachtoffer 2] aangifte gedaan van brandstichting aan zijn werkbus. Hij had zijn werkbus geparkeerd aan de voorzijde van zij[adres] de [adres]. Er zijn twee opritten naast de woning om bij de garage te komen. Eén ligt in de [adres] en de andere in de [adres]. Tussen 5.00 uur en 5.30 uur werd [slachtoffer 2] wakker van het alarm van zijn garage. Toen hij ging kijken wat er aan de hand was zag hij vuur aan de voorzijde van zijn werkbusje. Het lukte hem niet om de brand zelf te blussen. De gehele garage ging steeds verder in brand. Op dat moment kwam de brandweer bij de woning aan. De vlammen sloegen toen al uit het dak van de garage. De brandweer heeft de aanbouw van de woning nat gehouden om te voorkomen dat de brand zou overslaan. De garage was niet meer te redden en is geheel uitgebrand. In de garage had [slachtoffer 2] verschillende motoren, scooters, motoronderdelen, kleding, gereedschap en fietsen staan. De aanbouw van de woning is door de brand ook beschadigd. Getuige [getuige 2] heeft verklaard dat zij rond 5.19 uur een melding heeft gedaan bij 112. Op dat moment stond de bus al in brand.
Verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] hebben naar aanleiding van de autobrand een onderzoek ingesteld . Hieruit bleek dat de brand had gewoed in een bedrijfswagen die stond geparkeerd bij de kanteldeur van de achter de woning [adres] staande berging. Deze kanteldeur bevindt zich aan [adres] de [adres]. Van de bedrijfswagen was het vuur overgeslagen naar de achter het pand van de [adres] staande berging. Gezien het totaalbeeld van de brand werd aangenomen dat de brand ontstond in of bij de cabine van de tegen de kanteldeur van de berging staande bedrijfswagen. Vanaf de bedrijfswagen is de brand vervolgens overgeslagen naar de berging. De brand kan zijn ontstaan door een technische oorzaak. Het is echter ook mogelijk dat de brand is ontstaan door het opzettelijke aanbrengen of achterlaten van vuur. Een bevelhebber van de brandweer heeft in dit verband verklaard dat bij een spontane ontbranding van de auto, de brand vaak ontstaat bij het dasboard of achter het stuur.
De rechtbank trekt uit het voorgaande, namelijk het feit dat de brand is ontstaan in de cabine van de bedrijfswagen in combinatie met de verklaring van de bevelhebber van de brandweer, de conclusie dat de brand op 26 januari 2011 niet spontaan is ontstaan, maar dat er sprake moet zijn geweest van menselijk handelen en dus van brandstichting. De rechtbank verwerpt hiermee het verweer van de raadsman dat niet vast zou staan dat deze autobrand door brandstichting is ontstaan.
De vraag die vervolgens voorligt is of het verdachte is geweest die verantwoordelijk moet worden gehouden voor deze brandstichting. Dat dit het geval is, leidt de rechtbank af uit de volgende feiten en omstandigheden.
Op 26 januari 2011 is er inzet geweest van de unit observatie. Het observatieteam heeft observatiewerkzaamheden uitgevoerd en dit vastgelegd in een activiteitenjournaal. Uit het activiteitenjournaal blijkt dat een Mercedes A-klasse, gekentekend [( - - )] om 04.08 uur het terrein van Iveco Nederland gevestigd te Etten-Leur, afreed en rechtsaf de Vossendaal opdraaide in de richting van de spoorwegovergang. De bestuurder bleek [verdachte] te zijn, zijnde verdachte, en was de enige inzittende van de auto. Omstreeks 04.09 uur werd gezien dat verdachte de doorgaande weg, de Vossendaal te Etten-Leur bleef vervolgen en uiteindelijk aankwam bij een grote rotonde. Hij stak deze rotonde rechtdoor over en vervolgde zijn weg tot aan de Lokkerdreef, over de Vosdonk te Etten-Leur in de richting van Sprundel en St. Willebrord. Rond 04.24 uur zag het observatieteam dat verdachte ten noorden van Achtmaal reed. Hij reed in zuidoostelijke richting en zat alleen in de auto. Tussen 04.28 en 04.36 uur werd gezien dat verdachte via de Buntweg de bebouwde kom van Achtmaal in reed en daar op de kruising linksaf sloeg en zijn weg vervolgde over de Achtmaalseweg in de richting van Zundert. Vanuit Achtmaal is hij achtereenvolgens via de Achtmaalseweg en de Leeuwerikstraat naar Zundert gereden en halverwege in de Patrijsstraat is hij tot stilstand gekomen. Omstreeks 04.42 uur zag het observatieteam dat verdachte langs de voorkant van een daar geparkeerd staande vrachtauto kwam aanlopen, hij stak vervolgens de Patrijsstraat over en liep terug naar zijn Mercedes. Vervolgens reed hij tussen 04.42 uur en 04.52 uur weg vanaf de Patrijsstraat via de Reigerstraat naar de Leeuwerikstraat waar hij keerde en vervolgens terug is gereden naar de Patrijsstraat. Vervolgens is hij via de Molenstraat gereden en heeft hij een omtrekkende beweging gemaakt via de Bredaseweg, de Hofdreef en de Meirsweg en is hij via de Molenstraat het centrum van Zundert ingereden. Omstreeks 05.06 uur werd gezien dat verdachte over de Molenstraat in de richting van de [adres] liep. Rond 05.23 uur reed verdachte met zijn Mercedes weg over de Molenstraat komende uit de richting van de [adres]. Op datzelfde moment werd er rook en vuur gezien in de [adres].
