ECLI:NL:RBBRE:2012:BW6577

Rechtbank Breda

Datum uitspraak
29 maart 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
247582 HA RK 12-92
Instantie
Rechtbank Breda
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing wrakingsverzoek in meervoudige strafkamer met betrekking tot Kepa-zaak

In de zaak met zaaknummer 247582 HA RK 12-92 heeft de Rechtbank Breda op 29 maart 2012 een wrakingsverzoek afgewezen dat was ingediend door de verdachten in de zogenaamde Kepa-zaak. Dit verzoek was gericht tegen de rechters mrs. Kok, Pick en Ebben, die belast waren met de behandeling van de strafzaak. De verdediging voerde aan dat de rechters vooringenomenheid toonden door niet in te gaan op vragen aan het Openbaar Ministerie over het late verstrekken van het Keuringsprotocol, dat essentieel was voor hun verdediging. De rechtbank oordeelde dat de aangevoerde gronden voor wraking niet voldoende waren om aan te nemen dat de rechters niet onpartijdig waren. De wrakingskamer stelde vast dat de beslissing van de strafkamer om het aanhoudingsverzoek af te wijzen begrijpelijk was, ondanks het feit dat het Keuringsprotocol pas kort voor de zitting was verstrekt. De rechtbank benadrukte dat de verdediging voldoende tijd had om kennis te nemen van het protocol en dat de vragen van de verdediging over het late verstrekken van het protocol niet relevant waren voor de beoordeling van de zaak. De wrakingskamer concludeerde dat er geen uitzonderlijke omstandigheden waren die een vrees voor vooringenomenheid rechtvaardigden, en wees het wrakingsverzoek af. De behandeling van de strafzaak zal worden voortgezet in de stand waarin deze zich bevond op het moment van het wrakingsverzoek.

