4 De beoordeling van het bewijs
4.1 Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de bedreiging van [slachtoffer 1] (feit 1). Hij baseert zich daarbij op de aangifte van [slachtoffer 1], het proces-verbaal waarin het aantreffen van het mes gerelateerd wordt, de verklaring van de broer van verdachte waarin staat dat hij geschreeuw hoorde en de verklaring van verdachte. Ook feit 2 primair acht de officier van justitie bewezen op grond van de aangifte van [slachtoffer 1], de verklaring van verdachte, de foto’s van het letsel en de waarneming van de verbalisanten van dit letsel. Feit 3 acht de officier van justitie bewezen op grond van de aangifte van [slachtoffer 1] en de bekennende verklaring van verdachte. Ten aanzien van feit 4 verzoekt de officier van justitie verdachte vrij te spreken van de tenlastegelegde diefstal met geweld, omdat onvoldoende wettig en overtuigend bewijs voorhanden is dat het toegepaste geweld is aangewend ten behoeve van de diefstal. Wel acht hij op grond van het dossier de diefstal wettig en overtuigend bewezen. Naar de mening van de officier van justitie kan in het primair tenlastegelegde feit zo gestreept worden dat de diefstal wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard. Feit 5 acht de officier van justitie ook wettig en overtuigend bewezen op grond van de aangifte van [slachtoffer 1], de verklaring van verdachte en het proces-verbaal waarin wordt gerelateerd dat de bankrekening alleen op naam van [naam slachtoffer] staat. Ten slotte acht hij feit 6 bewezen op grond van de aangiften van [slachtoffer 2], [slachtoffer 3] en [slachtoffer 1].
4.2 Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat de rechtbank ten aanzien van feit 1 niet tot een bewezenverklaring kan komen, omdat er naast de aangifte geen ander wettig bewijsmiddel in het dossier aanwezig is. Ten aanzien van feit 2 primair is de verdediging van mening dat verdachte hiervan vrijgesproken dient te worden, omdat verdachte ontkent aangeefster bij de keel te hebben gepakt. Indien de rechtbank dit wel bewezen acht, levert dit bij de keel pakken onder de omstandigheden die in casu aan de orde zijn niet tot de aanmerkelijke kans op dat aangeefster zwaar lichamelijk letsel zou oplopen. De onder feit 2 subsidiair tenlastegelegde mishandeling acht de verdediging wel wettig en overtuigend bewezen. Ook feit 3 kan op grond van de aangifte en de bekennende verklaring van verdachte bewezen worden verklaard. Ten aanzien van feit 4 is de verdediging van mening dat verdachte van het primair tenlastegelegde vrijgesproken dient te worden, omdat het oogmerk niet aanwezig is. Ten aanzien van de diefstal van de goederen, zoals subsidiair ten laste is gelegd, refereert de verdediging zich. De verdediging is van mening dat het juridisch niet mogelijk is om in het primair tenlastegelegde feit zo te strepen dat de diefstal overblijft. Verdachte dient van feit 5 vrijgesproken te worden, omdat verdachte recht had op het geldbedrag. Er is daarom geen sprake van wederrechtelijke toeeigening van het geldbedrag. Ten slotte dient verdachte ook van feit 6 vrijgesproken te worden. Naar de mening van de verdediging kunnen de bedreigingen niet bewezen worden, omdat het handelen van verdachte niet als een bedreiging gezien kan worden. Verdachte heeft niemand fysiek bedreigd, want wat hij deed, was in zijn eigen richting. Daarnaast verklaren de aangevers verschillend over de woorden die zij gehoord hebben. Verder heeft de moeder het mes van verdachte afgepakt, waardoor er geen sprake is van angst. Ten aanzien van het zwaaien met een aansteker is [slachtoffer 3] de enige die dit zou hebben gezien, waardoor er dus onvoldoende wettig bewijs is.
4.3 Het oordeel van de rechtbank
Feit 1, 2, 4 en 5
Op 28 februari 2012 kwam [slachtoffer 1] bij haar woning aan de [adres]. Zij zag dat haar ex-vriend, verdachte, achter haar aan de woning kwam ingelopen. Verdachte liep naar de keuken en [naam slachtoffer] zag dat hij een vleesmes met een zwart handvat pakte. Zij zag dat verdachte met het mes in zijn hand naar haar kwam gelopen. [naam slachtoffer] hoorde dat verdachte tegen haar zei:‘ Je moet mij de waarheid vertellen’. [naam slachtoffer] zag dat verdachte dichterbij kwam. [naam slachtoffer] zag dat hij met het mes stekende bewegingen in haar richting maakte. Vervolgens werd [naam slachtoffer] volgens voornoemde aangifte door verdachte met zijn linkerhand bij haar keel vastgepakt en duwde hij haar naar achteren, waardoor zij op het bed viel. Op dat moment had verdachte haar keel nog vast. [naam slachtoffer] probeerde los te komen, maar op dat moment werd zij door verdachte meermalen op haar hoofd geslagen. [naam slachtoffer] voelde een hevige pijn op haar hoofd. Door de verbalisanten is letsel bij [naam slachtoffer] waargenomen. Ondertussen riep verdachte naar [naam slachtoffer]:’ Ik ga jij doodmaken, ik ga niet voor jou zitten’. Door de agenten die als eerste ter plaatse kwamen, werd gezien dat er op de tafel een keukenmes met een zwart handvat lag . De broer van verdachte kwam bij de woning van [naam slachtoffer] . Toen hij binnen was, zag hij [naam slachtoffer] huilen en hij hoorde dat verdachte tegen haar aan het schreeuwen was. Ook hoorde hij verdachte zeggen: ‘ Ik weet het, je moet het zeggen, er zijn mensen die zeggen dat jij dat gedaan hebt’.
Verdachte heeft erkend dat hij [slachtoffer 1] twee keer heeft geslagen.