Verdachte heeft verklaard dat hij op 26 januari 2011 om iets voor half vijf van zijn werk is weggereden met zijn Mercedes. Hij was van plan om naar zijn woning in Roosendaal te gaan. Bij de eerste rotonde die hij vanaf zijn werk tegenkwam richting de A58 stond een man met de motorkap omhoog. De man die bij deze auto stond gebaarde verdachte dat hij moest stoppen. De man vroeg verdachte of hij hem thuis kon brengen. Deze man was woonachtig in Zundert. Samen met die man heeft verdachte zijn auto weggeduwd naar de kant van de weg waarna ze de weg samen hebben vervolgd. Verdachte is bij eerdergenoemde rotonde rechtdoor gegaan, onder de A58 door, en zo St. Willebrord ingereden. Hij weet niet meer precies hoe hij vervolgens in Zundert is gekomen. Later blijkt dat hij via de Achtmaalseweg, de Leeuwerikstraat ingereden is. Ter hoogte van een garagebedrijf is verdachte in een parkeerhaven gestopt waar de man die hij had meegenomen is uitgestapt. Bij de auto hebben ze nog wat staan praten en hebben ze een sigaretje gerookt. Dit heeft ongeveer 5 à 10 minuten geduurd. In deze tijd zijn ze niet weggeweest bij de auto. Hierna is verdachte weer in de auto gestapt en is hij alleen weggereden.
De rechtbank concludeert dat de verklaring van verdachte niet strookt met hetgeen door het observatieteam is waargenomen. Uit het observatieverslag blijkt de rechtbank dat het observatieteam heeft gezien dat verdachte de rotonde bij de A58 is overgestoken waarna hij zijn weg vervolgde naar de Lokkerdreef. Verdachte zat op dat moment alleen in de auto. Verdachte heeft verklaard dat er bij deze rotonde een man met pech stond en dat hij samen met deze man de auto zou hebben weggeduwd. Vervolgens hebben ze samen de weg vervolgd. Uit het observatieverslag blijkt daarvan niet.
Tot slot blijkt de rechtbank uit het observatieverslag dat verdachte op enig moment weg is gelopen van zijn Mercedes. Verdachte heeft hierover verklaard dat hij niet is weggeweest bij zijn auto.
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen is de verklaring van verdachte aan te merken als kennelijk leugenachtig en naar het oordeel van de rechtbank tegen beter weten in afgelegd om de waarheid - namelijk dat hij op 26 januari 2011 opzettelijk brand heeft gesticht - te bemantelen. De rechtbank zal deze kennelijk leugenachtige verklaring van verdachte bezigen voor het bewijs. De rechtbank is gelet op het voorgaande van oordeel dat er voldoende wettig en overtuigend bewijs is dat verdachte de brand heeft gesticht.
Ten slotte moet nog worden vastgesteld of er sprake is geweest van gemeen gevaar voor de bewoners van de woning en gemeen gevaar voor goederen. Gelet op de aard van de brand, het gegeven dat de werkbus op de oprit van de woning stond, het tijdstip van brand en het feit dat aangever heeft verklaard dat het vuur had kunnen overslaan op de woning is naar het oordeel van de rechtbank tengevolge van deze brand gemeen gevaar voor de bewoners van de [adres] en voor goederen ontstaan.
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte op 26 januari 2011 opzettelijk brand heeft gesticht, terwijl daarvan gemeen gevaar voor de bewoners en goederen te duchten was.
feit 2
In de ochtend van 22 januari om 05:00 uur wordt [slachtoffer 1], wonende aan de [adres], wakker van geluiden. Zij en haar man zijn naar de woonkamer gelopen. Daar zagen zij volop licht in de kamer. [slachtoffer 1] hoorde haar man zeggen dat de auto in brand stond. Zij zagen de vlammen overslaan naar de carport. Dat de brand niet is overgeslagen naar de woning is volgens haar te danken aan de brandweer. Zij had haar auto op 19 januari onder de carport gezet.
De bevelhebber van de brandweer heeft omstreeks 05:22 uur melding gekregen van een brand in de [adres]. Ter plaatse zag hij dat er een hevige vuurbelasting was en dat de auto geheel in brand stond. Hij zag dat de vlammen over het dak van de carport rolden. Hij zag dat de brand al zeker 15 minuten aan de gang was en dat de ruit van de woning al kapot was gesprongen. De prioriteit lag bij het niet in brand gaan van de woning. De brand is volgens hem vermoedelijk ontstaan bij de gril van de auto. Bij een spontane ontbranding ontstaat de brand volgens hem vaak bij het dashboard of achter het stuur.