Uitspraak

beslissing
RECHTBANK BREDA
Wrakingskamer
zaaknummer 247582 HA RK 12-92
beslissing van 29 maart 2012
inzake
het wrakingsverzoek ex artikel 512 Wetboek van Strafvordering van:
1. [verdachte 1],
wonende te [woonplaats],
2. [verdachte 2],
wonende te [woonplaats], en
3. [verdachte 3],
wonende te [woonplaats],
verder ook te noemen verzoekers.
1. De procedure
Het verloop van de procedure blijkt onder meer uit het volgende:
- het proces-verbaal van de terechtzitting van de meervoudige kamer van 29 maart 2012, waarin (onder meer) vermeld is het namens verzoekers tegen de leden van die kamer mondeling gedane wrakingsverzoek,
- de op de zaak, waarin het wrakingsverzoek is gedaan, betrekking hebbende processtukken, en
- de behandeling van dit verzoek ter zitting van de wrakingskamer van de rechtbank op 29 maart 2012, waarbij zijn verschenen namens verzoeker sub 1. mr. E.M.J. Thomas, advocaat te Breda, namens verzoekster sub 2. mr. B. Kurvers, advocaat te ’s-Hertogenbosch en namens verzoeker sub 3. mr. R. van ’t Land, advocaat te Breda, alsmede mrs. G.M.J. Kok, G.J.J.M. Pick en M.N.A. Ebben, respectievelijk vice-president en rechters bij/in deze rechtbank. Voorts zijn verschenen mrs. M.M. Lemstra en W.J. Struijk, officieren van justitie.
2. Het verzoek
Het verzoek strekt tot wraking van mrs. Kok, Pick en Ebben, allen voornoemd, en deel uitmakende van de meervoudige strafkamer, ter zitting van 29 maart 2012 belast met de behandeling van de tegen verzoekers dienende strafzaak met parketnummers 02/984807-10, 02/984808-10 en 02/984809-10.
Genoemde rechters, verder nader aan te duiden met de strafkamer, berusten niet in het verzoek tot wraking.
3. De feiten
In de hiervoor genoemde strafzaak worden verzoekers kort samengevat in de zogenaamde Kepa-zaak al dan niet tezamen en in vereniging misdrijven ingevolge de Opiumwet, de Wet voorkoming misbruik chemicaliën en, wat betreft verzoekster sub 2 en verzoeker sub 3, een misdrijf ingevolge de Wet wapens en munitie ten laste gelegd.
Naast voorafgaande behandelingen ter zitting van de zaak door de meervoudige stafkamer heeft op 29 maart 2012 een vervolgzitting plaatsgevonden door de meervoudige strafkamer in de hiervoor genoemde samenstelling.
Blijkens opgemaakt proces-verbaal van die terechtzitting kan het verloop daarvan, voor zover relevant, als volgt worden samengevat.
De raadsman van verzoeker sub 1. heeft om aanhouding van de behandeling verzocht, welk verzoek is ondersteund door de raadslieden van verzoekster sub 2 en verzoeker sub 3. Daartoe is aangevoerd, dat de verdediging eerst op 26 maart 2012 het op de vorige zitting toegezegde Keuringsprotocol heeft ontvangen; dat dit protocol de basis is voor een beoordeling van het in de zaak gebruikte peilbaken, welke beoordeling de verdediging wil afzetten tegen het rapport van de door de rechtbank als deskundige aangemerkte Kulker; dat de verdediging (andermaal) de deskundigheid van Kulker ter discussie zal stellen en dat het voor verdediging, gelet op het zeer korte tijdsbestek dat na ontvangst van het protocol nog resteerde, onmogelijk is het protocol met dat doel te bestuderen.
De strafkamer heeft, na het openbaar ministerie ter zake van dit aanhoudingsverzoek te hebben gehoord (waartegen deze zich daarbij heeft verzet), het verzoek om aanhouding afgewezen. De strafkamer heeft bij monde van haar voorzitter daartoe het volgende overwogen: “Het Besluit Technische Hulpmiddelen geeft een juridisch kader. Het Keuringsprotocol is daar een uitwerking van. In het licht van de vraagstelling van de rechtbank en de rapportages die er thans liggen ziet de rechtbank in het gegeven dat het Keuringsprotocol eerst een aantal dagen voor de zitting is verstrekt, hoe spijtig ook, geen reden om de zaak aan te houden. Het verzoek zal derhalve worden afgewezen.”
Nadat een vervolgens gedaan verzoek van de raadslieden om zich in de zaak te verschonen, door de strafkamer niet is gehonoreerd, heeft de raadsman van verzoeker sub 1. de strafkamer gewraakt, welk wrakingsverzoek door de raadslieden van verzoekster sub 2. en verzoeker sub 3. is ondersteund en waarbij zij zich hebben aangesloten.
Als reden voor de wraking is het volgende aangevoerd: “De verdediging meent dat u door uw handelen vooringenomenheid toont, meer in het bijzonder door niet in te gaan op de vragen aan het Openbaar Ministerie zoals opgenomen in de fax van 27 maart 2012, meer in het bijzonder de vraag aan het Openbaar Ministerie wanneer het Keuringsprotocol is opgevraagd en wat het Openbaar Ministerie heeft gedaan om dit stuk tijdig binnen te krijgen. Die vragen laat uw rechtbank terzijde liggen. De verdediging is van mening dat u daarmee een vooringenomenheid toont met betrekking tot verweren die de verdediging nog zal gaan voeren maar al wel zijn aangestipt door de verdediging. U geeft blijk van een onwil of onvermogen met betrekking tot wat u moet doen als rechter, namelijk het in het oog houden van de belangen van de verdediging. Uit al deze aspecten blijkt een vooringenomenheid.”
4. Het standpunt van verzoeker
Verzoekers hebben hun wrakingsverzoek bij gelegenheid van de mondelinge behandeling daarvan als volgt (samengevat) doen toelichten.
Door op het aanhoudingsverzoek te beslissen, zonder het openbaar ministerie te bevragen naar de door verdediging van het openbaar ministerie gevraagde informatie over de reden van het uiterst late tijdstip waarop het Keuringsprotocol is verstrekt, geeft de strafkamer blijk van vooringenomenheid, omdat:
a. de strafkamer de verdediging niet in staat stelt serieus haar werk te doen, anders gezegd: de strafkamer het de verdediging onmogelijk maakt een effectieve verdediging te voeren en/of voor te bereiden, hetgeen strijdig is met artikel 6 EVRM;
b. de strafkamer eerder al op het randje van verschoning of wraking heeft gelopen;
c. de motivering van de strafkamer van haar beslissing tot afwijzing van het aanhoudingsverzoek zodanig onredelijk en onbegrijpelijk is, dat daaruit vooringenomenheid ten opzichte van verzoekers blijkt, en