Gelet op het aantal dagen dat de auto al ongebruikt onder de carport stond, de verklaring van de bevelhebber van de brandweer omtrent de mogelijke plaats van ontstaan van de brand en de plaats van ontstaan bij een spontane ontbranding, is naar het oordeel van de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat er brand is gesticht aan de auto van [slachtoffer 1]. De rechtbank verwerpt hiermee het verweer van de raadsman dat niet vast zou staan dat de autobrand door brandstichting is ontstaan.
De vraag die vervolgens beantwoord moet worden is of verdachte hiervoor aansprakelijk is.
Een in de auto van verdachte geplaatst baken geeft aan dat de auto van verdachte om 04:51:38 stil staat op het adres van de werkgever van verdachte. Om 5:00:27 rijdt de auto te Oudenbosch en om 05:05:25 uur staat de auto op de Kastanjelaan aldaar. Vijf minuten later staat de auto nog steeds stil. Op grond van de gemeten signalen is de bevinding dat de auto van verdachte ten minste 10 en ten hoogste 20 minuten in deze straat stil heeft gestaan. Deze plaats is op ongeveer 150 meter afstand gelegen van voornoemd adres.
Verdachte is ter zitting gevraagd of hij op dat tijdstip in Oudenbosch is geweest en zo ja waarom. Verdachte heeft daarop gebruik gemaakt van zijn zwijgrecht.
De aanwezigheid van de wagen van verdachte in de buurt van de plaats van de brand en rond het tijdstip waarop de brand is ontstaan, levert een omstandigheid op die redengevend is voor het bewijs dat verdachte de brandstichting heeft gepleegd. De werkgever van verdachte heeft verklaard dat verdachte zaterdagmorgen 22 januari om 04:45 in Etten-Leur was op het bedrijf waar hij werkt. Gelet op het adres van verdachte in Roosendaal, zou naar het oordeel van de rechtbank de meest logische weg naar huis die over de A58 zijn geweest. De route via Oudenbosch brengt hem via een omweg bovenlangs naar de noordkant van Roosendaal, hetgeen gelet op de ligging van zijn adres aan de zuidkant van Roosendaal een zeer onlogische weg is om te volgen. Onder deze omstandigheden zal de rechtbank het feit dat verdachte geen redelijke, voornoemde redengevendheid ontzenuwende verklaring heeft gegeven, betrekken bij het bewijs.
Op grond van vorenstaande acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte dit feit heeft gepleegd. Verder staat op grond van de hiervoor weergegeven verklaringen van [slachtoffer 1], [getuige 3] en de bevelhebber van de brandweer vast dat sprake was van (groot) gevaar voor de bewoners van de Tibeertlaan.
feit 3
Op 26 januari 2011 bleek een vrachtauto met oplegger, merk Mercedes Benz, kenteken [( - - )], welke geparkeerd stond op het parkeerterrein gelegen aan de Tweedweg te Rotterdam, in brand te staan . Op de oplegger stonden zeven nieuwe personenauto’s van het merk Kia type Sportage. De brand werd rond 01.29 uur ontdekt. In de vrachtwagen lagen ten tijde van de brand twee Litouwse chauffeurs te slapen. Chauffeur [naam chaufeur] heeft verklaard dat hij na het parkeren van de vrachtwagen en het lopen van een controlerondje rond de oplegger is gaan eten en slapen. Rond 01.00 uur werd hij wakker van een aantal harde knallen. Hij dacht dat er iemand met stenen aan het gooien was. Toen hij ging kijken wie er tegen de trailer aan het gooien was zag hij in de achteruitkijkspiegel een enorme vuurzee. Hij zag direct dat de oplegger met auto’s in brand stond. De tweede chauffeur [naam chauffeur 2] heeft deze verklaring bevestigd. Meer specifiek heeft hij verklaard dat hij wakker werd van een aantal harde knallen. Via de zijspiegels zag hij een enorme vlammenzee. Hij zag direct dat de trailer met auto’s in brand stond.
Naar aanleiding van de brand is technisch onderzoek verricht door de Unit FTO . Hieruit is gebleken dat de brand zeer waarschijnlijk is ontstaan aan de achterzijde van de personenauto, dit gezien vanuit de richting van de achterzijde van de trailer, welke als tweede op de onderste laag van de oplegger stond. Dit voertuig was ten gevolge van de inwerking van vuur en hitte het zwaarst aangetast. Een technische oorzaak voor de brand kon niet geheel worden uitgesloten maar was niet aannemelijk. Er is geen technische installatie aan de achterzijde aangetroffen die de brand zou hebben kunnen veroorzaakt. Het al dan niet opzettelijk achterlaten of bijbrengen van vuur als gevolg van de brand lijkt het meest aannemelijk. Een bevelhebber van de brandweer heeft in dit verband verklaard dat bij een spontane ontbranding van de auto, de brand vaak ontstaat bij het dashboard of achter het stuur. De getuige [getuige 1] heeft verklaard dat de auto’s op de trailer in de zogenaamde transportmodus werden vervoerd, waarbij alleen de basiseenheden werken, in welke toestand kortsluiting niet aannemelijk is.
De rechtbank trekt uit het voorgaande, namelijk het feit dat de brand is ontstaan aan de achterzijde van de personenauto in combinatie met de verklaring van de bevelhebber van de brandweer en de verklaring van de getuige [getuige 1], de conclusie dat de brand op 26 januari 2011 niet spontaan is ontstaan, maar dat er sprake moet zijn geweest van menselijk handelen en dus van brandstichting. De rechtbank verwerpt hiermee het verweer van de raadsman dat niet vast zou staan dat de autobrand door brandstichting is ontstaan.
De vraag die vervolgens voorligt is of het verdachte is geweest die verantwoordelijk moet worden gehouden voor deze brandstichting. Dat dit het geval is, leidt de rechtbank af uit de volgende feiten en omstandigheden.
Door de firma [naam transportbedrijf], de werkgever van verdachte, zijn de gegevens van het track en trace-systeem uit de door verdachte gebruikte vrachtwagen ter beschikking gesteld. Uit deze gegevens blijkt dat verdachte op 26 januari 2011 om 01.04 uur de afslag Pernis neemt en de Botlekweg parallel aan de A15 volgt. Vervolgens rijdt hij omstreeks 01.08 uur over de Clydeweg. Hierna wordt de weg vervolgd naar de Maasvlakte. Door de specialist expertise van het KLPD, zijn deze gegevens geanalyseerd . Uit deze analyse is gebleken, dat de vrachtwagen van verdachte de afslag 16 (Pernis) neemt, daarna de Botlekweg volgt, parallel aan de A-15, dan linksaf de Clydeweg opdraait, onder de A-15 feitelijk terugdraait en daarna linksaf het genoemde parkeerterrein aan de Tweedweg opgaat. De vrachtwagen rijdt tot het eind, draait daar op de aanwezige draaicirkel, rijdt weer terug richting Clydeweg, draait nogmaals bij het aanwezige restaurant, rijdt weer naar de draaicirkel en stopt na 50 meter. Volgens de analyse staat de vrachtwagen tussen 01.04 uur en 01.10 uur stil op het parkeerterrein aan de Tweedweg. Verdachte stond op ongeveer 20 tot 30 meter van de brand.
[naam transportbedrijf] heeft verklaard dat verdachte op 25 januari 2011 om 18.00 uur is begonnen met werken. Op 26 januari 2011 omstreeks 01.30 uur was een vrachtwagen met auto’s uitgebrand. Dit is pal naast de A15 in de richting van de maasvlakte. Via track en trace zag [naam transportbedrijf] dat verdachte daar in de buurt was geweest. Hij vond dit raar, omdat hij dit niet hoefde te doen.
Verdachte heeft verklaard dat de route die hij op 26 januari 2011 heeft afgelegd een logische route is. Hij moest plassen. Later zegt verdachte dat hij niet weet of hij daar heeft staan plassen. Verbalisanten hebben verdachte geconfronteerd met het feit dat hij twee keer in ongeveer vijf minuten zou zijn wezen plassen. Ook is hem voorgehouden dat er een andere locatie was om naar het toilet te gaan welke locatie ook nog eens dichter op de route lag. Hierop heeft verdachte verklaard dat hij niet weet of hij is wezen plassen. Later zegt hij dat hij helemaal niet meer weet of hij op de Tweedweg is geweest. Hierna maakt verdachte gebruik van zijn zwijgrecht. Verdachte is ter zitting gevraagd wat hij op 26 januari 2011 op de Tweedweg deed. Verdachte heeft ook toen gebruik gemaakt van zijn zwijgrecht.
De aanwezigheid van verdachte in de buurt van de plaats van de brand en rond het tijdstip waarop de brand is ontstaan, levert een omstandigheid op die redengevend is voor het bewijs dat verdachte de brandstichting heeft gepleegd. De werkgever heeft over de route die verdachte heeft afgelegd verklaard dat deze route niet logisch is. Een overzicht uit Google maps laat zien dat de afgelegde route inderdaad niet logisch is. Verdachte zelf heeft verklaard dat hij moest plassen op de momenten dat hij stil stond. De rechtbank acht deze verklaring niet geloofwaardig. Dit zou betekenen dat hij twee keer in ongeveer vijf minuten zou hebben staan plassen. Voorts was er een andere locatie om te plassen, welke locatie zelfs dichter op de route lag dan de gereden route. Onder deze omstandigheden zal de rechtbank het feit dat verdachte geen geloofwaardige verklaring heeft afgelegd en het feit dat hij steeds draait in zijn verklaringen betrekken in het bewijs. De rechtbank is gelet op het voorgaande van oordeel dat er voldoende wettig en overtuigend bewijs is dat verdachte deze brand heeft gesticht.