d. zich in casu de uitzonderlijke omstandigheid voordoet, die een zwaarwegende aanwijzing oplevert voor het oordeel dat de bij verzoekers bestaande vrees dat de strafkamer jegens hen een vooringenomenheid koester, objectief gerechtvaardigd is.
5. Het standpunt van de strafkamer
De strafkamer voert bij monde van haar voorzitter aan dat de verdediging vraagtekens plaatst bij de betrouwbaarheid van de deskundigen, die ter zitting van 29 maart 2012 zijn verschenen om door de strafkamer te worden gehoord. Het horen van één van die deskundigen stond al gepland op een eerdere zitting van 14 oktober 2011, waartoe hij eveneens was verschenen. Dat verhoor heeft toen geen doorgang kunnen vinden. Het vervolgens op de zitting van 6 februari 2012 voorgenomen verhoor van de deskundigen heeft evenmin plaats kunnen vinden. De strafkamer hecht er dan ook aan om op de zitting 29 maart 2012 eerst de deskundigen te horen, alvorens in te gaan op de inhoudelijke verzoeken van de verdediging. Dat het Keuringsprotocol op een laat tijdstip aan de verdediging is verstrekt valt te betreuren, maar kan volgens de strafkamer geen reden zijn voor het (andermaal) aanhouden van de zaak. Dit protocol is een uitwerking van het Besluit Technische Hulpmiddelen, waarbij een juridisch kader wordt gegeven. Door niet in te gaan op de door de verdediging aan het openbaar ministerie gestelde vragen over het late tijdstip waarop het Keuringsprotocol is verstrekt, heeft de strafkamer niet gehandeld in strijd met haar onpartijdigheid.
Bij dit alles komt dat de afwijzing van het aanhoudingsverzoek een processuele beslissing betreft, die voldoende inzicht geeft in de overwegingen van de strafkamer welke tot die beslissing hebben geleid. Daartegen kan niet langs de weg van het middel van wraking worden opgekomen. Naar de opvatting van de strafkamer behoort het wrakingsverzoek dan ook te worden afgewezen.
6. Het standpunt van het openbaar ministerie
Het openbaar ministerie concludeert op gelijke gronden als de strafkamer tot afwijzing van het wrakingsverzoek.
7. De beoordeling en de gronden daarvoor
Op de voet van artikel 512 Wetboek van Strafvordering kan op verzoek van de verdachte elk van de rechters die een zaak behandelen, worden gewraakt op grond van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden.
Volgens vaste jurisprudentie dient bij de beoordeling van een beroep op het ontbreken van onpartijdigheid van de rechter in de zin van artikel 6, lid 1 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden en artikel 14, lid 1 van het Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten voorop te staan dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die een zwaarwegende aanwijzing opleveren voor het oordeel dat een rechter een vooringenomenheid koestert, althans dat een dienaangaande bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is.
In het licht daarvan dient te worden onderzocht of de door verzoeker aangevoerde gronden kunnen worden gekwalificeerd als een dergelijke uitzonderlijke omstandigheid.
De wrakingskamer constateert dat de aangevoerde bezwaren betrekking hebben op een niet welgevallige processuele beslissing, waartegen in beginsel niet langs de weg van het middel van wraking kan worden opgekomen, tenzij die beslissing zodanig onbegrijpelijk is, dat op grond daarvan een bij verzoekers objectief gerechtvaardigde vrees van vooringenomenheid gerechtvaardigd is.
Van dit laatste is echter geen sprake. Weliswaar is het litigieuze Keuringsprotocol eerst enkele dagen voor de zitting aan de verdediging verstrekt, doch naar de wrakingkamer zelf heeft kunnen vaststellen, is dit protocol niet van zodanige omvang en is inhoud daarvan niet van dien aard, dat de verdediging in het tijdsbestek dat haar restte niet dan wel onvoldoende de gelegenheid zou hebben gehad om daarvan, in het kader van de door haar aan te voeren verweren, inhoudelijk kennis te kunnen nemen. Dit afgezet tegen de door strafkamer aangevoerde en onweersproken gebleven omstandigheid dat het horen van de deskundigen reeds tot tweemaal toe op eerdere zittingen geen doorgang heeft kunnen vinden, maakt de beslissing tot afwijzing van het aanhoudingsverzoek alleszins begrijpelijk.
Daaraan doet niet af dat de strafkamer het openbaar ministerie niet overeenkomstig de wens van de verdediging heeft bevraagd over de reden van de late toezending van het Keuringsprotocol. De daartoe door de verdediging gestelde vragen zijn immers niet relevant voor de het tijdsbestek waarbinnen de verdediging kennis kon nemen van het Keuringprotocol. Dit tijdsbestek was immers al een onomkeerbaar feit, dat de strafkamer in haar beslissing tot afwijzing van aanhoudingsverzoek, zij het niet ten faveure van de verdediging, heeft meegewogen. Overigens heeft de voorzitter van de strafkamer aangegeven dat de verzoeken van de verdediging na het horen van de deskundigen nog door de strafkamer behandeld zullen worden.
Daarnaast kan geen acht worden geslagen op de door verdediging nog aangevoerde omstandigheid dat de strafkamer al eerder, bij gelegenheid van vorige zittingen, blijk zou hebben gegeven van partijdigheid of vooringenomenheid. Deze overigens door de verdediging niet nader geconcretiseerde omstandigheid, kan bij de beoordeling van het onderhavige wrakingsverzoek niet meewegen, nu de verdediging dit bij een eerder wrakingsverzoek aan de orde had moeten stellen.
Dit alles leidt ertoe dat het wrakingsverzoek moet worden afgewezen.
8. De beslissing
De rechtbank
wijst het wrakingsverzoek af;
bepaalt dat de behandeling van de zaak (met partketnummers.02/984807-10, 02/984808-10 en 02/984809-10) zal worden voortgezet in de stand waarin deze zich bevond op het moment dat het wrakingsverzoek werd gedaan.
Deze beslissing is gegeven op 29 maart 2012 door mrs. Th. Peters, D. van Kralingen en A.D. Scheffers, in tegenwoordigheid van de griffier A.C.L.M. de Jong, en in het openbaar uitgesproken