Ten slotte moet nog worden vastgesteld of er sprake is geweest van gemeen gevaar voor de chauffeurs en gemeen gevaar voor goederen. Gelet op de aard van de brand en het gegeven dat de chauffeurs ten tijde van de brand in de oplegger lagen te slapen, is naar het oordeel van de rechtbank tengevolge van deze brand gemeen gevaar voor de chauffeurs en goederen ontstaan.
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte op 26 januari 2011 opzettelijk brand heeft gesticht, terwijl daarvan gemeen gevaar voor de chauffeurs en goederen te duchten was.
feit 4
Op 17 augustus 2010 bleek een vrachtauto met oplegger, merk DAF, kenteken [( - - )], welke geparkeerd stond op de parkeerplaats bij grensovergang Hazeldonk, in de brand te staan. Op de oplegger stonden meerdere personenauto’s. De brand is rond 21.45 uur ontdekt. Uit de opgemaakte rittenstaten en het track en trace-systeem blijkt dat verdachte die avond vanuit Antwerpen naar Nederland is gereden en dat hij op de westelijke parkeerplaats op het Belgische gedeelte van Hazeldonk van oplegger is gewisseld. Dit was rond 21.15 uur. Uit het tachograafonderzoek blijkt dat de vrachtwagen van verdachte tussen 21.26 uur en 21.32 uur en tussen 21.31 uur en 21.34 uur op de parkeerplaats aan de oostelijke zijde van de grensovergang Hazeldonk heeft stil gestaan. Dit betekent dat verdachte, kort voordat de brand is ontdekt, op de locatie van de brand is te brengen. De officier van justitie heeft in dit verband gewezen op de onaannemelijkheid van de route die verdachte vanuit Antwerpen naar de locatie van de brand heeft afgelegd. Deze route ligt volgens de rechtbank wellicht iets minder voor de hand, maar is niet zodanig onlogisch dat daaruit kan worden afgeleid dat verdachte niks op de parkeerplaats Hazeldonk had te zoeken. Daarnaast liggen er nog diverse getuigenverklaringen waaruit naar voren komt dat er verschillende personen zijn gezien die zich ten tijde van de brand enigszins verdacht op de parkeerplaats Hazeldonk ophielden. Een en ander laat teveel ruimte voor twijfel en dat dient in het voordeel van verdachte te worden uitgelegd. De rechtbank acht daarom niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte dit feit heeft begaan en zal hem daarvan vrijspreken.
feit 5
In de periode van 15 januari 2011 tot en met 20 januari 2011 zijn er in Kalmthout, Kapellen en Essen diverse meldingen gedaan van brandstichtingen aan personenauto’s. Veelal stonden deze auto’s geparkeerd op de oprit van de woning dan wel de parking.
De onderzoeksrechter van Antwerpen heeft op 20 januari 2011 een eerste rechtshulpverzoek gedaan aan het openbaar ministerie te Breda. Daarin werden de feiten als volgt uiteengezet: “Grondig voorafgaand onderzoek mede ingevolge goede politionele samenwerking met de Nederlandse politiediensten, geeft aanwijzingen naar een mogelijke verdachte, zijnde: [verdachte], geboren op [datum] wonende [adres]. Op 21 januari 2011 is wederom door de onderzoeksrechter van Antwerpen een rechtshulpverzoek gedaan met daarin dezelfde onderliggende feiten. Andere stukken uit België waaruit blijkt dat verdachte kan worden gelinkt aan de verschillende autobranden komen uit het dossier niet naar voren. Dit kan ook niet worden afgeleid uit de door de Officier van Justitie genoemde feiten en omstandigheden. De rechtbank ziet derhalve, evenals de raadsman, onvoldoende aanwijzingen dat verdachte bij de autobranden in België zou zijn betrokken. De rechtbank acht daarom niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de feiten heeft begaan en zal hem dan ook van dit feit vrijspreken.
4.4 De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
Ten aanzien van feit 1
op 26 januari 2011 te Zundert opzettelijk brand heeft gesticht aan een auto/bus geparkeerd staande op een oprit van een woning gelegen aan de [adres] immers heeft verdachte
toen aldaar opzettelijk (open) vuur in aanraking gebracht met een brandbare
stof, ten gevolge waarvan de woning gelegen aan de [adres] 4 en een garage (met daarin diverse motoren) behorende
bij de woning [adres] 4 geheel of gedeeltelijk zijn verbrand, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen en levensgevaar en gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor bewoners van de woning [adres] te duchten was;
Ten aanzien van feit 2:
op 22 januari 2011 te Oudenbosch, gemeente Halderberge, opzettelijk brand heeft gesticht aan een (personen)auto geparkeerd staande op een oprit van een woning gelegen aan de [adres] immers heeft verdachte toen aldaar (open) vuur in aanraking gebracht met een brandbare stof ten gevolge waarvan de carport behorende bij de woning aan de [adres] geheel of gedeeltelijk is verbrand, terwijl daarvan gemeen gevaar voor de bewoners van de woning [adres] gemeen gevaar voor goederen en levensgevaar en gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor de bewoners van de woning [adres] te duchten was;
Ten aanzien van feit 3:
op 26 januari 2011 te Rotterdam opzettelijk brand heeft gesticht aan een auto(trailer) geparkeerd staande op een parkeerterrein gelegen aan de Tweedweg, immers heeft verdachte toen aldaar opzettelijk (open) vuur in aanraking gebracht met een brandbare stof, ten gevolge waarvan deze autotrailer (met daarop zeven nieuwe personenauto's van het merk Kia) gedeeltelijk is verbrand, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen en/of levensgevaar en gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor de bestuurder en de bijrijder
van deze autotrailer te duchten was;
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
5 De strafbaarheid
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Dit levert de in de beslissing genoemde strafbare feiten op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.
6 De strafoplegging
6.1 De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf van 12 jaar met aftrek van de tijd die verdachte al in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht.
6.2 Het standpunt van de verdediging
De raadsman van verdachte heeft geen strafmaatverweer gevoerd. Wel heeft de raadsman verzocht rekening te houden met de persoonlijke omstandigheden van verdachte.
6.3 Het oordeel van de rechtbank
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een drietal brandstichtingen. Bij twee van deze brandstichtingen heeft verdachte auto’s die geparkeerd stonden op een oprit van een woning in brand gestoken. In deze woningen lagen ten tijde van de brand mensen te slapen. Daarnaast heeft verdachte een autotrailer met daarop zeven nieuwe personenauto’s in brand gestoken. Ten tijde van deze brandstichting lagen er twee chauffeurs in de cabine van de autotrailer te slapen. De brandstichtingen waaraan verdachte zich schuldig heeft gemaakt betreffen ernstige feiten die voor grote onrust in de maatschappij hebben gezorgd. De gevolgen van een brandstichting zijn bijna nooit te overzien. Vuur is immers onvoorspelbaar.
Gelet op de tijdstippen waarop de branden werden gesticht was te verwachten dat de bewoners en de chauffeurs lagen te slapen, waardoor de mogelijkheid bestond dat zij door de brand overvallen zouden worden. Hierdoor bestond niet alleen gevaar voor de goederen, maar werden ook de personen in levensgevaar gebracht. De rechtbank tilt in dit verband extra zwaar aan de brand aan de autotrailer. Dankzij snel handelen van een andere chauffeur konden de chauffeurs tijdig ontsnappen. De gevolgen waren anders niet te overzien geweest, omdat de brand zich afspeelde op dezelfde trailer als waar de chauffeurs lagen te slapen.
Verdachte is eerder veroordeeld voor een brandstichting. Met dit gegeven zal de rechtbank in het nadeel van verdachte rekening houden.
Verdachte heeft geweigerd mee te werken aan een psychologisch onderzoek. Ook heeft hij niet willen meewerken aan een reclasseringsadvies. Verdachte is ter observatie opgenomen in het Pieter Baan Centrum. Ook daar heeft hij zijn medewerking geweigerd, zoals hij op voorhand al had aangekondigd. De groepsobservatie leverde geen aanwijzingen voor het bestaan van een psychiatrische aandoening ten tijde van het verblijf in het Pieter Baan Centrum. Het niet afwijkend functioneren van verdachte enerzijds en het ontbreken van vollaterale informatie anderzijds, leidde tot een voortijdig vertrek van verdachte na vijf weken uit het Pieter Baan Centrum. De vraag of er sprake was van een gebrekkige ontwikkeling dan wel ziekelijke stoornis van de geestvermogens heeft het Pieter Baan Centrum dan ook niet kunnen beantwoorden. De rechtbank zal om die reden uitgaan van een volledige toerekeningsvatbaarheid ten tijde van het plegen van de feiten.
Naast de weigering aan bovenstaande onderzoeken heeft verdachte ontkend de tenlastegelegde feiten te hebben begaan en heeft hij zich gedurende het onderzoek grotendeels beroepen op zijn zwijgrecht. Hij heeft daarmee gekozen voor een processuele houding die hem volgens de wet toekomt. Dit brengt echter mee dat - doordat verdachte geen openheid van zaken heeft gegeven - de rechtbank geen enkel inzicht heeft kunnen verkrijgen in de achtergronden van de brandstichtingen, de beweegredenen van verdachte en eventueel op zijn persoon betrekking hebbende strafmaatbeïnvloedende factoren. De wijze waarop verdachte kennelijk heeft gemeend te moeten handelen, getuigt ervan dat hij op geen enkele manier rekening heeft gehouden met de slachtoffers en dat hij de zeer grote risico’s van de branden op de koop toe heeft genomen.
Gelet op de ernst van de feiten, in aanmerking genomen de wijze van uitvoering van de branden en de gevolgen voor de slachtoffers, acht de rechtbank het opleggen van een langdurige gevangenisstraf passend en geboden. Wel zal de rechtbank een lagere straf opleggen dan door de officier van justitie is gevorderd omdat zij, anders dan de officier van justitie, niet tot een bewezenverklaring komt van alle ten laste gelegde brandstichtingen. De rechtbank zal verdachte veroordelen tot een gevangenisstraf van 6 jaar met aftrek van de tijd die verdachte reeds in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht.
7 De benadeelde partij
De benadeelde partij [slachtoffer 2] vordert een schadevergoeding van
€ 159.195,70 voor het onder 1 ten laste gelegde feit.
De rechtbank is van oordeel dat de schade een rechtstreeks gevolg is van dit bewezen verklaarde feit en acht verdachte aansprakelijk voor die schade. Het gevorderde is voldoende aannemelijk gemaakt, zodat de vordering zal worden toegewezen.
Met betrekking tot de toegekende vordering benadeelde partij zal de rechtbank tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen. Tevens zal de gevorderde wettelijke rente worden toegewezen vanaf het tijdstip waarop het feit werd gepleegd.
De benadeelde partijen [namen benadeelde partijen]
vorderen tevens schadevergoeding. Verdachte is vrijgesproken van de feiten waaruit de schade zou zijn ontstaan. De rechtbank zal daarom deze vorderingen afwijzen.
8 Het beslag
8.1 De teruggave aan verdachte
De rechtbank zal de teruggave gelasten van de hierna in de beslissing genoemde in beslag genomen voorwerpen aan verdachte, aangezien deze voorwerpen niet vatbaar zijn voor verbeurdverklaring of onttrekking aan het verkeer en onder verdachte in beslag zijn genomen.
9 De wettelijke voorschriften
De beslissing berust op de artikelen 10, 27, 57 en 157 van het Wetboek van Strafrecht zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.
10 De beslissing
De rechtbank:
Vrijspraak
- spreekt verdachte vrij van de onder de feit 4 en 5 tenlastegelegde feiten;
Bewezenverklaring
- verklaart het ten laste gelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezen verklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
Feit 1:
opzettelijk brand stichten, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen te duchten is en terwijl daarvan levensgevaar en gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander te duchten is;
Feit 2:
opzettelijk brand stichten, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen te duchten is en terwijl daarvan levensgevaar en gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander te duchten is;
Feit 3:
opzettelijk brand stichten, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen te duchten is en terwijl daarvan levensgevaar en gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander te duchten is;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van 6 jaar;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf;
Beslag
- gelast de teruggave aan verdachte van de voorwerpen die op de aan dit vonnis gehechte beslaglijst zijn genummerd 1 tot en met 15;
Benadeelde partijen
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer 2] van
€ 159.195,70, waarvan € 158.695,70 ter zake van materiële schade en € 500,- ter zake van immateriële schade en vermeerderd met de wettelijke rente, berekend vanaf 26 januari 2011 tot aan de dag der algehele voldoening;
- veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot op heden begroot op nihil; (BP.06)
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer 2] (feit 1), € 159.195,70 te betalen, bij niet betaling te vervangen door 365 dagen hechtenis, en vermeerderd met de wettelijke rente, berekend vanaf 26 januari 2011 tot aan de dag der algehele voldoening, met dien verstande dat toepassing van de vervangende hechtenis de betalingsverplichting niet opheft;
- bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd; (BP.04)
- wijst de vorderingen van de benadeelde partijen [namen benadeelde partijen] af;
- veroordeelt de benadeelden partijen in de kosten van verdachte, tot op heden begroot op nihil. (BP.07)
Dit vonnis is gewezen door mr. Kooijman, voorzitter, mr. Breeman en mr. Van Gessel, rechters, in tegenwoordigheid van Van Rijs, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 9 mei 2012.
BIJLAGE I: De tenlastelegging
1.
hij op of omstreeks 26 januari 2011 te Zundert opzettelijk brand heeft gesticht
in/aan een (bestel)auto/bus(je) geparkeerd staande op een oprit van een woning
gelegen aan de [adres] en/of de [adres], immers heeft verdachte
toen aldaar opzettelijk (open) vuur in aanraking gebracht met (een) brandbare
stof(fen), ten gevolge waarvan de woning gelegen aan de [adres] 4 en/of
een schutting en/of een garage/schuur (met daarin diverse motoren) behorende
bij de woning [adres] 4 geheel of gedeeltelijk is/zijn verbrand, in elk
geval brand is ontstaan,terwijl daarvan gemeen gevaar voor de bewoners van de
woning [adres] 4, in elk geval gemeen gevaar voor goederen en/of
levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor bewoners van de
woning [adres] 4, in elk geval levensgevaar en/of gevaar voor zwaar
lichamelijk letsel voor een ander of anderen, te duchten was;
art 157 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht
art 157 ahf/sub 2 Wetboek van Strafrecht
2.
hij op of omstreeks 22 januari 2011 te Oudenbosch, gemeente Halderberge,
opzettelijk brand heeft gesticht in/aan een (personen)auto geparkeerd staande
op een oprit van een woning gelegen aan de [adres] immers heeft
verdachte toen aldaar (open) vuur in aanraking gebracht met (een) brandbare
stof(fen), ten gevolge waarvan de woning gelegen aan de [adres] en/of de
carport behorende bij de woning aan de [adres] geheel of gedeeltelijk
is/zijn verbrand, in elk geval brand is ontstaan, terwijl daarvan gemeen
gevaar voor de bewoners van de woning [adres] in elk geval gemeen
gevaar voor goederen en/of levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk
letsel voor de bewoners van de woning [adres] in elk geval levensgevaar
en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander of anderen, te
duchten was;
art 157 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht
art 157 ahf/sub 2 Wetboek van Strafrecht
3.
hij op of omstreeks 26 januari 2011 te Rotterdam opzettelijk brand heeft
gesticht in/aan een auto(trailer) geparkeerd staande op een parkeerterrein
gelegen aan de Tweedweg, immers heeft verdachte toen aldaar opzettelijk (open)
vuur in aanraking gebracht met (een) brandbare stof(fen), ten gevolge waarvan
deze autotrailer (met daarop zeven nieuwe personenauto's van het merk Kia)
geheel of gedeeltelijk is/zijn verbrand, in elk geval brand is
ontstaan,terwijl daarvan gemeen gevaar voor de bestuurder en de bijrijder van
deze autotrailer, in elk geval gemeen gevaar voor goederen en/of levensgevaar
en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor de bestuurder en de bijrijder
van deze autotrailer, in elk geval levensgevaar en/of gevaar voor zwaar
lichamelijk letsel voor een ander of anderen, te duchten was;
art 157 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht
art 157 ahf/sub 2 Wetboek van Strafrecht
4.
hij op of omstreeks 17 augustus 2010 te Hazeldonk, gemeente Breda, althans in
Nederland, opzettelijk brand heeft gesticht in/aan een vrachtauto (merk DAF,
kenteken [( - - )]) met oplegger (met daarop meerdere auto's), immers heeft
verdachte toen aldaar opzettelijk een brandende aansteker, in elk geval
opzettelijk (open) vuur in aanraking gebracht met een van de auto's op de
oplegger, althans met (een) brandbare stof(fen), ten gevolge waarvan die
vrachtauto en oplegger met daarop meerdere auto's, en/of naastgeparkeerde
vrachtwagens geheel of gedeeltelijk is/zijn verbrand, in elk geval brand is
ontstaan,terwijl daarvan gemeen gevaar voor die vrachtauto met oplegger en/of
de zich daarop bevindende auto's en/of vrachtauto('s) in de nabije omgeving
geparkeerd, in elk geval gemeen gevaar voor goederen en/of levensgevaar en/of
gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor de bestuurder(s) en bijrijder(s) die
zich in de (naastgelegen) (vracht)auto's bevond(en), in elk geval levensgevaar
en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander of anderen, te
duchten was;
art 157 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht
art 157 ahf/sub 2 Wetboek van Strafrecht
5.
hij in de periode 15 januari 2011 tot en met 20 januari 2011 meermalen althans
eenmaal te Kalmthout en/of Kapellen, en/of Essen, althans in Belgie
opzettelijk brand heeft gesticht aan auto('s), immers heeft verdachte toen
aldaar opzettelijk een brandende aansteker, in elk geval opzettelijk (open)
vuur in aanraking gebracht met
- een auto (Landrover Defender, kenteken [( - - )]) geparkeerd nabij de woning
[adres], en/of
- een auto (Mitsubishi, kenteken [( - -)]), geparkeerd (op de oprit) nabij de
woning [adres], en/of
- een auto (VW transporter, kenteken [( - - )]), geparkeerd (op de parking) bij
de [adres], en/of
- een auto (Mercedes, kenteken [( - - )]), geparkeerd (op de parking) bij de
[adres], en/of
- een auto (Citroen C, kenteken [( - - )]), geparkeerd (op de oprit) nabij de
woning[plaats], en/of
- een auto (Citroen C5, kenteken [( - - )]), geparkeerd (op de oprit) nabij de
woning [adres], en/of
- een auto (Opel, kenteken [( - - )]), geparkeerd (op de oprit) nabij de woning
[adres], en/of
- een auto (Ford Focus, kenteken [( - - )]), geparkeerd (op de oprit) nabij de
woning [adres] [plaats], en/of
- een auto (Volkswagen Golf, kenteken [( - - )], geparkeerd (op de oprit) nabij
de woning [adres], en/of
- een of meerdere auto('s) (type Opel Astra met kenteken [( - - )] en/of (type
Fiat Stylo met kenteken [( - - )]), geparkeerd (op de oprit) nabij de woning(en)
[adres],
althans met (een) brandbare stof(fen), ten gevolge waarvan genoemde auto('s)
geheel of gedeeltelijk is/zijn verbrand, in elk geval brand is ontstaan,
terwijl daarvan gemeen gevaar voor die auto('s) en (een) andere auto('s) en/of
panden in de directe omgeving, in elk geval gemeen gevaar voor goederen en/of
levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor buren en/of
bewoner(s) op de/het genoemde adres(sen), in elk geval levensgevaar en/of
gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander of anderen, te duchten was;
art 157 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht
art 157 ahf/sub 2 Wetboek van Strafrecht